Wet inburgering in vraag en antwoord

In de Wet inburgering 2021 hebben gemeenten de regie gekregen om nieuwkomers zo snel mogelijk mee te laten doen, het liefst via betaald werk. Samen met de VNG en het ministerie van SZW informeert en ondersteunt Divosa gemeenten om ervoor te zorgen dat zij deze taak zo goed mogelijk kunnen uitvoeren.

Actueel

Van januari 2022 tot en met mei 2023 ontvingen zo’n 3.210 personen ten onrechte geen kennisgeving dat zij inburgeringsplichtig zijn onder de Wet inburgering 2021. De betrokken personen krijgen alsnog de inburgeringsplicht opgelegd. 

Divosa verzamelt vragen rond de Wet inburgering 2021 en geeft daar samen met de VNG en het ministerie van SZW antwoord op. In deze Q&A vind je een overzicht van de vragen, ingedeeld op thema. Staat jouw vraag niet in de Q&A? In onderstaand overzicht vind je welke vraag je aan welke partij kunt voorleggen.

Vraagbaak
Organisatie Je kunt terecht met vragen over Contactgegevens
Rijksoverheid – Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wet- en regelgeving door ketenpartners, inburgeraars en andere inwoners en financiën. 
Financiering Wi2021
VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) Wi2021: naleving, handhaving, gegevensuitwisseling, privacy, softwaresystemen, leerbaarheidstoets, warme overdracht, bestuurlijke afspraken, financiën, integraal beleid en u kunt als gemeente terecht voor maatwerkondersteuning
Divosa Wi2021: brede intake/PIP, inkoop, klantmanagers/uitvoering, duale trajecten, regionale samenwerking gemeenten
DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) Inburgeren voor inburgeraars zoals examens, inburgeringsplicht en Mijn inburgering

Zakelijke informatie over gegevensuitwisseling tussen ketenpartners en bijbehorende taken, Portaal inburgering

Voor inburgeraars:


Zakelijk:

COA (Centraal Orgaan opvang Asielzoekers) Opvang in AZC, begeleiding, voorinburgering, informatieoverdracht gemeenten, samenwerking COA en gemeenten, Taakstellingvolgsysteem (TVS)
IND (Immigratie- en Naturalisatie Dienst) Wet-en regelgeving, controle basisexamen inburgering in het buitenland
MBO Raad Onderwijsroute, vrijstellingen opleidingen, vereisten examen
NRTO (Nederlandse Raad voor Training en Opleiding) Private taalaanbieders, vereisten taaltrainingen
Blik op Werk Kwalificatie dienstverlening inburgering zoals kennis rondom duurzame arbeidsparticipatie en vereisten taalscholen inburgering
Expertisepunt Basisvaardigheden Taalschakeltrajecten; uitvoering, toepassen wet- en regelgeving, inhoud en documentatie aanvraagprocedure, slaag- zakbeslissingen

Meer weten?

Algemeen

1. Wat staat centraal: het behalen van het inburgeringsdiploma of zelfredzaamheid?

Het uitgangspunt van de Wet inburgering 2021 is zo snel mogelijk meedoen, bij voorkeur via betaald werk. De wet biedt ruimte voor maatwerk, het is aan gemeenten hoe ze hieraan invulling geven. In het PIP (persoonlijk plan Inburgering en Participatie) legt de gemeente namelijk vast op welke wijze en binnen welke leerroute de inburgeraar aan haar of zijn inburgeraarsplicht moet voldoen. Daarbij staat het leren van de taal gecombineerd met participatie centraal zodat een inburgeraar zelfredzaam wordt.

2. Hoe ziet de landelijke monitoring eruit?

Het ministerie van SZW heeft samen met de ketenpartners, waaronder de VNG en Divosa, een monitor- en evaluatieplan opgesteld. In dit M&E-plan is globaal uitgewerkt hoe de Wet inburgering 2021 landelijk gemonitord en geëvalueerd wordt in de periode vanaf de inwerkingtreding van de wet in 2022 tot en met de wetsevaluatie in 2027. De onderliggende beleidstheorie die in de Memorie van Toelichting is uitgewerkt vormt de basis voor de monitoring en evaluatie. De beleidstheorie beschrijft de vooraf gemaakte veronderstellingen over hoe de uitvoering van de wet moet zorgen voor de realisatie van de beleidsdoelen en het maatschappelijke doel.

Er zijn vijf hoofdvragen die met de monitoring en evaluatie beantwoord moeten worden:

  1. In hoeverre wordt het maatschappelijk doel bereikt?
  2. In hoeverre worden de beleidsdoelen van de wet bereikt?
  3. Werkt de wet zoals de wetgever heeft beoogd? (toetsing van de beleidstheorie)
  4. In hoeverre draagt de wet bij aan de realisatie van het maatschappelijk doel en de beleidsdoelen van de wet?
  5. In hoeverre is de wet en de uitvoering van de wet doelmatig?

De belangrijkste onderdelen van de monitoring en evaluatie zijn:

  • Een onderzoek naar de ervaringen van de inburgeraars zelf met inburgering. Dit onderzoek is gestart in het voorjaar van 2023; er zijn vier rapportages gepland. De ruggengraat van de monitoring en evaluatie wordt gevormd door een jaarlijkse monitor (kwantitatief en kwalitatief) waarmee de werking van (onderdelen van) het stelsel worden gevolgd. Het CBS publiceert elk jaar in de zomer een jaarrapport met cijfers en een interactief dashboard. Daarnaast zal jaarlijks kwalitatief onderzoek uitgevoerd worden naar actuele onderdelen van de Wi2021. In dat kader zal in 2023 onder meer onderzoek gedaan worden naar de leerbaarheidstoets.
  • Drie jaar na inwerkingtreding van de wet wordt een tussenevaluatie uitgevoerd en na vijf jaar de wetsevaluatie. Deze evaluaties geven een integraal antwoord op de vijf hoofdvragen.
  • Conform de bestuurlijke afspraken tussen SZW en de VNG zal na 3 jaar het onderzoek naar de betaalbaarheid van het stelsel worden uitgevoerd.
  • Verder zal naar aanleiding van toezeggingen aan de Tweede Kamer een monitor naar de marktwerking uitgevoerd worden. De marktmonitor is in mei 2022 gestart. In de periode tot en met 2027 zijn vijf rapportages gepland, waarvan de eerste rapportage in december 2022 gepubliceerd is. De tweede rapportage is gepubliceerd in juli 2023.
  • Dualiteit, het combineren van het leren van de taal en participeren, is een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet. Daarom wordt ook hiernaar een deelonderzoek uitgezet.

(update 26 september 2023)

3. Wat is de stand van zaken rond het pilotprogramma?

Het Pilotprogramma VOI is gestart in 2019 en is eind 2021 afgerond met een syntheserapport.

4. Er is sprake van het terugbrengen van de termijn van een tijdelijke verblijfsvergunning naar 3 jaar. Hoe verhoudt dit zich tot de inburgeringstermijn, die in gevallen nog zal lopen terwijl de verblijfsvergunning al verloopt?

De voormalig staatssecretaris van JenV heeft tijdens de vorige kabinetsperiode een wetsvoorstel opgesteld waarin de geldigheidsduur van de asielvergunning wordt verkort van vijf naar drie jaar. Dit wetsvoorstel ligt ter behandeling voor bij de Tweede Kamer (situatie augustus 2023). Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, dan kan het in de praktijk inderdaad gaan voorkomen dat de inburgeringstermijn nog loopt terwijl de geldigheidsduur van de asielvergunning verloopt. Dat betekent dat de inburgeringsplichtige in dat geval een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning moet indienen.

Met het ministerie van JenV is afgesproken om, samen met de partijen die bij de uitvoering van de Wet inburgering 2021 en dit wetsvoorstel van het ministerie van JenV zijn betrokken, zal worden bezien in hoeverre het mogelijk is om het verlengingsproces (bij de IND) zo goed mogelijk te laten aansluiten op het inburgeringstraject. Doel: het voorkomen van nadelige effecten voor de inburgeringsplichtige.

(update 29 augustus  2023)

5. Voor vroeg starten van inburgering is het belangrijk dat statushouders in het azc wonen in de regio waar ze uitgeplaatst worden. Hoe staat het met spreiding van azc's (programma FLEX)?

De asielopvang- en huisvestingsopgave is een enorm maatschappelijk vraagstuk. Stabiele opvang en vroegtijdige huisvesting zijn belangrijke randvoorwaarden voor inburgering en integratie van nieuwkomers. Gemeenten, provincies en het Rijk hebben in mei 2020 de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen vastgesteld. Het doel van deze agenda is om de opvangcapaciteit van asielzoekers flexibeler mee te laten bewegen met veranderingen in de instroom en de overgang van asielopvang naar huisvesting en integratie te verbeteren. In de Uitvoeringsagenda zijn onder meer afspraken gemaakt over de ontwikkeling van regionale opvanglocaties op de middellange termijn (1 januari 2023). Met deze ontwikkeling wordt beoogd dat vergunninghouders en kansrijke asielzoekers worden opgevangen in de regio waar ze uiteindelijk gehuisvest zullen worden, zodat zo snel mogelijk kan worden begonnen met inburgering.

Binnen de verschillende regio’s worden plannen opgesteld voor de implementatie van de Uitvoeringsagenda, waaronder de regionale opvanglocaties. Met de realisatie hiervan zal de regierol van gemeenten in het kader van inburgering verder kunnen worden verstevigd. De provinciale planvorming is, mede ingegeven door de focus op de acute opvang- en huisvestingsproblematiek, nog niet afgerond. De spreiding van opvangcapaciteit over het land is nog altijd ondermaats. Met name in het westen van het land is er te weinig capaciteit om een goede regionale opvang te kunnen garanderen, maar dit geldt voor meer regio’s.

(update 29 augustus 2023)

6. Is er in de Wet inburgering 2021 aandacht voor samenwerking met werkgevers?

Het uitgangspunt van de nieuwe inburgeringwet is 'iedereen doet mee, het liefst via betaald werk'. Het is aan gemeenten om werkgevers te betrekken. Veel gemeenten hebben al ervaringen opgedaan met de duale trajecten, waar werk en taal worden gecombineerd. Ook binnen het pilotprogramma, waar één van de pilotthema’s ‘Duale Trajecten’ was, is hier ervaring mee opgedaan.

Een belangrijke les uit de pilots is dat de taal leren en participeren hand in hand gaan. Als de inhoud van de taalcursus inhoudelijk wordt afgestemd op de andere activiteiten gericht op participatie, heeft dat een positief effect op de inburgering. Dat geldt ook andersom. Het helpt als de inburgeraar een participatieplek heeft in een talige omgeving waarbij Nederlands op de werkvloer wordt gesproken. Uit de pilots blijkt dat er niet één beste aanpak bestaat voor een duaal traject. Wel staan in het eindrapport lessons learned en hulpvragen voor gemeenten bij het opstarten van duale trajecten.

(update 29 maart 2022)

7. Er zijn zorgen over de psychische gezondheid van nieuwkomers. Wat zijn de mogelijkheden vanaf 2022?

De brede intake neemt in het stelsel dat geldt vanaf 2022 een belangrijke plek in: het geeft op individueel niveau inzicht in de startpositie, maar ook in de ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Op hoofdlijnen wordt vastgelegd welke onderwerpen aan bod komen tijdens de intake. Zo bestaat de brede intake in ieder geval uit een verkenning naar de persoonlijke omstandigheden van een inburgeringsplichtige, waar ‘fysieke gezondheid’ en ‘mentale gezondheid’ onderdeel van zijn. Verder mogen gemeenten grotendeels zelf bepalen hoe de brede intake wordt vormgegeven. Dat geeft gemeenten de ruimte voor een integrale aanpak, door bijvoorbeeld de brede intake te verbinden met de andere relevante deelgebieden binnen het sociaal domein. Er zijn gemeenten die een cursus over welzijn/gezondheid opnemen in de route. Ook wordt op veel plaatsen al samenwerking gezocht met de GGD en andere regionale partijen.

Overigens blijft het, net zoals in het stelsel dat gold vóór 2022, mogelijk om op grond van onder andere een psychische belemmering te worden ontheven van de inburgeringsplicht.

(update 21 juni 2022)

8. Zijn gemeenten verplicht om een verordening te maken?

In principe is er geen wettelijke verordeningsplicht. Gemeenten hebben de vrijheid al dan niet een verordening te maken. Hoe deze eruitziet, kunnen gemeenten zelf bepalen.

Hoewel niet verplicht, is het wel goed om een verordening te maken. Een door de gemeenteraad vastgestelde verordening bevordert dat het college, de verantwoordelijk wethouder en de gemeenteraad betrokken zijn bij de invulling van de ruimte die de Wet inburgering 2021 biedt en daarop invloed en controle kunnen blijven houden.

Echter, als de gemeente een boete op grond van de Wet inburgering wil verrekenen met een bijstandsuitkering, is een gemeentelijke verordening inburgering noodzakelijk. De wet voorziet hierin namelijk niet. Deze verrekeningsmogelijkheid kan wel worden gerealiseerd door opname in een gemeentelijke verordening en niet door middel van beleidsregels. In de Modelverordening inburgering is hiermee rekening gehouden. 

Gemeenten kunnen gebruikmaken van de Modelverordening inburgering (Divosa • versie juni 2022).

(update 19 juli 2022)

9. Mág de gemeente een verordening maken?

Over deze vraag is discussie ontstaan in het land, mede naar aanleiding van de zienswijze die Schulinck naar buiten brengt. Het antwoord op de vraag is kort gezegd: ja, dat mag (onder voorwaarden). Divosa heeft de vraag voorgelegd aan de wetgevingsjuristen van het ministerie van SZW. Dit is hun uitgebreide antwoord:

Verschillende bevoegdheden uit de nieuwe inburgeringsregelgeving zijn toebedeeld aan het college. Dit brengt echter niet met zich mee dat de gemeenteraad daarover geen regels meer mag stellen in een verordening. Voor zover de wet uitputtend regelt hoe de taken uitgevoerd moeten worden, is geen ruimte voor een aanvullende autonome verordening. Waar de wet niet uitputtend is en dus ruimte laat voor aanvullende regels, heeft de gemeenteraad de bevoegdheid een verordening te maken die regels stelt over het uitvoeren van de taak van het college.

In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is bij verschillende onderdelen (maatschappelijke begeleiding, paragraaf 2.5.1; ontzorgen, paragraaf 2.5.2; brede intake, paragraaf 2.5.3; PVT, paragraaf 2.7.2.1) aangegeven dat er ruimte is voor verdere invulling door de gemeente, of - met betrekking tot de voortgang van de inburgering (paragraaf 2.5.5) - dat het zelfs voor de hand ligt dat er een verordening wordt opgesteld.

Het betreft hier een autonome verordening en artikel 147 lid 1 Gemeentewet hanteert als uitgangspunt dat de raad het bevoegde orgaan is, tenzij bij wet anders wordt bepaald of tenzij de raad die bevoegdheid krachtens de wet toekent aan het college. De Wet inburgering 2021 biedt daarvoor echter geen bevoegdheid.

De gemeenteraad mag desalniettemin geen regels stellen in de verordening die afwijken van de Wet inburgering 2021. Zo mag de gemeenteraad de taken bijvoorbeeld niet bij een ander orgaan dan het college leggen of regels voor de taakuitoefening stellen die in strijd komen met de wettelijke taakuitoefening. De wet bepaalt immers dat bepaalde taken door het college worden uitgevoerd.

Bepalingen die in strijd zijn met de Wet inburgering 2021 zijn onverbindend. De gemeenteraad mag dus op grond van artikel 147, 149 en 121 Gemeentewet bij autonome verordening aanvullende regels stellen over de uitvoering van een medebewindstaak door het college, mits voldaan is aan die twee genoemde uitgangspunten (Wet inburgering 2021 moet überhaupt aanvullende regels toelaten (niet-uitputtend) en de regels doorkruisen niet die wet).

In sommige situaties is een verordening Inburgering noodzakelijk, bijvoorbeeld om een vanuit de Wet inburgering 2021 opgelegde boete te kunnen verrekenen met een bijstandsuitkering. De Wet inburgering 2021 voorziet namelijk niet in een dergelijke verrekeningsmogelijkheid. De bevoegdheid tot verrekening kan op grond van artikel 4:93 Awb geregeld worden bij wettelijk voorschrift. Een gemeentelijke verordening is een wettelijk voorschrift, beleidsregels zijn dat niet. In de Modelverordening inburgering is voorzien in deze bevoegdheidsgrondslag.

(update 19 juli 2022) 

10. Komt een nieuwkomer die de Z-route of de B1-route op A2 niveau heeft afgerond - en die dus is ingeburgerd - ook in aanmerking voor naturalisatie?

De regering streeft er volgens de afspraak in het coalitieakkoord uit 2021 naar bij naturalisatie het taalniveau zoveel mogelijk naar B1 te verhogen. Voor degenen die taalniveau B1 niet goed kunnen bereiken, onderzoekt het kabinet de mogelijkheden tot maatwerk. Het te behalen taalniveau blijft vooralsnog A2 totdat het onderzoek naar maatwerk is afgerond. Meer informatie op ind.nl

(update 21 maart 2023)

11. DUO heeft de inburgeringsplicht onder de Wi2021 opgelegd aan iemand die al aan het inburgeren was onder de voorwaarden van de Wi 2013. Moet deze persoon nu inburgeren op een hoger niveau om te kunnen naturaliseren?

Er zijn verschillende casussen bekend waarbij de verblijfsstatus is gewijzigd van personen die al langer in Nederland waren of die vrijwillig inburgerden onder de voorwaarden van de Wet inburgering 2013 (Wi2013). Als zij aan alle voorwaarden van de Wi2013 voldoen, dan kunnen zij nog steeds een naturalisatieverzoek indienen. De regering is van plan om de taaleis, net als de inburgeringseis, te verhogen naar B1. Nu geldt voor naturalisatie nog als vereiste dat iemand het inburgeringsexamen/naturalisatietoets op minimaal A2-niveau moeten hebben behaald, dan wel dat iemand is ontheven of vrijgesteld van die eis.

De voorwaarden waaraan de inburgeraar moet voldoen om naturalisatie te kunnen aanvragen zijn afhankelijk van het moment waarop het verzoek wordt ingediend. Dit brengt met zich mee dat naturalisatieverzoeken van inburgeraars onder de Wi2013 nog steeds in behandeling worden genomen, totdat de wetswijziging via ind.nl bekend wordt gemaakt. Op dit moment (maart 2023) voldoet iemand aan de inburgeringseis voor naturalisatie wanneer hij voldoet aan de voorwaarden voor de Wi2013, ook als iemand inburgeringsplichtig is gemaakt onder de Wi2021.

(update 21 maart 2023)

Meer informatie

Vertraging opleggen inburgeringsplicht door onvolledige gegevensuitwisseling tussen IND en DUO

Van januari 2022 tot en met mei 2023 ontvingen zo’n 3.210 personen ten onrechte geen kennisgeving dat zij inburgeringsplichtig zijn onder de Wet inburgering 2021. Reden hiervoor was dat de geautomatiseerde gegevensuitwisseling tussen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over potentieel inburgeringsplichtigen in deze periode onvolledig was. Dit wordt nu gecorrigeerd. Onder deze groep vallen zo’n 450 asielstatushouders en 2.760 gezinsmigranten en overige migranten. Zij krijgen alsnog de inburgeringsplicht opgelegd.

(versie 5 september 2023)

1. Hoe weten gemeenten of zij verantwoordelijk zijn voor de inburgering van deze inburgeringsplichtigen?

Alle gemeenten waar deze inburgeringsplichtigen wonen, zijn op 30 augustus 2023 via een mailbericht van het ministerie van SZW op de hoogte gesteld van het feit dat er inburgeringsplichtigen in hun gemeente wonen die nog geen kennisgeving van DUO hebben ontvangen. 

Via het Portaal Inburgering van DUO kunnen gemeenten vanaf de week van 4 september overzichten vinden van de personen die met vertraging een kennisgeving hebben gehad. Op die manier kunnen zij snel aan de slag met de inburgering.

Er is afgesproken dat de inburgeringsplicht in één keer wordt opgelegd aan alle personen, zodat gemeenten deze groep zo snel mogelijk op kunnen pakken. De betreffende gemeenten kunnen vervolgens, vanuit de eigen regierol, zelf bepalen op welk moment zij starten met de dienstverlening aan deze inburgeringsplichtigen. Dat hangt onder andere af van het aantal inburgeringsplichtigen in de gemeente en de bij de gemeente beschikbare capaciteit.

Voor gemeenten die een groot aantal inburgeringsplichtigen erbij krijgen, kan er een andere aanpak nodig zijn dan voor gemeenten die een klein aantal inburgeringsplichtigen in hun caseload krijgen. Het grootste gedeelte van deze groep is woonachtig in grote gemeenten. Het met voorrang oppakken van personen uit deze groep kan wenselijk zijn, aangezien zij al lang hebben moeten wachten om te kunnen beginnen met hun inburgering. Dit is met name van belang voor degenen die in 2022 al geïnformeerd hadden moeten worden over hun inburgeringsplicht. Van de ongeveer 3.210 personen ligt de datum bekendmaking verblijfsrecht van circa 2.070 personen in 2022 en bij 1.140 personen in 2023. In de downloadbare lijst is zichtbaar wanneer de personen de kennisgeving hadden moeten ontvangen. 

Daarnaast kan de gemeente in de downloadbare lijst bekijken of de personen al in de gemeente woonachtig zijn of dat zij op een azc verblijven. Van de ongeveer 450 asielstatushouders zijn er ongeveer 130 nog woonachtig in een azc. 

2. Wat is er naar de inburgeraar gecommuniceerd?

Aan inburgeringsplichtigen die ten onrechte nog geen kennisgeving hebben ontvangen is in de week van 4 september een aparte brief verzonden met uitleg waarom zij later over hun inburgeringsplicht worden geïnformeerd. In de brief zit een link naar een Engelse vertaling van de brief. De kennisgeving inburgering volgt na de brief met uitleg. 

Het is belangrijk om de brief van DUO en de vertraging met de inburgeraar te bespreken.  

3. Wat betekent dit voor de wettelijke 10-wekentermijn voor vaststellen van het PIP?

De Wet inburgering 2021 (Wi2021) bepaalt dat gemeenten een PIP moeten vaststellen binnen 10 weken na verzending van de kennisgeving aan de inburgeringsplichtige. In het geval van een inburgeringsplichtige die op dat moment nog in een azc verblijft, is de inschrijving in de BRP van de gekoppelde gemeente het ijkpunt. 

Door de onvolledige gegevensuitwisseling krijgen gemeenten nu een aantal extra inburgeraars. Daarom is het waarschijnlijk moeilijker voor gemeenten om in deze gevallen binnen 10 weken een PIP vast te stellen. Het niet halen van de 10-wekentermijn voor het vaststellen van het PIP heeft voor deze gemeenten dan ook geen consequenties. 

Het signaal aan gemeenten om ze te wijzen op de 10-wekentermijn wordt wel door DUO afgegeven. Dit is een service, waar verder voor gemeenten geen consequenties aan zijn verbonden. Het blokkeren van het signaal zorgt weer voor aanpassingen in het systeem en is daarom minder wenselijk. 

Het is voor de inburgeringsplichtigen zelf natuurlijk wel van belang dat zij zo snel mogelijk kunnen starten met het inburgeringstraject, omdat ze al langer dan normaal hebben moeten wachten. Aan de betreffende gemeenten wordt dan ook gevraagd om, indien mogelijk, zich er zo veel mogelijk voor in te spannen dat de termijn voor vaststellen van het PIP zo kort mogelijk blijft.

4. Hoe kunnen gemeenten omgaan met afhandeling van signalen in het PIB?

Vooral grote gemeenten kunnen meer signalen in een keer ontvangen. Denk aan ‘Persoon is inburgeringsplichtig’ (SS101), ‘In gemeente gevestigd zonder PIP’ (SS120) of ‘Nog geen inburgeringsaanbod ontvangen’ (SS127c). Signalen hebben de functie een gemeente te attenderen op een gebeurtenis of om een actie te starten. Omdat een groot bestand ineens verwerkt wordt, verschijnen deze signalen nu tegelijkertijd in het portaal. Normaal volgen deze elkaar op. 

Bij deze bulksignalen hoeft niet elk signaal apart te worden behandeld. Belangrijk is dat er zicht is op de personen die inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wi2021. In het Portaal Inburgering van DUO wordt in de week van 4 september een downloadbare lijst beschikbaar gesteld. Gemeenten kunnen deze lijsten raadplegen om te zien om welke personen het gaat.

5. Wat zijn de gevolgen voor de inburgeringsplichtigen?

Voor de inburgeringsplichtigen in kwestie is het belangrijkste gevolg dat zij pas later kunnen starten met inburgeren, omdat zij nog niet over hun inburgeringsplicht waren geïnformeerd.

Dit heeft geen negatieve gevolgen voor hun inburgeringstermijn: deze termijn start pas op de dag na dagtekening (datum vaststelling) van het PIP.

Wel is het denkbaar dat sommige personen op eigen initiatief (en eigen kosten) zijn gestart met het volgen van inburgeringslessen. Als dat het geval is, dan tellen de lesuren die zij hebben gevolgd niet mee voor bijvoorbeeld de urennorm voor de Z-route of voor afschalen in de B1-route. Of personen dit inderdaad hebben gedaan, is op dit moment nog niet bekend. Ook kan dit gevolgen hebben gehad voor het aanvragen van een lening bij DUO. Dit wordt op het moment nader uitgezocht door DUO. Omdat er (nog) geen inburgeringsplicht bekend was, kan de aanvraag voor een lening zijn afgewezen. Daardoor zijn eventuele kosten mogelijk zelf betaald.

DUO houdt bovenstaande punten de komende periode goed in de gaten gehouden zodat, zo nodig, op een later moment kan worden bezien in hoeverre in deze specifieke gevallen van deze regels afgeweken kan worden. 

De IND ziet voor deze groep geen directe (negatieve) gevolgen voor naturalisatie en het verkrijgen van een sterkere verblijfsstatus, omdat deze groep daar pas na een aantal jaren voor in aanmerking kan komen.

6. Waar kunnen gemeenten rekening mee houden bij de gesprekken met deze inburgeringsplichtigen?

Personen uit deze groep hebben naar verwachting snel na het ontvangen van hun kennisgeving inburgeringsplicht behoefte aan contact met de gemeente. De verwachting is dat er vragen komen over waarom zij later starten.

Tijdens de brede intake is het raadzaam om bij deze inburgeringsplichtigen extra aandacht te besteden aan de activiteiten die zij tot nu toe hebben ondernomen in Nederland. Een deel van de groep heeft in de eerste helft van 2022 een vergunning ontvangen. Mogelijk zijn zij al zelfstandig gestart met het volgen van taallessen of al aan het werk. Gemeenten wordt gevraagd er rekening mee te houden dat bij het vaststellen van het PIP het inburgeringstraject goed gecombineerd kan worden met eventuele activiteiten die de inburgeringsplichtige zelf al heeft geïnitieerd. 

7. Wat is de oorzaak van de onvolledige gegevensuitwisseling? 

Gebleken is dat de geautomatiseerde gegevensuitwisseling tussen de IND en DUO over potentieel inburgeringsplichtigen een tijd lang onvolledig is geweest. Daardoor heeft DUO van de IND in de periode van januari 2022 t/m mei 2023 onvolledige gegevens ontvangen over een groep potentieel inburgeringsplichtigen. 

DUO zag dat het aantal verificatieverzoeken vanuit gemeenten (dat wil zeggen verzoeken om na te gaan of een bepaalde persoon inburgeringsplichtig is of niet) toenam. Ook logden individuele inburgeringsplichtigen vaker in op de Mijn Inburgering website. Dit was aanleiding om de IND in april 2023 te vragen om hier onderzoek naar te doen. De onvolledige gegevensuitwisseling tussen IND en DUO kent twee oorzaken:

  • Bij het ontwikkelen van een nieuwe functie voor een proces is onvoldoende rekening gehouden met de invloed daarvan op het automatisch delen van gegevens met DUO.
  • Per abuis zijn abonnementen op inactief gezet. Een abonnement wil zeggen dat in het systeem een proces, zoals het versturen van een bericht naar DUO, automatisch wordt gestart.

In beide gevallen zijn hierdoor in het geautomatiseerde proces vreemdelingen niet bezien op aanlevering bij DUO. Daardoor zijn mogelijke gegevensleveringen van potentieel inburgeringsplichtigen niet doorgekomen. 

8. Welke acties zijn er ondernomen om de gegevensuitwisseling tussen IND en DUO te herstellen? 

  • De IND en DUO hebben de afgelopen periode gezamenlijk in kaart gebracht welke gegevens DUO (ten onrechte) niet heeft ontvangen en hoeveel inburgeringsplichtigen dit betreft. 
  • In mei 2023 heeft de IND aanpassingen doorgevoerd waardoor de gegevensuitwisseling is hersteld en weer volledig is.
  • Begin augustus 2023 heeft de IND de gegevens van de potentieel inburgeringsplichtige vreemdelingen in kwestie via het geautomatiseerde proces alsnog aan DUO geleverd.

9. Wat wordt er gedaan om een onvolledige gegevensuitwisseling in de toekomst te voorkomen?

Mede naar aanleiding van deze situatie, werken SZW en ketenpartners op dit moment aan een voorstel om beter zicht te krijgen op de datakwaliteit in de inburgeringsketen. 

Het doel hiervan is om, als dit nodig blijkt, beheersmaatregelen te kunnen nemen om de kwaliteit te verbeteren. Ook is het doel afspraken te maken om incidenten in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. 

Daarnaast zal de IND haar processen aanscherpen, zodat bij een nieuwe functionaliteit en het op inactief zetten van abonnementen expliciet gecontroleerd zal worden wat de gevolgen zijn voor de geautomatiseerde gegevenslevering aan DUO.

10. Hoeveel personen waren door de onvolledige gegevensuitwisseling tussen IND en DUO voorheen niet bekend bij DUO?

Het gaat om zo’n 3.210 inburgeringsplichtigen die bij DUO niet bekend waren, maar die na onderzoek wel inburgeringsplichtig blijken te zijn. Het gaat om 450 asielstatushouders en 2.760 gezinsmigranten en overige migranten (afgerond op tientallen). Alle personen zijn inburgeringsplichtig onder de Wi2021. De gegevensuitwisseling is bij een relatief kleine groep onvolledig geweest. In de periode van januari 2022 tot en met mei 2023 zijn in totaal zo’n 39.200 personen inburgeringsplichtig gemaakt.

 

Inburgeraars Wi2013

In 2021 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het ministerie van SZW en de VNG over de groep inburgeraars, die als gevolg van het uitstel van de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021, onder de Wet inburgering 2013 bleven vallen. SZW en de VNG willen gemeenten stimuleren om deze groep, die voorheen de 'ondertussengroep' werd genoemd, zoveel mogelijk in de geest van de Wet inburgering 2021 te begeleiden.

1. Welke ondersteuning is er voor inburgeraars onder de Wet inburgering 2013, ofwel de 'ondertussengroep'?

In het kader van het uitstel van de Wi2021 van 1 juli 2021 naar 1 januari 2022 is er in bestuurlijk overleggen tussen de VNG en SZW begin 2021 gesproken over het uitstel van de Wi2021 en de begeleiding van inburgeraars onder de Wi2013. De minister van SZW en de VNG waren het erover eens dat het verre van ideaal is dat er een extra groep inburgeraars ingestroomd in een inburgeringsstelsel waarvan bekend is dat het op onderdelen niet goed werkt. Er is daarom samen gekeken naar mogelijkheden om deze groep het beste te kunnen helpen. Rondom asielmigranten onder de Wi2013 zijn twee afspraken gemaakt:

  1. SZW en VNG willen stimuleren dat gemeenten zo veel als mogelijk hun begeleidende rol kunnen oppakken in de geest van de nieuwe wet. Hierbij kan gedacht worden aan een warme overdracht, brede intake en PIP-advies, periodieke voortgangsgesprekken en een cursus financiële zelfredzaamheid. Divosa en de VNG hebben een ondersteuningsaanbod ontwikkeld dat gemeenten hierbij kan helpen. Gemeenten zijn dus vrij om deze onderdelen van de Wi2021 aan te bieden aan inburgeraars die onder de Wi2013 vallen.
  2. De minister van SZW heeft met de VNG afgesproken samen te onderzoeken hoe een aantal scherpe randjes van de Wi2013 kunnen worden afgehaald.

(vraag toegevoegd 21 juni 2022)

2. Welke middelen zijn voor gemeenten beschikbaar voor inburgeraars onder de Wi2013?

Vanaf 2021 tot 2026 is een bedrag van cumulatief €46,5 mln. beschikbaar gesteld ten behoeve van de inburgeraars onder de Wi2013. Met deze middelen worden gemeenten in staat gesteld om inburgeringsplichtige asielstatushouders die niet onder het stelsel dat geldt vanaf 2022 vallen te ondersteunen en te activeren richting passend inburgeringsonderwijs. Gemeenten kunnen de middelen inzetten voor begeleiding van de gehele instroom van inburgeraars in 2021 en de jaren daarvoor

Van dit bedrag zal cumulatief 9 miljoen in ieder geval worden ingezet voor de begeleiding en ondersteuning van de meest kwetsbare groep onder de Wi2013: de zogenaamde ELIP-groep (Einde Lening nog Inburgeringsplichtig).

(vraag toegevoegd 21 juni 2022)

3. Gemeenten hebben niet voldoende zicht op de inburgeraars onder de Wi2013. Kan de minister de gegevens delen van de inburgeraars met gemeenten om te voorkomen dat ook in het stelsel vanaf 2022 een groot deel van de groep onder de radar blijft?

  • De mogelijkheden voor een goede informatievoorziening vanuit DUO aan gemeenten is beperkt, omdat daarvoor een juridische grondslag binnen de Wet inburgering 2013 ontbreekt. Dit is met name lastig rondom de ELIP-groep. Gemeenten kunnen de ELIP-groep nu niet direct benaderen, hetgeen adequate begeleiding soms in de weg staat.
  • Via een wetswijziging zal een grondslag worden gecreëerd op basis waarvan DUO gegevens kan uitwisselen met gemeenten, ten behoeve van een goede begeleiding van de ELIP-groep. Naar verwachting zal de gegevensuitwisseling per 1 januari 2023 mogelijk zijn.
  • Gemeenten zullen tot 1 januari 2023 moeten werken via de huidige wijze van gegevensdeling, waarbij DUO de inburgeraar voorziet van de benodigde gegevens en de inburgeraar vervolgens vraagt zich hiermee te melden bij de gemeente. Wel zal door SZW in afstemming met de VNG gekeken worden hoe dit proces in de tussenliggende periode kan worden verbeterd.

(vraag toegevoegd 21 juni 2022)

Doelgroep

1. De ingangsdatum voor de Wet inburgering 2021 is 1 januari 2022. Welke groep valt daar precies binnen? Zijn dat de personen die vanaf die datum zijn gekoppeld aan een gemeente of de personen die op die datum een huis krijgen in de gemeente?

De Wet inburgering 2021 is van toepassing op degenen die op of na 1 januari 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden. De inburgeringsplicht start op de datum waarop het verblijfsrecht door de IND bekend is gemaakt.

NB De start inburgeringsplicht en de start van de inburgeringstermijn zijn twee verschillende zaken. De inburgeringstermijn start op de dag na dagtekening (datum vaststelling) van het PIP.

Zie Artikel 11. Duur en aanvang van de termijn

  • De inburgeringsplichtige voldoet binnen drie jaar aan de inburgeringsplicht.
  • De termijn vangt aan op de dag na dagtekening van het PIP.

Daarbij is van belang dat de dagtekening van het eerste PIP leidend is voor de start van de inburgeringstermijn. Het is mogelijk dat onderdelen van het PIP, bijvoorbeeld de onderdelen die zien op de Participatiewet, op een later moment worden vastgesteld en/of dat het PIP op een later moment wordt gewijzigd. Deze eventuele aanvullingen en wijzigingen van het PIP hebben allemaal geen invloed op de start van de inburgeringstermijn. Dit geldt ook wanneer de inburgeringsplichtige in bezwaar en/of beroep gaat en het PIP om die reden opnieuw wordt vastgesteld.

(update 21 juni 2022)

2. Is er in het stelsel vanaf 2022 aandacht voor gezinsmigranten?

Ja. Ondanks hun andere startpositie, vindt de regering het wel belangrijk dat gezinsmigranten gedurende hun inburgeringstraject (meer) steun en begeleiding krijgen dan voorheen het geval was. Om die reden moeten gemeenten ook deze groepen inburgeringsplichtigen gaan begeleiden tijdens hun inburgeringstraject. Net zoals asielstatushouders krijgen gezinsmigranten en overige migranten (verplicht) een brede intake en zal er voor hen een PIP worden opgesteld waarin wordt vastgelegd welke leerroute zij dienen te volgen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Ook zijn de gezinsmigranten verplicht om deel te nemen aan de MAP (Module Arbeidsmarkt en Participatie) en blijft ook het PVT (Participatieverklaringstraject) verplicht. Evenals in het stelsel dat gold tot 2022, dienen zij het inburgeringsonderwijs voor taal en KNM zelf te betalen waarbij het mogelijk is om op basis van een inkomenstoets gebruik te maken van een lening bij DUO. Gemeenten worden bekostigd om voor deze groepen de intake, het PIP, voortgangsgesprekken, MAP en PVT aan te bieden.

Zie ook de Handreiking inburgeringsplichtige gezinsmigranten (Divosa, juni 2022)

(update 21 juni 2022)

3. Hoe kan de gemeente de inspanningen van de gezinsmigrant volgen/handhaven of begeleiden?

Net als asielstatushouders zijn gezinsmigranten en overige migranten verplicht om bij de gemeente te verschijnen voor een brede intake (inclusief afname van een leerbaarheidstoets). Wanneer zij hier niet verschijnen, kan de gemeente hiervoor een boete opleggen. Ook moeten zij deelnemen aan de MAP en is het PVT een onderdeel van hun inburgeringsplicht. De MAP en het PVT worden door de gemeente aangeboden en de invulling van beide trajecten zal ook in het PIP worden vastgelegd.

De gezinsmigrant heeft geen vrijblijvende keuze voor een leerroute of de mogelijkheid om te shoppen tussen routes. Indien er uit de leerbaarheidstoets volgt dat B1-niveau binnen drie jaar haalbaar is, kan niet de Z-route gevolgd worden. Gemeenten worden vervolgens gestimuleerd de gezinsmigranten te adviseren over passende inburgeringscursussen en andere aspecten om een goede start in Nederland te krijgen. Dat is een manier om invloed uit proberen te oefenen op de inburgeringsresultaten.

Er kan niet gehandhaafd worden op de inzet voor de taalcursus bij gezinsmigranten. Gezinsmigranten betalen hun taalcursus immers zelf. Gemeenten kunnen zoals gezegd, enkel adviseren over de invulling van de leerroute. Een gemeenten voert vervolgens met de gezinsmigrant voortgangsgesprekken. Wanneer een gezinsmigrant niet verschijnt bij een voortgangsgesprek, kan een gemeente op dit niet-verschijnen wel handhaven. Via het voortgangsgesprek kan de gemeente de gezinsmigrant motiveren als hij zich niet inzet voor zijn taaltraject. En bij deze voortgangsgesprekken kan de gemeenten aangeven dat er een boete van DUO boven het hoofd hangt als de gezinsmigrant niet tijdig aan de inburgeringsplicht (leerroute, MAP en PVT) voldoet.

(update 10 maart 2022)

4. Wat moet een gemeente doen als iemand een beperking/handicap heeft?

Voor sommige inburgeringsplichtigen met een auditieve- of visuele beperking is het niet mogelijk de leerbaarheidstoets te maken. In deze gevallen hoeft de toets niet afgenomen te worden. Hiervoor is het noodzakelijk dat een medisch specialist vaststelt dat iemand op basis van de richtlijnen van het FENAC (Nederlandse Federatie van Audiologische Centra) een auditieve beperking heeft, of door een medisch specialist is vastgesteld dat op basis van de richtlijnen van het NOG (Nederlands Oogheelkundig Gezelschap) een inburgeringsplichtige een visuele beperking heeft. Hiermee vervalt de verplichte leerbaarheidstoets.

(update 29 maart 2022)

5. Hoe zit het met mensen die binnen hun inburgeringstermijn AOW-gerechtigd worden? Vervalt vanaf dat moment hun inburgeringsplicht of niet?

Een inburgeringsplichtige die de AOW-leeftijd bereikt binnen de inburgeringstermijn, is vanaf dat moment niet meer inburgeringsplichtig.

Omdat deze inburgeringsplichtigen na het bereiken van deze leeftijd waarschijnlijk nog geruime tijd in Nederland wonen, kan het leren van de taal en het opdoen van kennis van de Nederlandse samenleving ook voor hen relevant zijn. Deze personen kunnen dus baat hebben bij een inburgeringstraject gedurende de periode dat zij inburgeringsplichtig zijn.

Wanneer iemand binnen de inburgeringstermijn de AOW-leeftijd bereikt, legt DUO de inburgeringsplicht op en wordt de gemeente hierover geïnformeerd. Gemeenten kunnen deze inburgeringsplichtigen zoals gebruikelijk oproepen voor een brede intake om te kijken wat er mogelijk is qua inburgering en bijbehorende begeleiding tot het moment dat de inburgeringsplichtige de AOW-leeftijd bereikt. Afhankelijk van de duur van deze termijn en de individuele behoeften van de inburgeringsplichtige wordt er een PIP opgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat de inburgeringsplichtige gedurende die termijn wel zoveel mogelijk gebruik kan maken van de rechten die samenhangen met de inburgeringsplicht, dus: maatschappelijke begeleiding en een inburgeringsaanbod (als het een asielstatushouder betreft), ontzorging (bijstandsgerechtigde asielstatushouder), aanbod MAP en PVT.

Indien betrokkene op het moment dat hij/zij inburgeringsplichtig wordt 6 maanden of minder verwijderd is van de AOW-leeftijd, dan wordt betrokkene nog wel uitgenodigd voor een brede intake, maar wordt op basis van de omstandigheden van het geval (inclusief de wensen van de inburgeringsplichtige zelf) en de precieze tijd die nog rest bezien wat wenselijk/mogelijk is qua PIP en overige onderdelen van de inburgering. Het bieden van maatschappelijke begeleiding en ontzorgen liggen daarbij wel voor de hand, omdat deze onderdelen met name in de eerste periode plaatsvinden.

(vraag toegevoegd 16 november 2021)

6. Hoe kan het dat inburgeringsplichtigen die als gezinshereniger of gezinsvormer een verblijfsstatus krijgen, als doelgroep in de inburgeringsketen ‘asielstatushouder’ hebben?

Inburgeringsplichtigen met een verblijfsdoel ‘gezinshereniging’ of ‘gezinsvorming’ en een referent die asielstatushouder is, worden in de inburgeringsketen zelf ook beschouwd als asielstatushouder.

(vraag toegevoegd 10 maart 2022)

7. Wat is de startdatum van de inburgeringsplicht bij een nareizende gezinsvormer/asielstatushouder? Een nareizende asielstatushouder kan nog in het buitenland verblijven op het moment dat hij de kennisgeving ontvangt en verblijft bij aankomst niet bij het COA.

Voor personen met een verblijfsvergunning regulier (gezins- en overige migranten) wordt de datum van het ophalen van het verblijfsdocument gebruikt als ‘datum bekendmaking verblijfsrecht’ en daarmee als het moment van het verkrijgen van het verblijfsrecht. Dit volgt uit artikel 3.104 van het Vreemdelingenbesluit waarin specifiek is geregeld dat de beschikking in deze gevallen bekend wordt gemaakt door uitreiking of verzending van het verblijfsdocument. Bij nareizigers hangt het er vanaf of een betrokkene een verblijfsvergunning asiel heeft verkregen of een verblijfsvergunning regulier (beiden is namelijk mogelijk). Vanuit SZW is er een samenvatting gemaakt over de regels rond het vaststellen van de inburgeringsplicht in het kader van het overgangsrecht. Hierin is verder toegelicht welke artikelen in de wet beschrijven wanneer het ophalen van de verblijfsvergunning bij IND bepalend is voor het ingaan van de inburgeringsplicht.

Een nadere toelichting op het overgangsrecht en alle uitzonderingen is te vinden in de notitie Overgangsrecht Wi2013 - Wi2021 (hoofdregel en uitzonderingen) (SZW, mei 2022 | pdf 125 kB)

(vraag toegevoegd 22 augustus 2022)

Turkse statushouders

1. Wat hield de opt-in regeling in en tot wanneer stond deze regeling open?

Turkse asielstatushouders hebben in de periode van 12 november 2019 tot 1 mei 2020 op vrijwillige basis gebruik kunnen maken van de opt-in mogelijkheid in het inburgeringsstelsel dat gold tot 2022.

Voor een Turkse asielstatushouder die van de opt-in regeling gebruik heeft gemaakt gelden alle rechten en plichten van het inburgeringsstelsel tot 2022 zoals deze ook gelden voor andere asielstatushouders. Op basis van een selectie die DUO maakt komen ze automatisch in beeld bij de gemeente voor maatschappelijke begeleiding.

Op 10 april 2020 heeft de minister van SZW aangegeven dat met de (her)invoering van de inburgeringsplicht voor Turkse asielstatushouders met ingang van 1 mei 2020, de opt-in regeling per 1 mei 2020 zal komen te vervallen. Met ingang van 1 mei 2020 zijn alle Turkse nieuwkomers (inclusief nareizigers en gezinsleden) die op of na deze datum een asielvergunning verkrijgen inburgeringsplichtig. Turkse gezinsmigranten en overige Turkse nieuwkomers blijven tot aan de invoering van de Wet inburgering 2021 vrijgesteld.

DUO heeft Turkse asielstatushouders die reeds een aanvraag hadden ingediend of reeds een traject als vrijwillige inburgeraar (met een lening) hadden lopen een brief gestuurd en hen een keuze (doorgaan met vrijwillig inburgeren of kiezen voor opt-in) voorgelegd. DUO heeft aangegeven dat meer dan 1000 Turkse asielmigranten via de opt-in inburgeringsplichtig zijn geworden.

Overgang naar nieuwe wet

1. Hoe gaan we om met de nieuwkomers die nog onder het inburgeringsstelsel tot 2022 vallen? Met nieuwkomers die zich eind 2021 melden?

Tijdens de voorbereiding van het wetsvoorstel zijn verschillende vormen van overgangsrecht onderzocht waardoor inburgeringsplichtigen ook zouden kunnen profiteren van het nieuwe stelsel, al dan niet via een verplichte overstap. Dit stuitte echter op bezwaren van rechtsongelijkheid en willekeur (waar wordt de grens gelegd), ingewikkelde financiële trajecten en verschillende eisen waarmee inburgeringsplichtigen worden geconfronteerd (bijvoorbeeld de verhoging van het niveau van A2 naar B1).

Bovendien heeft de regering voor 2019 en 2020 €20 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de ondersteuning en begeleiding van de groep inburgeringsplichtigen, die onder het inburgeringsstelsel tot 2022 valt. Met de extra middelen worden gemeenten in staat gesteld om inburgeringsplichtige asielstatushouders die niet kunnen profiteren van het nieuwe stelsel te ondersteunen en te activeren richting passend inburgeringsonderwijs. Deze (financiële) impuls was ook bedoeld voor gemeenten om alvast te groeien naar hun regierol op de uitvoering van inburgering in het nieuwe stelsel. Zie Bijlage Bestuurlijke afspraken SZW en VNG: extra impuls inburgering ‘en ondertussen’ (februari 2019). Dit tezamen heeft ertoe geleid dat er gekozen is voor een heldere scheidslijn tussen het oude en het nieuwe stelsel. De Wet inburgering 2021 is van toepassing op degenen die op of na 1 januari 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden. De inburgeringsplicht start op de datum waarop het verblijfsrecht door de IND bekend is gemaakt.

(update 29 maart 2022)

2. Hoe zit het met jongeren die vóór de inwerkingtreding van de Wi2021 een verblijfsvergunning hebben gekregen en die op of na 1 januari 2022 inburgeringsplichtig worden?

Nieuwkomers, die op jonge leeftijd naar Nederland komen, verblijven soms al jaren in Nederland voordat ze inburgeringsplichtig worden. Ook voor jongeren geldt dat de Wi2021 van toepassing is op degenen die op of na de datum van inwerkingtreding inburgeringsplichtig worden. Dat betekent dat:

  • Een jongere die 18 jaar wordt vóór 1 januari 2022 en op dat moment geen vrijstellende opleiding volgt, inburgeringsplichtig wordt onder het stelsel dat gold vóór 2022.
  • Een jongere die 18 jaar wordt ná 1 januari 2022 en op dat moment geen vrijstellende opleiding volgt, inburgeringsplichtig wordt onder het stelsel dat geldt vanaf 2022, ongeacht of de verblijfsvergunning voor of na 1 januari 2022 is verkregen.

Zie voor meer informatie de Handreiking schoolgaande jongeren en inburgering vanaf 2022 

(update 29 maart 2022)

Notitie 'Samenwerking COA en gemeenten in de nieuwe Wet inburgering’

Het COA, de VNG en SZW hebben in april 2021 de notitie ‘Samenwerking COA en gemeenten in de nieuwe Wet inburgering’ gepubliceerd, met daarin drie scenario’s om de doorlopende lijn in de inburgering vanuit het azc naar de gemeente vorm te geven. Hieronder staan de antwoorden op de meest gestelde vragen over deze samenwerking. Heb je nog een vraag over deze notitie? Stuur dan een mail naar inburgering@vng.nl.

Om zowel het COA als gemeenten te ondersteunen bij de uitwerking van deze drie scenario’s, hebben de VNG, Divosa en het COA een handreiking gemaakt. Hierin staan handvatten om deze scenario’s in de praktijk te brengen. 

Lees de handreiking Scenario's warme overdracht van COA naar gemeente (Divosa, augustus 2021)

(update informatie: 2 september 2021)

1. Wat is de aanleiding voor het opstellen van de notitie ‘Samenwerking COA en gemeenten in de nieuwe Wet inburgering’?

Gemeenten hebben in de Wi2021 een regierol op de inburgering. Vanaf het moment dat de statushouder wordt gekoppeld aan een toekomstige woongemeente, is deze gemeente verantwoordelijk voor het vormgeven van een passend inburgeringstraject. Om een doorlopende lijn in het inburgeringstraject vanuit de COA-opvang naar de gemeente te bewerkstelligen, is een goede samenwerking en informatieoverdracht tussen het COA en gemeenten van essentieel belang.

De VNG heeft daarom samen met het COA en het ministerie van SZW drie scenario’s vormgegeven die gemeenten kunnen gebruiken als leidraad om samenwerkingsafspraken met een azc te maken. Hierin wordt onder andere een voorstel gedaan voor de benodigde samenwerking rondom het programma ‘Voorbereiding op de inburgering’ (kortweg: Voorinburgering) in het azc, de afname van de Brede intake en PIP zolang de statushouder in het azc verblijft en de benodigde informatieoverdracht. Dit betreft de actualisatie van het klantprofiel op vaste momenten door het COA, maar ook het initiatief vanuit de gemeente om een driegesprek vorm te geven tussen de casemanager, klantmanager en statushouder.

(update 7-2-2023)

2. Zijn gemeenten gebonden aan de afspraken die gemaakt zijn in de notitie?

De notitie betreft een voorstel van hoe de samenwerking op onderdelen vorm te geven. De drie verschillende scenario’s voor samenwerking bieden een kader waarbinnen gemeenten hun eigen keuzes kunnen maken. Goede communicatie en samenwerking is van essentieel belang tussen het COA en de gemeente voor een doorlopende lijn vanuit de opvang naar de gemeente.

3. Wat doet het COA in het kader van de inburgering?

Wanneer een statushouder een (voorlopige) verblijfsvergunning van de IND ontvangt, koppelt het COA de statushouder aan een gemeente. Zolang de statushouder in afwachting van huisvesting in een azc verblijft en wanneer de gemeente nog niet kan starten met een gemeentelijk inburgeringstraject, wordt door het COA het programma ‘Voorbereiding op de inburgering’ (Voorinburgering) aangeboden. Dit programma is bedoeld als voorbereiding op de reguliere inburgering in de gemeente en de inhoud sluit aan op de verplichte onderdelen van de inburgeringsplicht. Het is een vrijwillige keuze voor de statushouder om aan deze activiteiten deel te nemen. Uiteraard wordt deelname aan de Voorinburgering door medewerkers van het COA gestimuleerd.

4. Heeft het inburgeringstraject van de gemeente voorrang op de Voorinburgering vanuit het COA?

Het is belangrijk dat de inburgering van nieuwkomers die zich in Nederland willen vestigen zo vroeg mogelijk start. Met de invoering van de Voorinburgering voor statushouders wordt een tijdige start van de inburgering geborgd en wordt de tijd tussen de koppeling aan de gemeente en de start van het inburgeringstraject door de gemeente goed benut. Tegelijkertijd moet voorkomen worden dat deelname aan de Voorinburgering de verhuizing naar een gemeente en/of de start van het gemeentelijke regulier inburgeringstraject vertraagt. De start van de reguliere inburgering in de gekoppelde gemeente heeft daarom in alle gevallen voorrang op de Voorinburgering van het COA.

5. Is het mogelijk om met de brede intake/PIP te starten tijdens het verblijf in het azc?

Ja, dat is één van de geschetste scenario’s. Het doel van de Wi2021 is een snelle integratie en participatie. Als het mogelijk is om te starten met (onderdelen van) de gemeentelijke reguliere inburgering tijdens het verblijf in het azc, heeft dit altijd de voorkeur.

Het kan voorkomen dat het voor de gemeente wel mogelijk is om te starten met de brede intake en het opstellen van het PIP gedurende het verblijf in het azc, maar dat om praktische redenen de aangeboden inburgeringscursus pas kan starten na huisvesting in de gemeente. In deze situatie is het voor de gemeente mogelijk om alleen de afname van brede intake en het opstellen van het PIP te starten tijdens het verblijf in het azc. Dit versnelt het inburgeringstraject aangezien de statushouder na verhuizing direct kan starten met het inburgeringsaanbod van de gemeente. De statushouder kan ondertussen uiteraard wel deelnemen aan het programma Voorinburgering. Dit vraagt om goede werkafspraken tussen de gemeente en het desbetreffende azc.

6. Kan een gemeente starten met het reguliere inburgeringstraject ná daadwerkelijke huisvesting van de statushouder in de gemeente?

De scenario’s waarbij de gemeente al op het azc start met (onderdelen van) het reguliere inburgeringstraject, sluiten het meest aan bij het doel van de Wi2021, namelijk snelle integratie en participatie, en hebben daarmee de voorkeur. Dit zal voor een deel van gemeenten echter niet haalbaar zijn. Wanneer een gemeente kan starten met het reguliere inburgeringstraject, hangt onder meer af van de beleidskeuzes van de gemeente en de afstand van de gemeente tot het azc. De gemeente heeft immers de regierol. Indien een gemeente gedurende het verblijf in het azc niet kan starten met de reguliere inburgering, begint het reguliere inburgeringstraject pas als de statushouder is gehuisvest in de gemeente. De statushouder wordt in dit geval sterk aangemoedigd om gebruik te maken van Voorinburgering in het azc.

7. Kan een statushouder vanuit elk azc gekoppeld worden aan een gemeente en moet een gemeente dan met elk azc apart afspraken maken?

Bij de koppeling van een statushouder aan een gemeente wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de ligging van de gemeente ten opzichte van het azc. Tegelijkertijd is het mogelijk dat gemeenten gekoppeld worden aan statushouders vanuit elk azc in Nederland. Wanneer een koppeling heeft plaatsgevonden, is het belangrijk om met het betreffende azc samenwerkingsafspraken te maken over de start van de inburgering en een goede doorlopende lijn vanuit het azc naar de gemeente toe. Het gaat dan om afspraken met het desbetreffende azc op individueel niveau van de statushouder die is toegewezen. Er is hierbij ruimte voor maatwerk, waarbij het belang van de statushouder centraal staat. Het is niet nodig om op voorhand met alle azc’s afspraken te maken als er nog geen koppelingen met bepaalde azc’s in beeld zijn.

8. Hoe geeft de gemeente vorm aan haar regierol als er geen azc in de regio is?

Wanneer een gemeente geen azc in de regio heeft, vraagt dit een andere aanpak van deze gemeente. Het kan zijn dat er nog geen bestaand contact is met het azc buiten de regio. In dit geval is het raadzaam om als gemeente contact op te nemen met het betreffende azc om individuele afspraken te maken. Van belang is dat de statushouder centraal staat en dat per persoon gekeken wordt wat wenselijk en mogelijk is.

9. De gemeente heeft een azc in de regio, maar krijgt veel koppelingen vanuit andere azc’s. Hoe gaat de gemeente hiermee om?

Bij de koppeling van een statushouder aan een gemeente wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de ligging van de gemeente ten opzichte van het azc. Het kan echter voorkomen dat er een koppeling wordt gemaakt vanuit een ander azc. In deze situatie worden gemeenten geadviseerd om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om een start te kunnen maken met de reguliere inburgering. Van belang is dat de statushouder centraal staat en dat per persoon bekeken wordt wat wenselijk en mogelijk is. Mocht de gemeente al met de reguliere inburgering kunnen starten, dan kunnen daar afspraken over worden gemaakt met het desbetreffende azc.

Afronden

1. Is er ook ruimte voor nazorg na afsluiten van het inburgeringstraject?

Na het afronden van de inburgering, zijn er meerdere manieren voor de gemeente om contact te blijven onderhouden met de voormalig inburgeringsplichtige. Andere domeinen binnen het sociaal domein, waaronder de Participatiewet of de Wmo, bieden hiervoor een grondslag en kunnen ervoor zorgen dat trajecten die tijdens de inburgering gestart zijn, bijvoorbeeld als het gaat om het stimuleren van arbeidsmarktparticipatie, voortgezet worden.

Er is geen wettelijke nazorg vanuit de gemeente voorzien nadat een inburgeringsplichtige aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan. De regierol van de gemeente op het gebied van inburgering is daarmee immers afgerond. Het staat gemeenten echter vrij om stil te staan bij het afronden van het inburgeringstraject, bijvoorbeeld door een afsluitende bijeenkomst of gesprek. Overigens is het DUO die beoordeelt of een inburgeringsplichtige daadwerkelijk heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht.

Financiën algemeen

1. Welke middelen kunnen worden onderscheiden? 

Gemeenten ontvangen voor de inburgeringsopgave middelen via het gemeentefonds en twee specifieke uitkeringen (SPUK's). Hieronder worden deze verder toegelicht.

Uitvoeringskosten

Ter dekking van de uitvoeringskosten ontvangen gemeenten vanaf 2023 structureel middelen via de Algemene Uitkering uit het gemeentefonds. Onder uitvoeringskosten vallen kosten voor: brede intake, PIP en voortgang, ontzorgen en overige uitvoeringskosten (zoals inkoop en beleidsondersteuning).

Naast de structurele uitkering die gemeenten ontvangen, heeft het kabinet via de asieldeal, éénmalig € 90 miljoen euro beschikbaar gesteld ten behoeve van de inburgering en integratie van statushouders. Deze middelen worden aan het gemeentefonds toegevoegd en via de Algemene Uitkering uitgekeerd aan gemeenten over de periode 2022 t/m 2024. De uitkering bedraagt respectievelijk € 20, € 40 en € 30 miljoen.

SPUK Inburgeringsvoorzieningen

Gemeenten ontvangen ter bekostiging van inburgeringsvoorzieningen onder de Wet inburgering 2021 een specifieke uitkering (SPUK). Onder kosten voor inburgeringsvoorzieningen vallen de kosten voor de leerroutes, de module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP), maatschappelijke begeleiding, het participatieverklaringstraject (PVT) en de inzet van tolken. 
Het bedrag dat een gemeente per (verwachte) asielstatushouder of gezins- en overige migrant ontvangt wordt jaarlijks gepubliceerd via de Regeling inburgering 2021.

SPUK Onderwijsroute

Eerder is gebleken dat de middelen onder reguliere SPUK Inburgeringsvoorzieningen voor gemeenten ontoereikend waren om de onderwijsroute in te kopen. Het ministerie van SZW heeft in twee tranches een aanvullend budget van in totaal € 59 miljoen euro beschikbaar gesteld om het aanbod van de onderwijsroute voor de jaren 2022 t/m 2025 alsnog tot stand te brengen. Gemiddeld genomen ontvangen gemeenten gezamenlijk € 15 miljoen euro extra per jaar voor de onderwijsroute. Voor de jaren 2022 en 2023 is gekozen om dit via een SPUK uit te keren aan gemeenten. Financiële borging van de onderwijsroute van 2026 tot en met 2029 is vastgelegd in een kamerbrief uit september 2023.

(update 28 september 2023)

2. Waar zijn de middelen voor inburgering op gebaseerd?

AEF heeft een rapport opgeleverd over de opbouw van de structurele inburgeringskosten voor gemeenten. SZW volgt het AEF-rapport uit augustus 2019 op bijna alle onderdelen. Op enkele punten wordt van het AEF-rapport afgeweken, dit is ook te lezen in de Kamerbrief over de bestuurlijke afspraken VOI van eind april 2020. Het gaat om de volgende drie onderdelen:

  1. Er wordt een ander tolkentarief gebruikt dan door AEF.
  2. Gezinsmigranten zullen niet altijd een tolk nodig hebben. Voor een deel kunnen referenten steun bieden, daarnaast komen zij al met A1-niveau naar Nederland.
  3. Er wordt rekening gehouden met de positie van gezinsmigranten. Omdat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun taalles en voortgang van het traject wordt er rekening gehouden met minder voortgangsgesprekken.

Let op: bij de berekening van de middelen wordt gebruik gemaakt van een raming van de verwachte aantallen en prijzen. Die prijzen (zoals de gemiddelde prijs voor een leerroute van € 10.000) zijn met nadruk niet normstellend bedoeld t.b.v. de inkoop van diensten. Gemeenten bepalen zelf de hoogte van vergoedingen.

3. Is de verdeling van de middelen niet ongunstig voor kleine of plattelandsgemeenten?

Bij het AEF-onderzoek naar de benodigde uitvoerings- en invoeringsmiddelen is bij bepaalde processen onderscheid gemaakt naar gemeentegrootte. De beperkte kostenverschillen die hieruit naar voren komen zijn onvoldoende om hier in de verdeling rekening mee te houden, mede gegeven de grote onzekerheden die gepaard gaan bij het schatten van kosten van een nieuw stelsel. Een mogelijk kostennadeel van specifiek plattelandsgemeenten wordt in de rapportage niet benoemd. Er kunnen tal van redenen zijn waarom bepaalde categorieën gemeenten (denk aan krimp/groei, stedelijkheid, hoge criminaliteit) hogere of lagere kosten kunnen hebben. Het is nu bij de start van het nieuwe stelsel haast onmogelijk om daar een betrouwbaar beeld van te krijgen. Om die reden zal na drie jaar het functioneren van het nieuwe stelsel worden geëvalueerd. De financiën, en dus ook de verdeling van de middelen, zal daar onderdeel van uitmaken.

(update 17 juni 2021)

4. Welke bestedingsvoorwaarden zijn gekoppeld aan het inburgeringsbudget?

De middelen voor uitvoeringskosten worden zonder bestedingsvoorwaarden verstrekt via het gemeentefonds. Aan de specifieke uitkeringen die gemeenten ontvangen voor inburgeringsvoorzieningen en de onderwijsroute is wel een bestedingsdoel gebonden.
Een kenmerk van een specifieke uitkering is de vereiste dat dit enkel aan een door het Rijk gesteld doel besteed mag worden en waarover decentrale overheiden, in dit geval gemeenten, verantwoording moeten afleggen. Hieronder worden deze per SPUK toegelicht.

1. SPUK Inburgeringsvoorzieningen
Bestedingsdoel

De SPUK voor inburgeringsvoorzieningen mag enkel worden besteed aan voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht. Het gaat daarbij in ieder geval om de kosten voor de invulling van de leerroutes, maatschappelijke begeleiding, het PVT, de MAP, inzet van tolken en andere voorzieningen die aan dit doel bijdragen. 
Het is aan gemeenten zelf om te beoordelen of een voorziening binnen de kaders van de SPUK inburgeringsvoorzieningen valt, zoals gesteld in de Wet inburgering 2021 en de bijbehorende lagere regelgevingen (het Besluit Wet inburgering 2021 en Ministeriële regeling Wet inburgering 2021).
Deze kaders laten enige ruimte toe aan gemeenten in de keuze en beoordeling of een voorziening voldoet aan de bestedingseis. Deze ruimte past bij de rol die gemeenten hebben in het nieuwe stelsel. 

Verantwoording via SiSa 

De verantwoording over besteding van een SPUK verloopt via de SiSa-systematiek. SiSa staat voor Single information, Single audit, ofwel eenmalige informatieverstrekking, eenmalige accountantscontrole. Dit betreft een jaarlijkse verantwoording welke als bijlage dient bij de jaarstukken die gemeenten maken. De verantwoordingsinformatie betreft een overzicht van de totale baten en lasten over een uitvoeringsjaar. 
Elk gemeente is zelf verantwoordelijk voor de verantwoording over een SPUK dat zij ontvangt van het Rijk. Een gemeente dient op uiterlijk 15 juli na het uitvoeringsjaar te hebben voldaan aan haar verantwoordingsplicht voor de SPUK inburgeringsvoorzieningen.

2. SPUK Onderwijsroute
Bestedingsdoel

De kaders die zijn gesteld aan de besteding van de éénmalige SPUK voor de onderwijsroute staan opgenomen in de Regeling inburgering 2021. De incidentele middelen mogen besteed worden aan de onderwijsroute én voor voorzieningen die voor de doelgroep van de onderwijsroute benodigd zijn ter overbrugging van de periode totdat het aanbod van de onderwijsroute is gerealiseerd en daarbij worden aangeboden vanwege de vertraging die als gevolg van het ontbreken van aanbod van de onderwijsroute is ontstaan. Het gaat hierbij om voorzieningen die gemeenten voor de inburgeringsplichtige - met een PIP voor de onderwijsroute - treft omdat er nog geen sprake is van een aanbod op de onderwijsroute, zoals extra taallessen, het mogelijk maken van het afronden van een opleiding en andere voorzieningen in dit kader.

Verantwoording via SiSa 

Ook de vertantwoording over besteding van de SPUK Onderwijsroute verloopt via de SiSa-systematiek en dient een gemeente op uiterlijk 15 juli na uitvoeringsjaar te hebben voldaan aan haar verantwoordingsplicht.

(update 16 mei 2023)

5. Vanaf welk jaar geldt de prestatiebekostiging?

Ongeveer 2 of 3 jaar na de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 zullen de eerste inburgeringsplichtige asielstatushouders onder het nieuwe stelsel hun inburgeringstrajecten hebben voltooid. Daarom is ervoor gekozen prestatiebekostiging pas op zijn vroegst definitief in te voeren vanaf het jaar 2026.

In het Besluit inburgering is, vooruitlopend op definitieve invoering van prestatiebekostiging, geregeld dat de prestaties in een bepaald jaar (gedefinieerd als afgeronde inburgeringstrajecten) zullen meewegen in de verdeling van de middelen van twee jaar later. Bij invoering van prestatiebekostiging in 2026 zou het dus gaan om het aantal afgeronde inburgeringstrajecten in 2024. Dit is een zogenaamde t-2 systematiek die alleen geldt voor het stukje prestatiebekostiging in de verdeling. Voor het overige geldt immers een t-systematiek en dus vaststelling van de uitkering op basis van de werkelijke realisaties in het uitvoeringsjaar.

Het gewicht in de verdeling van de indicator 'afgeronde inburgeringstrajecten' is vastgesteld op 10% van het gewicht van de leerroutes met als doel dat middels prestatiebekostiging circa 10% van het budget voor de leerroutes wordt verdeeld. In het Besluit inburgering is verder geregeld dat de afgeronde inburgeringstrajecten in de eerste jaren van het nieuwe stelsel meewegen in de verdeling van het budget. Deze worden dan de eerste keer dat de prestaties meewegen bij elkaar opgeteld. Hiermee wordt voorkomen dat resultaten in de beginjaren (2022 en 2023) niet zouden meetellen.

(update 16 mei 2023)

6. Bewegen de uitvoeringskosten (integratie uitkering) mee met de instroom?

Het budget voor uitvoeringskosten is onderdeel van het Gemeentefonds en beweegt niet mee met de instroom. Het budget loopt mee met de reguliere accressystematiek van het Gemeentefonds.
Voor de jaren 2022, 2023 en 2024 heeft het Rijk als gevolg van een hogere instroom van inburgeringsplichtigen extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten. Het budget voor deze jaren wordt opgehoogd met respectievelijk 20, 40 en 30 miljoen euro. Hiermee worden gemeenten in staat gesteld alle inburgeringsplichtigen passende ondersteuning te bieden.

In de SPUK inburgeringsvoorzieningen zit daarentegen duidelijk verwerkt dat het budget meebeweegt met de instroom.

(update 16 mei 2023)

7. Wat gebeurt er bij een plotselinge verhoging van de asielinstroom? Moeten gemeenten dan voorfinancieren?

Uitgangspunt is en blijft dat gemeenten passende financiering ontvangen voor de uitvoering van de Wet inburgering 2021. Bij een plotselinge instroom die zo groot is dat niet redelijkerwijs verwacht mag worden dat gemeenten deze voorfinancieren, kan SZW na overleg met de VNG overgaan tot het verlenen van extra voorfinanciering. 

(update 16 mei 2023)

8. Hoe zit het met de kosten voor informatievoorziening?

Het ministerie van SZW stelt eenmalig € 6,5 miljoen (incl. btw) beschikbaar voor de implementatie van de informatievoorziening plateau 1, de eerste stap voor inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021. De middelen worden verdeeld op basis van de grootte van de gemeente (G4/groot/middelgroot/klein) en zijn uitgekeerd in de decembercirculaire 2021. 
Voor de uitwerking van plateau 2 en 3 van de informatievoorziening, worden opnieuw afspraken gemaakt m.b.t. de eventuele kosten die gemeenten daarvoor maken.

(update 16 mei 2023)

9. Hoe is de financiering van de Ondertussengroep vormgegeven en verdeeld? Zijn gemeenten vrij om dit naar eigen inzicht aan ELIP te besteden?

De middelen voor de begeleiding van de Ondertussengroep (€ 25,5 miljoen, zoals in 2020 is toegekend en € 21 miljoen is hiervoor in april 2021 extra beschikbaar voor gesteld) wordt aan gemeenten uitgekeerd via de algemene uitkering en een decentralisatie-uitkering (ELIP-middelen) over de jaren 2021 t/m 2026. 
De verdeling van de middelen is bekendgemaakt in de meicirculaire 2021. Aan deze middelen zijn geen bestedingseisen verbonden, dus gemeenten zijn vrij om dit naar eigen inzicht te besteden. De verdeling van de ELIP-middelen is bekendgemaakt in de decembercirculaire 2021 (informatie over ELIP en de verdeling is te vinden op p. 21 en 71 t/m 74).

(update 16 mei 2023)

Kosten voorzieningen (via SPUK)

1. Het inburgeringsstelsel onderscheidt drie leerroutes. Welke middelen krijgen gemeenten beschikbaar per route?

In het inburgeringsstelsel bestaan drie leerroutes, namelijk: de B1-route, de Onderwijsroute en de Z-route. De schattingen voor de verdeling van inburgerende asielmigranten over de leerroutes zijn als volgt:

  • B1-route: 60% 
  • Onderwijsroute: 25%
  • Z-route: 15%

De gemeenten ontvangen op basis van de Wet inburgering 2021 een totaalbudget voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen, waaronder de leerroutes. Zij kopen daarvoor inburgeringstrajecten in en bepalen daarmee voor welk bedrag de opdracht voor elk van de leerroutes in de markt wordt gezet. 

Voor alle leerroutes heeft het ministerie van SZW aanvankelijk rekening gehouden met een vergoeding van € 10.000 per traject (€ 10.400 in 2023 na indexatie). Het is geen normbedrag, maar een gemiddelde voor de drie leerroutes. Per leerroute en per inburgeraar kunnen de daadwerkelijke kosten verschillen. Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat het niet lukt de onderwijsroute in te kopen voor het geraamde bedrag. Het ministerie van SZW heeft in totaal € 59 miljoen (€ 24 miljoen + € 35 miljoen) beschikbaar gesteld om het aanbod van de onderwijsroute voor 2022 t/m 2025 tot stand te brengen. Gemiddeld genomen ontvangen gemeenten € 15 miljoen extra per jaar.

Het kabinet heeft in september 2023 besloten aanvullende middelen beschikbaar te stellen voor de onderwijsroute vanaf 2026. Aansluitend op de extra financiële steun krijgen gemeenten voor de periode van 2026 tot en met 2029 geld om de onderwijsroute in te kunnen kopen tegen een gemiddelde trajectprijs van €17.000. Hierbij zal ook sprake zijn van indexering en het meebewegen op aantallen. 

(update 28 september 2023)

2. Hoe zijn de budgetten voor uitvoeringskosten (gemeentefonds) en voor inburgeringsvoorzieningen (SPUK), opgebouwd?

De integratie uitkering inburgering is met ingang van 2023 overgeheveld naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. De meest recente informatie is te vinden in de Meicirculaire gemeentefonds 2023.

Informatie met betrekking tot de opbouw en verdeling van de SPUK inburgeringsvoorzieningen is te vinden in hoofdstuk 10 van het Besluit inburgering 2021.

(update 12 maart 2024)

3. In de Memorie van Toelichting wordt het budget voor maatschappelijke begeleiding en PVT genoemd als één budget, mag ik deze onderdelen ook los organiseren?

Het budget voor maatschappelijke begeleiding en PVT is onderdeel van één totale specifieke uitkering (SPUK) voor inburgeringsvoorzieningen. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of onderdelen los of gezamenlijk worden georganiseerd en hoeveel geld er aan elk onderdeel wordt uitgegeven.

(vraag toegevoegd 17 juni 2021)

4. Op basis van welke gegevens wordt het budget voor de inburgeringsvoorzieningen bijgesteld?

Het voorlopige budget ter financiering van de inburgeringsvoorzieningen (de specifieke uitkering) wordt jaarlijks bijgesteld aan de hand van actuele volumeprognoses. Hiervoor wordt de huisvestingstaakstelling van het ministerie van J&V gebruikt vermenigvuldigd met een factor (vastgesteld op 70%) omdat niet iedereen die valt onder de huisvestingstaakstelling ook inburgeringsplichtig is. Na afloop van ieder uitvoeringsjaar wordt het budget definitief vastgesteld op basis van het werkelijke aantal inburgeringsplichtigen in iedere gemeente. Er vindt dan een verrekening van het budget plaats. Zo wordt aangesloten bij de werkelijke inburgeringsopgave per gemeente.

(update 29 maart 2022)

5. Worden de budgetten geïndexeerd?

Het budget voor de inburgeringsvoorzieningen wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de loonontwikkeling bij gemeenten en de prijsontwikkeling van consumptieve overheidsuitgaven. De geïndexeerde prijzen zijn te vinden in de Regeling inburgering 2021.

Vanaf 2023 is de integratie-uitkering uitvoeringskosten inburgering overgeheveld naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. De algemene uitkering wordt geïndexeerd via de reguliere accressystematiek van het gemeentefonds. Dat betekent concreet dat deze uitkering meetelt in de grondslag van de berekening van het accres. 

(update 16 mei 2023)

6. Moeten de medewerkers die uitvoering geven aan de verschillende onderdelen ook uit de specifieke uitkering worden betaald?

Uit de specifieke uitkering (SPUK) voor inburgeringsvoorzieningen hoeven enkel de kosten van de trajecten te worden betaald, zoals bijvoorbeeld de kosten van een taalcursus of een MAP-traject. Wanneer de gemeente deze trajecten niet inkoopt, maar zelf organiseert, dan kunnen deze ook worden bekostigd uit de SPUK. De kosten voor de medewerkers die het inburgeringsbeleid maken en de trajecten inkopen vallen onder de uitvoeringskosten waarvoor budget beschikbaar is in de Gemeentefondsuitkering.

7. Hoe ziet de verdeling van de SPUK eruit? En wat is er bekend over de te verwachten aantallen inburgeraars?

De verdeling van de middelen voor de inburgeringsvoorzieningen is in detail uitgewerkt in het Besluit inburgering 2021. De verdeling van de middelen zal eerst voorlopig worden vastgesteld op basis van het aantal te verwachten inburgeringsplichtige asielstatushouders, gezins- en overige migranten en daarbij zal in latere jaren rekening worden gehouden met de door gemeenten geleverde prestaties. Na afloop van het uitvoeringsjaar zal de verdeling van het totaal aan beschikbare middelen nog worden aangepast om rekening te houden met de werkelijke volumes inburgeringsplichtigen in een gemeente. Hierbij sluit de verdeling van de middelen aan bij de daadwerkelijke verdeling van inburgeringsplichtigen over gemeenten.

Voor het verwachte aantal inburgeringsplichtigen baseert het ministerie van SZW zich op de landelijke halfjaarlijkse huisvestingstaakstelling of een andere prognose daarvan van het ministerie van JenV. 

Voor de SPUK Onderwijsroute geldt dat deze eerst voorlopig worden vastgesteld op basis van de aantal inwoners per 1 januari van het desbetreffende jaar in de gemeente. De defintieve toegekende uitkering zal na afloop van het jaar worden vastgesteld op basis van het aantal in een gemeente gehuisveste asielstatushouders in de onderwijsroute per ultimo van het jaar.

(update 16 mei 2023)

8. Wordt de SPUK verdeeld op basis van realisatie gehuisveste asielstatushouders?

Gemeenten worden gefinancierd op basis van het aantal statushouders onder de Wet inburgering 2021 op 31 december van het betreffende jaar. Daarmee loopt de financiering in de pas met de financiële opgave in het nieuwe stelsel. In de overgangsfase naar Wi2021 kunnen er ook na 1 januari 2022 nog asielstatushouders in gemeenten gehuisvest worden die inburgeringsplichtig zijn onder Wi2013. DUO verzorgt de telling en voorziet het ministerie van SZW van deze gegevens. Meer informatie over de telling is te vinden op duo.nl

(update 27 juli 2023)

9. Is de verdeling niet nadelig voor gemeenten die voorop lopen bij het voldoen aan de huisvestingstaakstelling?

Het is niet zo dat gemeenten die achterlopen met de huisvestingstaakstelling voor dergelijke gevallen de financiering ontvangen die hoort bij het nieuwe stelsel. Er is dan ook geen sprake van nadeel voor gemeenten die voorop lopen bij het voldoen aan de huisvestingstaakstelling.

10. Is bij de SPUK inkoop een bestedingsvereiste? Kunnen subsidies aan derden ten laste worden gebracht van de SPUK?

Het is niet onmogelijk om subsidies aan derden ten laste te brengen van de SPUK. Van belang daarbij is dat uitsluitend de kosten van (inburgerings)voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht, ten laste kunnen worden gebracht van het inburgeringsbudget. De gemeente dient zich aan het Rijk te kunnen verantwoorden over de rechtmatige besteding van het inburgeringsbudget. Om die reden zal de gemeente ook afspraken moeten maken met die derden over de verantwoording van de besteding aan de gemeente.

Als u een subsidie wilt inzetten dient u goed te onderzoeken of dit, gezien de aard van de opdrachtverlening ook mogelijk is en of u niet moet kiezen voor een overheidsopdracht (aanbesteden). Uiteraard moet u werken binnen de beginselen van gelijke behandeling en transparantie en moet u rekening houden met staatssteunregels en de Awb-regels. Ook moet u rekening houden met uw eigen gemeentelijke subsidieverordening en moet u beoordelen of deze verordening een dergelijke subsidieverlening door het college toestaat.

Overheidssubsidies kunnen op vele manieren worden vormgegeven en/of verleend. Daarom is het moeilijk om een algemene uitspraak te doen over het feit of een (in principe bestuursrechtelijke) subsidie zo is ingericht dat deze meer neigt richting een opdracht (inclusief het privaatrechtelijke karakter daarvan). De uiteindelijke beslissing of een (financiële) transactie/handeling door de overheid zich kwalificeert als een opdracht of subsidie ligt dan ook altijd bij de betreffende overheid.

Voor het organiseren van inburgeringsvoorzieningen lijkt een subsidie in veel gevallen geen geschikt instrument. Subsidie is een geschikt instrument om de uitvoering van activiteiten te stimuleren, maar geen geschikt instrument om afdwingbare resultaatsafspraken te maken. In het nieuwe inburgeringsstelsel heeft u als gemeente een aanbodplicht. Als u ervoor kiest om het aanbod via een subsidie te organiseren en de aanbieder levert onverhoopt niet, dan kan u de levering niet in rechte afdwingen. U kunt alleen de subsidie lager of op nihil vaststellen en betaalde voorschotten terugvorderen. De prestatie zelf (de levering) kan niet bij de rechter worden afgedwongen. Een overheidsopdracht (aanbesteden) zorgt daarentegen wel voor afdwingbare resultaatsverplichtingen. Daarom lijkt een overheidsopdracht meer voor de hand te liggen om het (inburgerings)aanbod te organiseren dan een subsidie.

Het is wel mogelijk om een uitvoeringsovereenkomst aan een subsidieverlening te verbinden [1], zolang hierdoor geen wederzijds afdwingbare verplichting ontstaat. In deze uitvoeringsovereenkomst kunt u verplichtingen op­nemen voor de subsidieontvanger. Let op: als in een uitvoeringsovereenkomst bij een subsidie wederzijds afdwingbare verplichtingen worden opgenomen, dan kan er (alsnog) sprake zijn van een overheidsopdracht die aanbesteed zou moeten worden.  

Zie voor meer informatie over het verschil tussen een overheidsopdracht en een subsidie de website van PIANOo

[1] Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht.

11. Welke gemeente ontvangt het budget voor inburgeringsvoorzieningen (SPUK) bij een verhuizing?

Ter inleiding op het antwoord is relevant dat gemeenten het volledige budget voor een gezins- en overige migrant in 1 keer ontvangen, in het eerste jaar van huisvesting. Gemeenten ontvangen het budget voor asielstatushouders verspreid over 3 jaren. Dat betekent dat gemeenten een deel van het budget ontvangen in het eerste jaar, een deel in het tweede jaar en een klein restant in het derde jaar.

Bij een verhuizing wordt de nieuwe gemeente verantwoordelijk voor het inburgeringstraject van de inburgeringsplichtige. De leerroute die de eerdere gemeente heeft vastgesteld, wordt door de nieuwe gemeente overgenomen. Het budget voor het jaar waarin de verhuizing plaatsvindt gaat naar de nieuwe gemeente. De budgetten worden namelijk uitgekeerd aan de gemeente waar de statushouder aan het einde van het jaar (op 31 december) woonachtig is.

Als een verhuizing van een asielstatushouder bijvoorbeeld plaatsvindt in het tweede jaar dan ontvangt de nieuwe gemeente het budget voor het tweede en derde jaar. Het budget voor het eerste jaar wordt verstrekt aan de oude gemeente omdat de asielstatushouder aan het einde van dat jaar nog in de oude gemeente woonde.

(update 3 mei 2021)

12. Is er rekening gehouden met de btw als het gaat om de middelen voor voorzieningen?

De specifieke uitkering voor inburgeringsvoorzieningen die gemeenten ontvangen is exclusief btw. Wanneer een gemeente btw betaalt over de inkoop van inburgeringsvoorzieningen dan kan deze, onder bepaalde voorwaarden, worden gedeclareerd bij het btw-compensatiefonds. Zie ook vraag 5 onder ‘Overige vragen financiën’.

(vraag toegevoegd 17 juni 2021)

13. Wat zijn de bestedingseisen van de SPUK Inburgering?

De middelen uit de SPUK Inburgering mogen worden ingezet voor kosten voor voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht, niet zijnde uitvoeringskosten. Het gaat hierbij in ieder geval om de kosten voor de invulling van de leerroutes, maatschappelijke begeleiding, het PVT, de MAP en de inzet van tolken. Ten behoeve van de uitvoeringskosten worden middelen beschikbaar gesteld via de Integratie Uitkering Inburgering in het Gemeentefonds. Onder uitvoeringskosten vallen kosten voor: brede intake (incl. leerbaarheidstoets) en PIP, voortgangsgesprekken, ontzorgen en overige uitvoeringskosten (zoals inkoop en beleidsondersteuning). Ten behoeve van de kosten voor ICT-implementatie is in 2021 apart budget toegevoegd aan de Integratie Uitkering Inburgering.

Het is aan gemeenten zelf om te beoordelen of een activiteit of besteding gekwalificeerd kan worden als een voorziening die bijdraagt aan het voldoen aan de inburgeringsplicht. Dit dienen zij te doen aan de hand van de kaders die zijn gesteld in de Wet inburgering 2021 en de bijbehorende lagere regelgeving (Besluit inburgering 2021 en Regeling inburgering 2021). Deze kaders geven een duidelijke richting, maar laten ook enige ruimte toe in de keuze en beoordeling of een activiteit wordt ingezet. Deze ruimte past bij de regierol die gemeenten hebben in het nieuwe stelsel. Het is om die reden voor het ministerie van SZW niet mogelijk om uitputtend en absoluut aan te geven wat wel en niet kan worden verantwoord onder de SPUK Inburgering.

(vraag toegevoegd 31 januari 2022)

14. De IND en DUO hanteren verschillende definities voor asielmigrant en gezinsmigrant. Welke definitie is leidend bij de toekenning van de SPUK-budgetten vanuit Rijk?

Voor de Wet inburgering 2021 (en ook voor de daarmee samenhangende budgetten) is de definitie van de Wet inburgering en Wet inburgering 2021 bepalend of iemand als gezinsmigrant of asielmigrant wordt beschouwd. Dat betekent concreet dat de definitie die DUO hanteert relevant is voor de toekenning van de SPUK-budgetten t.b.v. inburgeringsvoorzieningen aan gemeenten.

(vraag toegevoegd 22 augustus 2022)

15. De nieuwkomer die bij aanvang van de inburgeringsplicht binnen 6 maanden de AOW-leeftijd bereikt, hoeft niet te voldoen aan de inburgeringsplicht. Gemeenten mogen echter wel een aanbod doen. Wordt dit aanbod meegenomen in de financiering aan gemeenten, en zo ja tot hoe lang?

De gemeente mag hen altijd een aanbod doen. Voor gezins- en overige migranten krijgt de gemeente het gehele bedrag in het eerste jaar. Voor de asielmigranten is dat niet het geval. Asielmigranten die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken worden in het jaar van pensionering nog meegeteld, maar daarna niet meer omdat hun inburgeringsplicht daarmee eindigt (vergelijkbaar met vrijstellingen en ontheffingen). Als iemand dus in jaar T inburgeringsplichtig wordt en in datzelfde jaar de pensioengerechtigde leeftijd (=AOW-leeftijd) bereikt, dan wordt deze persoon nog meegeteld in de berekening van de definitieve uitkering aan gemeenten in jaar T. NB: de gemeente waar deze persoon op peildatum 31-12 van jaar T staat ingeschreven in de BRP ontvangt deze uitkering.

In het jaar na pensionering (T+1) telt deze persoon niet meer mee bij de berekening van de uitkering aan gemeenten.

In de Regeling inburgering 2021, hoofdstuk 10, artikel 10.2 en 10.3 zijn de bedragen die een gemeente respectievelijk per gezinsmigrant en per asielstatushouder per jaar ontvangt vastgelegd.

(vraag toegevoegd 11 oktober 2022)

Verantwoording

1. Wat verantwoorden gemeenten via SiSa?

Gemeenten dienen zich via de SiSa-bijlage aan het Rijk te verantwoorden over de lasten van inburgeringsvoorzieningen waarvoor zij budget hebben ontvangen via de SPUK Inburgering en de lasten voor de onderwijsroute waarvoor zij budget hebben ontvangen via de SPUK Onderwijsroute. Beide SPUK's dienen afzonderlijk van elkaar te worden verantwoord. Gemeenten verantwoorden zich, per SPUK, over de totale bestedingen en de totale baten, een nadere specificatie naar uitkeringsvoorzieningen is niet nodig. De verantwoording via SiSa wordt gebruikt voor de eindafrekening waaronder de terugvordering van eventuele onrechtmatige bestedingen. De verantwoording speelt geen rol bij de verdeling van de beschikbare middelen voor inburgeringsvoorzieningen of de onderwijsroute.

LET OP: Lasten kunnen éénmaal ten laste worden gebracht. Een kostenpost die is toegerekend aan SPUK Onderwijsroute kan niet tevens als lasten onder de SPUK inburgering worden opgenomen en vice versa.

(update 16 mei 2023)

2. Hoe werkt de reserveringsregeling en het doorschuiven van (de uitkering overstijgende) lasten? En wat dit betekent dit voor de verantwoording van bestedingen en baten (via SiSa)?

Indien de gemeente in een kalenderjaar het voor dat jaar toegekende inburgeringsbudget niet volledig heeft besteed aan inburgeringsvoorzieningen, kan de gemeente het niet bestede bedrag tot maximaal 100% van het voor dat jaar toegekende inburgeringsbudget reserveren voor besteding aan inburgeringsvoorzieningen in het daaropvolgende kalenderjaar. Een overschot op het inburgeringsbudget (dit kan opgebouwd zijn over 1 of meerdere jaren) wordt pas van de gemeente teruggevorderd, indien en voorzover dat overschot meer bedraagt dan 100% van het toegekende inburgeringsbudget. Hiertoe houdt SZW een administratie bij van de overschotten.

Andersom, kunnen gemeenten ook meer uitgeven dan het voor dat jaar toegekende inburgeringsbudget. Hiermee kunnen gemeenten als het ware een (administratief) voorschot nemen op het voor het volgende jaar toe te kennen inburgeringsbudget. In deze gevallen brengt SZW de bestedingen die het voor dat jaar toegekende inburgeringsbudget overstijgen administratief ten laste van het inburgeringsbudget voor het daarop volgende jaar.

Zowel het gebruik van de reserveringsregeling als het doorschuiven van de lasten hebben geen invloed op de wijze waarop gemeenten zich via de SiSa-bijlage aan het Rijk moeten verantwoorden. Gemeenten blijven zich gewoon over de totale bestedingen en baten in het betreffende kalenderjaar verantwoorden. De beide regelingen worden door SZW toegepast en bieden gemeenten zo flexibiliteit bij de besteding van het inburgeringsbudget.

Overige vragen financiën

1. Moeten gemeenten geld bijleggen uit de Participatiewet?

Er hoeft geen budget van de Participatiewet gebruikt worden voor de inburgering. Gemeenten kunnen zelf wel die keuze maken. Op het moment dat er budget vanuit de Participatiewet wordt ingezet (bijvoorbeeld in het kader van re-integratie) kunnen deze uren ook meetellen voor de urenverplichting in de Z-route.

De ambitie van de wet is om taal en participatie te verbinden en daar waar mogelijk duale trajecten op te zetten. Dit voorkomt dat activiteiten op verschillende leefgebieden niet geïsoleerd worden opgepakt. Te denken valt aan de inzet op of opzet van duale trajecten waarin tegelijkertijd wordt gewerkt aan taal, participatie en/of financiële zelfredzaamheid. Veel van de trajecten die gemeenten nu al in huis hebben en die beproefd zijn in de lokale context (bijvoorbeeld: participatietrajecten, jongeren coaching, trajecten ter bevordering van de financiële zelfredzaamheid) kunnen gebruikt worden om het inburgeringsaanbod rijker te maken.

(update 17 juni 2021)

2. Komt er een evaluatie over de financiën?

Onderdeel van de bestuurlijke afspraken die SZW en VNG met elkaar hebben gemaakt, is dat er drie jaar na inwerkingtreding van de wet een evaluatie naar de betaalbaarheid van het stelsel plaatsvindt. 

3. Hoe worden reiskosten naar inburgeringslocaties vergoed? 

Op dit moment vallen reiskosten nog niet binnen de financiële afspraken tussen gemeenten en het Rijk. Indien gewenst, kunnen gemeenten reiskosten voor inburgeraars financieren uit de bijzondere bijstand. Er is geen verplichting voor gemeenten om reiskosten te vergoeden vanuit de bijzondere bijstand. Het juridische kader waarbinnen verstrekking van bijzondere bijstand plaatsvindt, stelt dat het moet gaan om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die naar oordeel van de gemeente niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm (of ander inkomen). Een aanvraag voor bijzondere bijstand vraagt daarom om een individuele beoordeling. Een gemeente kan in beleidsregels vastleggen welke uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten tot welk bedrag voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen.

(update 16 mei 2023)

4. Wanneer de gemeente een combinatietraject wil opzetten bestaande uit inburgering en entreeonderwijs, kan de entreeopleiding dan bekostigd worden vanuit de studiefinanciering en de inburgering uit de inburgeringsmiddelen? 

Ja, het is mogelijk om de inzet vanuit verschillende financiële voorzieningen te combineren. Uiteraard onder de daarvoor geldende voorwaarden, onder meer wat betreft de verantwoording over de rechtmatige besteding. Geldstromen dienen gescheiden te blijven en ieder budget vraagt een eigen administratie. Het inburgeringsbudget kan alleen worden aangewend ten behoeve van het inburgeringtraject van inburgeringsplichtigen. Daarnaast gelden voor inburgeringsplichtigen dezelfde voorwaarden als voor niet-inburgeraars om een beroep te kunnen doen op studiefinanciering. Wie na zijn 30-ste instroomt in het onderwijs, komt niet in aanmerking voor studiefinanciering. 

5. Hoe zit het met de hoogte van het inburgeringsbudget in relatie tot het btw-compensatiefonds? 

Zowel de specifieke uitkering (SPUK) voor inburgeringsvoorzieningen als het inburgeringsbudget in het gemeentefonds zijn exclusief btw. Dat wil zeggen dat wanneer gemeenten btw betalen bij bijvoorbeeld de inkoop van voorzieningen of bij het extern inhuren van personeel, deze gedeclareerd kan worden bij het btw-compensatiefonds (BCF). Of een gemeente btw betaalt over haar uitgaven is afhankelijk van of een taak extern wordt ingekocht en zo ja, bij wat voor type organisatie dit gebeurt. Gemeenten hebben binnen de kaders van de Wet inburgering de vrijheid om te bepalen hoe het inburgeringsbudget wordt besteed en of taken al dan niet worden uitbesteed, al naar gelang de lokale context.

Bij nieuwe geldstromen naar gemeenten wordt een deel van het totale budget afgestort in het btw-compensatiefonds. Zo ook bij de middelen voor de nieuwe inburgeringswet. Vooraf is uiteraard nooit met zekerheid te zeggen hoeveel compensabele btw gemeenten precies zullen claimen bij het BCF. In de praktijk betekent dit daarom dat vooraf, in afstemming met SZW, VNG en de fondsbeheerders, een zo goed mogelijke inschatting wordt gemaakt van de hoeveelheid compensabele btw waar sprake van zal zijn bij de betreffende uitkering. Indien er in een gegeven jaar op totaalniveau minder uit het BCF wordt geclaimd dan er in het fonds zit, zal het overschot in het Gemeente- en Provinciefonds worden gestort. Andersom wordt een tekort in het BCF juist uit de fondsen gevorderd. Op die manier zijn het BCF en het Gemeente- en Provinciefonds communicerende vaten.

Het BCF is bedoeld om btw weg te nemen als factor in de afweging van gemeenten (en provincies) tussen uitbesteden en inbesteden. Wanneer een gemeente een product of dienst inkoopt dan is de btw die daarbij betaald wordt onder bepaalde voorwaarden compensabel. Als er sprake is van compensabele btw dan kan de gemeente deze terugvragen bij het BCF. Het is daarbij niet van belang of het product of de dienst wordt bekostigd uit het Gemeentefonds of uit de specifieke uitkering. 

Zie ook het bericht op vng.nl (10 januari 2022)

(update 13 januari 2022)

6. Welke bestedingsvoorwaarden en verantwoordingsverplichtingen zijn er gekoppeld aan de incidentele middelen onderwijsroute?

In artikel 3 van de SPUK onderwijsroute staan de bestedingseisen opgenomen. De incidentele middelen mogen besteed worden aan de onderwijsroute én voor voorzieningen die voor de doelgroep van de onderwijsroute benodigd zijn ter overbrugging van de periode totdat het aanbod van de onderwijsroute is gerealiseerd en daarbij worden aangeboden vanwege de vertraging die als gevolg van het ontbreken van aanbod van de onderwijsroute is ontstaan. Verantwoording zal plaatsvinden via de SiSa-systematiek als omschreven in artikel 6 van de SPUK onderwijsroute.

Regeling SPUK onderwijsroute

(vraag toegevoegd 16 mei 2023)

7. Mag je de onderwijsroute financieren vanuit de combinatie SPUK-middelen en incidentele middelen onderwijsroute?

De onderwijsroute mag bekostigd worden uit een combinatie van de middelen van de reguliere SPUK inburgering en de middelen uit de SPUK onderwijsroute. Let er bij de verantwoording wel op dat lasten maar één keer opgevoerd kunnen worden. 

(vraag toegevoegd 16 mei 2023)

Inkoop algemeen

1. Waar moeten we op letten wat betreft kwaliteitseisen bij de inkoop, bijvoorbeeld bij de onderwijsroute?

Op pagina 18 t/m 20 van de handreiking Van beleid naar inkoop zijn voorbeelden te vinden van mogelijke kwaliteitscriteria.

Voor de onderwijsroute geldt specifiek dat de eis aan het aanbod wordt gesteld dat de aanbieders van deze trajecten diploma-erkenning moeten aanvragen en verkrijgen.

2. Hoe komt een gemeente tot een goede raming van het aantal inburgeringsplichtigen? Op basis van welke bronnen en op welke datum?

Om te komen tot een goede raming op gemeenteniveau is het handig om twee groepen te onderscheiden:  1) inburgeringsplichtige asielstatushouders en 2) inburgeringsplichtige gezins- en overige migranten.  

  1. Voor het vormgeven van de leerroute en de maatschappelijke begeleiding is het voldoende om te kijken naar het aantal inburgeringsplichtige asielstatushouders. Gemeenten hebben immers enkel voor de asielstatushouders een aanbodplicht van de leerroute en maatschappelijke begeleiding. Gezins- en overige migranten zijn zelf verantwoordelijk voor de inkoop en bekostiging van diens leerroute. Voor het aantal asielstatushouders kan de gemeente zich baseren op de huisvestingstaakstelling. Deze is per gemeente beschikbaar en geeft een duidelijke verwachting voor het aantal asielstatushouders. NB: Alleen asielstatushouders van 18 jaar tot het bereiken van de wettelijke AOW-leeftijd zijn inburgeringsplichtig. Landelijk is circa 70% van de asielstatushouders inburgeringsplichtig, maar per gemeente kan dit verschillen.
  2. Voor de overige inburgeringsonderdelen – het participatieverklaringstraject (PVT) en de Module Arbeidsmarkt & Participatie (MAP) – moet de gemeente een aanbod doen aan zowel de asielstatushouders als de gezins- en overige migranten. Dit vraagt daarom een andere volumeraming. Hierbij is het van belang dat de gemeente er rekening mee houdt dat inburgeringsplichtigen die de Onderwijsroute volgen worden vrijgesteld van de MAP. Zij hoeven de MAP voor die deelnemers dan ook niet in te kopen. Voor het aantal gezins- en overige migranten is het maken van een volumeraming minder makkelijk. Dit komt doordat gezins- en overige migranten niet evenredig of centraal worden gehuisvest in Nederland. De vestiging van gezinsmigranten hangt af van de locatie van de partner. Gemeenten kunnen zich een beeld vormen van de mogelijke instroom in hun gemeente door te kijken naar de historische instroom van gezinsmigranten en overige migranten.

De jaarlijkse instroom van inburgeringsplichtige asielstatushouders, gezins- en overige migranten per gemeente sinds 2013 is te vinden op de website van DUO. Download hier een rapport met de historische situatie per gemeente. Daarnaast laat het Portal Inburgering (PIB) van DUO inzien hoeveel personen in een gemeente sinds 1 oktober 2017 het Participatieverklaringstraject (PVT) hebben moeten volgen. Ook dit geeft een indicatie van het aantal inburgeringsplichtige asielstatushouders, gezins- en overige migranten in een gemeente.

3. Welk inkoopinstrument ligt het meest voor de hand bij de inkoop van inburgeringstrajecten?

Het realiseren van aanbod vergt maatwerk, en de keuze voor het inkoopinstrument is dan ook afhankelijk van meerdere factoren, zoals bijv. het beleidskader van de gemeente, het traject dat de gemeente wil inkopen en de beschikbare aanbieders in de regio. De keuze voor het meest passende inkoopinstrument ligt bij de gemeente. In de handreiking Van beleid naar inkoop wordt stilgestaan bij de kenmerken van de verschillende instrumenten en worden voorbeelden gegeven.

Meer informatie

Regionale samenwerking

1. Kun je ook buiten de arbeidsmarktregio om regionaal inkopen? Mag je ook kiezen voor andere samenwerkingspartners?

Het relatief beperkte aantal inburgeraars en de noodzakelijke diversiteit van het te realiseren aanbod, betekent voor gemeenten met een kleine groep inburgeringsplichtigen een relatief groot beslag op expertise en (specialistische) capaciteit. Gemeentelijke samenwerking ligt, zeker voor kleinere gemeenten, daarom voor de hand en is wellicht zelfs noodzakelijk om de asielgerechtigde inburgeringsplichtigen tijdig een op het PIP toegesneden aanbod te doen. Gemeentelijke samenwerking kan ook leiden tot lagere uitvoeringskosten, lagere kosten voor inkoop en meer mogelijkheden voor het organiseren van een passend aanbod.

Het staat gemeenten dan ook zeker vrij om met andere gemeenten gezamenlijk in te kopen. Gemeenten kunnen daarbij overwegen om samen te werken met gemeenten waarmee zij op andere (aanpalende) beleidsterreinen reeds samenwerken, zoals bijvoorbeeld het sociaal domein of de WEB.

2. Hoe zit het met de regionale samenwerking en de aanwijzingsbevoegdheid van de minister?

Regionale samenwerking wordt vanuit SZW gestimuleerd. Immers, gemeentelijke samenwerking kan leiden tot lagere uitvoeringskosten, lagere kosten voor inkoop en meer mogelijkheden voor het regelen van passend inburgeringsaanbod. De minister heeft geen aanwijzingsbevoegdheid om regionale samenwerking te verplichten. Maar in het uiterste geval – wanneer er in een gemeente geen inburgeringsaanbod van de grond komt en de belangen van inburgeringsplichtigen in die gemeente in het gedrang komen – kan de minister op grond van de Gemeentewet overgaan tot ‘indeplaatsstelling’. Dat  betekent dat de minister in dat geval de benodigde maatregelen kan nemen om ervoor te zorgen dat het inburgeringsaanbod alsnog tot stand komt.

Onderwijsroute

Q&A onderwijsroute naar aanleiding van Bestuurlijk Overleg op 8 november 2021

Tijdens het bestuurlijk overleg van 8 november 2021 zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de oplossing voor de korte en lange termijn. Voor de korte termijn ontvangen centrumgemeenten van arbeidsmarktregio’s extra budget in 2022 en 2023 om er op regionaal niveau voor te zorgen dat het aanbod voor de onderwijsroute tot stand komt. Voor de lange termijn geldt dat binnen afzienbare tijd, maar uiterlijk voorjaar 2022, duidelijkheid komt over hoe het meerjarige budgettaire kader van de onderwijsroute eruitziet, zodat de continuïteit van de onderwijsroute geborgd is.

Partijen hebben tijdens het BO eveneens afgesproken nadere afspraken te maken over mogelijke ondersteuning richting aanbieders en gemeenten. Deze Q&A maken onderdeel uit van deze ondersteuning.

In de Q&A zijn in vijf blokken de meest gestelde vragen beantwoord. Dit document zal gelet op de ontwikkelingen en mogelijk nieuwe vragen worden bijgehouden. Daar waar er nog informatie ontbreekt, is dat aangegeven met ‘PM’.

  • Blok 1: Vragen over aanbestedingen
  • Blok 2: Vragen over de specifieke uitkering aan centrumgemeenten
  • Blok 3: Vragen over de jongeren die op korte termijn inburgeringsplichtig worden onder de nieuwe Wet inburgering 2021 (WI2021)
  • Blok 4: Vragen over de overgangsfase totdat de onderwijsroute gerealiseerd is
  • Blok 5: Overige vragen

Download de Q&A onderwijsroute (pdf, 331 kB | versie 13 december 2021)

1. Kan er in het kader van de onderwijsroute voor toeleiding naar wo en hbo op individuele offertebasis ingekocht worden? Zo ja onder welke voorwaarden?

Afhankelijk van het inkoopbeleid van de gemeente kun je ervoor kiezen om de onderwijsroute voor toeleiding naar wo en hbo enkelvoudig onderhands aan te besteden. Dit is afhankelijk van de grenswaarde die is vastgelegd in het eigen inkoopbeleid van de gemeente.

Voor wat betreft het inkopen van de onderwijsroute geldt natuurlijk wel dat het hier gaat om taal (B1 of hoger), KNM in combinatie met ook andere vakken en vaardigheden, zoals rekenen, Engels, en leervaardigheden en vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze.

2. Kun je de inkoop van de onderwijsroute opsplitsen in verschillende typen trajecten (bijv. mbo en hbo+) en bij verschillende aanbieders inkopen (bijv. in het kader van samenwerking met andere gemeenten bij lage aantallen)?

Ja, dat is mogelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een onderwijsroute die is gericht op instroom in het mbo in te kopen bij een mbo-instelling en een onderwijsroute gericht op het ho bij een hogeschool of universiteit.

Zet bij het inkopen van de onderwijsroute in op meerjarige aanbestedingen en zoek samenwerking met andere gemeenten. Het ontwikkelen van een passend en dekkend aanbod van taalschakeltrajecten vraagt stabiele samenwerking op diverse niveaus en langdurige relaties met aanbieders in de regio. Zo kunnen kwaliteit, herkenbaarheid en continuïteit van taalschakeltrajecten geleverd worden.

(update 23 november 2021)

3. Mag je de onderwijsroute inkopen bij een publieke instelling?

Ja, dat is mogelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een taalschakeltraject gericht op instroom in het mbo in te kopen bij een mbo-instelling en een taalschakeltraject gericht op het ho bij een hogeschool of universiteit. Het aanbieden van taalschakeltrajecten is een marktactiviteit. Dat betekent dat zowel publieke als private instellingen deze mogen aanbieden. In het geval van publieke instellingen gaat het dan om een private activiteit die zij aanbieden. Aanbieders van taalschakeltrajecten moeten diploma-erkenning voor deze trajecten aanvragen en verkrijgen, waardoor de Inspectie van het onderwijs het toezicht op de kwaliteit van deze trajecten kan uitvoeren.

(update 23 november 2021)

4. Voor (kleine) gemeenten met weinig asielstatushouders in de onderwijsroute is het belangrijk dat ze ook de mogelijkheid van onderhandse gunning goed kennen en kunnen toepassen. Is dit gebonden aan de zogeheten in-houseregeling?

Gemeenten kunnen gebruikmaken van de (enkelvoudige of meervoudige) onderhandse procedure als de totale geraamde waarde van de opdracht lager is dan de Europese drempelbedragen en als de inkooprichtlijnen van de eigen organisatie dit toestaan. Voor sociale en andere specifieke diensten (SAS-diensten) geldt een Europese drempelwaarde van € 750.000. Onder SAS-diensten vallen bijvoorbeeld diensten op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, administratiediensten voor onderwijs en enkele juridisch diensten. Raadpleeg voor meer informatie over onderhandse procedures de website van PIANOo

Vormen van inbesteden voor het verwerven van diensten liggen minder voor de hand voor de onderwijsroute:

  • Als de gemeente bepaalde diensten in eigen beheer wil uitvoeren kan de gemeente deze inbesteden. De diensten worden dan uitgevoerd door de eigen gemeentelijke organisatie. Inbesteden is alleen mogelijk als de voorziening een eigen gemeentelijke dienst is. Deze aanbestedingsvorm is dus niet te gebruiken voor het organiseren van de onderwijsroute.
  • Daarnaast is er de mogelijkheid van quasi inbesteden (quasi-in house). Een gemeente kan onder bijzondere omstandigheden opdrachten direct, zonder toepassing van de Europese aanbestedingsregels, gunnen aan rechtspersonen die geen deel uitmaken van de gemeente, maar waarbij wel een mate van controle bestaat die lijkt op die van gemeentelijke diensten. Voorwaarde voor quasi-in house is dat de rechtspersonen waaraan de gemeente gunt een zodanige relatie hebben met de gemeente dat ze beschouwd kunnen worden als gemeentelijke dienst, ook al zijn ze dat formeel niet. Die relatie moet de volgende kenmerken hebben:
  1. de gemeente oefent toezicht uit op de rechtspersoon alsof het een eigen gemeentelijke dienst betreft;
  2. de rechtspersoon oefent het merendeel van zijn werkzaamheden uit ten behoeve van de gemeente.

Quasi inbesteden lijkt dus geen geschikte procedure om de onderwijsroute aan te bieden, omdat de bovengenoemde kenmerken niet van toepassing zijn op de relatie tussen de gemeente en de mogelijke uitvoerders van de onderwijsroute.

Tot slot kan de gemeente aan een organisatie die zelf ook een aanbestedende dienst is, een exclusief recht verlenen om bepaalde diensten aan de gemeente te leveren. Dit kan alleen als wordt voldaan aan een aantal strikte voorwaarden. De belangrijkste zijn dat het alleenrecht:

  • bij wettelijke of bestuurlijke bepaling is gevestigd;
  • verenigbaar moet zijn met de beginselen uit het EG-verdrag, met name transparantie, non-discriminatie en objectiviteit;
  • alleen verleend is voor de betreffende activiteit.

Verder moet de gemeente er goed op letten, dat de ontvangende dienst van het alleenrecht over de tijd nog wel een aanbestedende dienst blijft en niet langzaam verandert in een marktpartij. We raden gemeenten aan om gedegen juridisch advies in te winnen voordat de opdrachtverlening door middel van het toekennen van een alleenrecht wordt toegepast. Het toekennen van alleenrecht lijkt op het eerste oog ook geen geschikte procedure voor het organiseren van de onderwijsroute.

Zie voor meer informatie over inbesteden en quasi-inbesteden de website van PIANOo

5. In hoeverre verhoudt het keurmerk Blik op Werk zich tot het aanbod wat onder het regime van de Inspectie van het Onderwijs valt?

Het keurmerk van Blik op Werk geldt niet voor activiteiten binnen de onderwijsroute. Indien er sprake is van klassen waarbij cursisten uit verschillende routes samen les volgen, zal voor hen aan de eisen van zowel de Inspectie van het Onderwijs als Blik op Werk voldaan moeten worden. Deze partijen zijn met elkaar in gesprek om het toezicht in dit geval zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen.

6. Het lijkt niet haalbaar om het aanbod voor de onderwijsroute te spreiden over meerdere aanbieders. Wat kunnen gemeenten in dit geval het beste doen?

Het advies om het onderwijs te spreiden over verschillende aanbieders is bedoeld om uitval van een school gemakkelijk op te kunnen vangen. Uitval kan optreden door het intrekken van het keurmerk, maar ook door faillissement of andere omstandigheden. Er kan zich ook de situatie voordoen dat een aanbieder de afspraken uit het contract niet nakomt en de gemeente het contract wil ontbinden. Voor bepaalde onderdelen van het aanbod is het wellicht niet realistisch om het aanbod te spreiden. In dat geval doen gemeenten er goed aan om vooraf na te denken over de wijze waarop uitval van het aanbod opgevangen gaat worden. Dit zal afhangen van de lokale situatie.

Het afsluiten van een wachtkamerovereenkomst is hiervoor een mogelijkheid. Overleg dit met je inkoper/ de inkooporganisatie in de gemeente.

(update 1 november 2021)

Keurmerk

1. Volgens de aanbestedingswetgeving kan een school die het keurmerk buiten de eigen schuld niet (op tijd) heeft verworven wel mee doen in de aanbesteding. In welke gevallen is sprake van 'buiten de eigen schuld'?

De aanbestedingswetgeving heeft een veel bredere toepassing dan alleen inburgeringsonderwijs. Voor inburgeringsonderwijs ligt het niet in de lijn der verwachting dat scholen buiten hun schuld om geen keurmerk kunnen verwerven. De aanvraagprocedure staat voor iedere school open. Afwijzing van de aanvraag voor het keurmerk, dan wel intrekking van het keurmerk vallen hier vanzelfsprekend niet onder. Op dit moment zijn er nog geen situaties voorzien waarbij dit een rol zal spelen. Indien er een taalschool zich in een aanbestedingsprocedure beroept op deze uitzondering, zal dat per geval beoordeeld moeten worden. In ieder geval is wel van belang dat de school voldoet aan de eisen die gesteld worden door het keurmerk.

2. Volgens de aanbestedingswetgeving moet ook een gelijkwaardig keurmerk worden geaccepteerd. Wie bepaalt of een keurmerk gelijkwaardig is?

Indien een school een ander keurmerk draagt dan het keurmerk van Blik op Werk, zal deze school in eerste instantie moeten aantonen dat dit keurmerk gelijkwaardig is. Een gelijkwaardig keurmerk dient ten minste te voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in wet- en regelgeving. De gemeente zal vervolgens in de aanbestedingsprocedure moeten beslissen of dit keurmerk als gelijkwaardig wordt beschouwd. 

Meer informatie over het keurmerk van Blik op Werk op blikopwerk.nl

3. Geldt het keurmerk ook voor de cursussen die gezinsmigranten zelf met behulp van een lening moeten inkopen?

Als gezinsmigranten gebruik willen maken van een lening bij DUO zijn zij verplicht om de lessen te volgen bij een taalschool met een keurmerk. Wanneer er geen aanspraak gemaakt wordt op een lening, staat het de gezinsmigrant vrij om te kiezen op welke wijze en bij welke school hij of zij zich voorbereidt op het examen.

Kwaliteit taalbureaus

1. Kunnen gemeenten - naast het stellen van gunningscriteria bij inkoop - ook nadere kwaliteitscriteria en/of kwaliteitsconvenanten afspreken met aanbieders?

Ja, dat is mogelijk. Op basis van artikel 16 lid 2 van de wet heeft de gemeente de taak ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit. De wet geeft aan dat een keurmerk voor o.a. taalbureaus minimaal van toepassing is. Zoals het Blik op Werk keurmerk, dat kwaliteitseisen stelt aan taalaanbieders. Daarnaast kunnen gemeenten aanvullende kwaliteits- en rechtmatigheidscriteria onderdeel laten uitmaken van het inkoopproces. Collega’s bij gemeenten (inkoop en toezichthouders WMO) hebben hier al ervaring mee. Advies is om de aanvullende criteria samen met de toezichthouder/handhaver en de afdeling Inkoop op te stellen.

Voorbeelden van aanvullende criteria zijn: 

  • Elke docent heeft een NT2 certificaat en kan dat aantonen. Dit certificaat moet terug te vinden zijn in het beroepsregister van Beroepsvereniging NT2;
  • De taalaanbieder kan referenties geven van soortgelijke opdrachten met dezelfde doelgroep bij andere gemeenten;
  • De taalaanbieder maakt 1 dag in de week extra tijd vrij voor de inburgeraar om andere modules te kunnen doen. Ook modules die de taalaanbieder niet zelf verzorgd. Zo heeft de inburgeraar alles op één plek.  

Daarnaast kan de gemeente met gecontracteerde aanbieders convenanten afsluiten. De gemeenten Rotterdam en Amsterdam werken al met dergelijke kwaliteitsconvenanten.

(vraag toegevoegd op 31 januari 2022)

2. Kunnen gemeenten malafide taalbureaus sanctioneren en bij hen geld terugvorderen?

Dit kan alleen wanneer de gemeente met gecontracteerde aanbieders duidelijke en toetsbare criteria heeft afgesproken over de kwaliteit en inhoud van de ingekochte trajecten. Het is in dat geval verstandig om in de contracten duidelijke afspraken te maken over de wijze waarop de gemeente bij de aanbieder controleert of de kwaliteit van de trajecten in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Het niet nakomen van de afspraken en kwaliteitscriteria levert wanprestatie op die zou kunnen leiden tot het ontbinden van de overeenkomst en terugvordering van uitgekeerde gelden. De bewijslast van de wanprestatie rust in dat geval bij de gemeente. Een goed controleprotocol kan helpen tijdig misstanden en ondermaats presteren te signaleren en zo schade voor de gemeente en de inburgeraar te voorkomen.

(vraag toegevoegd op 31 januari 2022)

3. Waar moet een gemeente op letten bij het aanbestedingsproces?

Er zijn verschillende aandachtspunten.

  • Zo kan de aanbieder een andere partij inzetten om de aanbestedingsstukken te schrijven. Hiervoor is het goed om de aanbieders ook presentaties te laten geven over hun ingediende documenten, dan komt al snel het verschil met de presentatie en de aanbestedingsstukken naar boven. 
  • Onduidelijke constructies tussen hoofdaannemer en onderaannemers. Dit kan voorkomen worden door de hoofdaannemer integraal verantwoordelijk te maken voor de totale uitvoering.
  • Het stellen van aanvullende kwaliteits- en rechtmatigheidseisen aan aanbieders. Win hierover advies in bij de gemeentelijke collega’s (inkopers en toezichthouders WMO). De processen lijken redelijk op elkaar. Vervolgens kun je aan de slag met het barrièremodel Malafide Taalbureaus

(vraag toegevoegd op 31 januari 2022)

Brede intake / PIP

1. Kan een PIP worden opgesteld en kan een inburgeringstraject worden gestart gedurende de periode van verblijf in het in azc?

Ja, dat is juist de bedoeling vanuit de Wet inburgering 2021. Dit vraagt van gemeenten en het betreffende azc goede werkafspraken. Het ministerie van SZW moedigt aan zo snel mogelijk te starten met de Brede intake en PIP vanaf het azc. Wat zijn de mogelijkheden tijdens het verblijf in het azc?

  • Starten met de Brede intake kan zodra er een koppeling met een gemeente is.
  • De gemeente kan een PIP opstellen en vaststellen na koppeling aan de gemeente waar de inburgeringsplichtige na verblijf in het azc gehuisvest zal worden.
  • Een inburgeringsplichtige kan in het azc alvast beginnen met inburgering. Wel komen de de financiële middelen voor de gemeente pas vrij als de inburgeringsplichtige gehuisvest is in de gekoppelde gemeente en ingeschreven staat in het BRP.

Zie voor de diverse scenario's voor samenwerking tussen COA en gemeente de handreiking Scenario's warme overdracht van COA naar gemeente op divosa.nl.

(update 20 april 2023)

2. Moet de gemeente al starten met het aanbieden van taallessen, als de inburgeraar op een azc woont in de gemeente waar hij ook aan gekoppeld is, maar waar nog geen woonruimte beschikbaar is?

Een gemeente is verplicht om binnen tien weken een brede intake af te nemen en een PIP op te stellen voor een inburgeringsplichtige die een woonruimte in de gemeente heeft gekregen en zijn/haar intrek daar heeft genomen. De wet refereert daarbij aan de datum van inschrijving in de BRP in de gemeente van huisvesting. Op het moment dat de inburgeringsplichtige nog in het azc verblijft (ook al is dat in diezelfde gemeente), is de gemeente niet verplicht om al aan de slag te gaan met de afname van de brede intake. Dit wordt echter wel aangemoedigd. Door op het azc in de gemeente al een start te maken met de afname van de Brede intake en het opstellen van het PIP, kan een inburgeringsplichtige immers zo vroeg mogelijk beginnen met het volgen van taallessen in het kader van de inburgering.

3. Welke onderdelen moeten vanuit de wet- en regelgeving inburgering 2021 minimaal terugkomen en vastgelegd worden in het PIP?

Op basis van art. 15 Wet inburgering 2021 en art. 5.3 van het Besluit inburgering 2021 moet minimaal in het PIP worden vastgelegd:

  • de te volgen leerroute.
  • de intensiteit van de leerroute, PVT en MAP (zie ook de volgende vraag).
  • de benodigde ondersteuning / begeleiding van de gemeente hierbij (aantal voortgangsgesprekken)
  • afspraken over deelname van het kind aan de VVE (voor zover van toepassing)

Ook voegt de gemeente, indien van toepassing, de relevante beschikkingen in het kader van de Participatiewet toe aan het PIP.

Zie voor meer informatie de modelbeschikking PIP

(vraag toegevoegd 14 april 2022)

4. Wat wordt bedoeld met het begrip intensiteit?

Met intensiteit wordt in dit verband bedoeld het totaal aantal uren of dagen die een inburgeringsplichtige in een bepaalde periode moet besteden aan zijn leerroute, PVT en MAP. Het gaat hierbij om:

  • het totaal aantal uren bij de B1- of Z-route en de onderdelen PVT, MAP;
  • het aantal dagen bij de onderwijsroute. 

Deze gegevens geven nadere invulling aan de wijze waarop de inburgeringsplichtige aan de inburgeringsplicht moet voldoen.

(vraag toegevoegd 14 april 2022)

5. Hoe verhouden de beschikking PIP en de beschikkingen Participatiewet zich tot elkaar?

De PIP-beschikking en de beschikkingen op grond van de Participatiewet zijn verschillende beschikkingen. Ze vloeien voort uit de betreffende afzonderlijke wetten. Als een inburgeringsplichtige bijstandsgerechtigd is, voegt de gemeente bij de PIP-beschikking op grond van de Wet inburgering 2021 (Wi2021) de beschikkingen op grond van de Participatiewet als bijlagen toe. Het gaat hier over de beschikkingen waarin afspraken zijn opgenomen over de rechten en plichten ten behoeve van de bevordering van de participatie (arbeids- en re-integratieverplichtingen) en de beschikking over het ontzorgen. Als de beschikkingen op basis van de Participatiewet nog niet zijn vastgesteld, kunnen ze op een later moment aan het PIP worden toegevoegd.

Het 'totaalpakket' van beschikkingen wordt, op grond van artikel 15, lid 3 Wi2021, aangeduid als het PIP. Door het bij elkaar voegen van de beschikkingen - en deze zoveel mogelijk af te stemmen op de situatie, mogelijkheden en behoeften van de inburgeringsplichtige - wordt een basis gelegd voor een integrale aanpak. Inburgering staat immers niet op zichzelf en moet idealiter in het bredere perspectief van participatie (en werk) worden bezien. Zowel de Wi2021 als de Participatiewet beogen een bijdrage te leveren aan participatie.

(vraag toegevoegd 14 april 2022)

6. Kan een gemeente op een later moment nadere informatie toevoegen aan het PIP zonder de beschikking te hoeven wijzigen?

Ja, dat kan. Gemeenten hebben de mogelijkheid om meer gedetailleerde afspraken bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend plan of als een bijlage bij de beschikking op te nemen. Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid van de inburgeringsplichtige maken de afspraken die terugslaan op de in de wet- en regelgeving verplichte onderdelen wel onderdeel uit van de beschikking. Hiermee heeft de inburgeringsplichtige de mogelijkheid om hiertegen in bezwaar en beroep te gaan als hij zich niet in deze afspraken kan vinden.

(vraag toegevoegd 14 april 2022)

7. Het PIP moet na een termijn van 10 weken klaar zijn, maar wat is de startdatum van deze termijn?

Het PIP moet door gemeenten worden vastgesteld uiterlijk 10 weken na de dag waarop de inburgeringsplichtige in het BRP van de gemeente is ingeschreven en kennisgeving van DUO over de inburgeringsplicht heeft ontvangen. Hierbij geldt dat voor de gezinsmigrant de 10 weken ingaat vanaf het moment van kennisgeving van inburgeringsplicht door DUO. Voor de asielstatushouder is de startdatum de inschrijving bij de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestigingswet 2014 is gehuisvest. Na het vaststellen van het PIP gaat de inburgeringstermijn lopen.

(update 20 april 2023)

8. Betekent het gewijzigde startmoment van de inburgeringstermijn dat ook de 10 weken voor het opstellen van het PIP kan worden losgelaten?

Nee, de termijn van 10 weken kan niet worden losgelaten. De termijn van 10 weken biedt aan de ene kant voldoende tijd om de eerste gesprekken met de inburgeringsplichtige te voeren in het kader van de brede intake, terwijl het aan de andere kant een tijdige start van het inburgeringstraject garandeert. Indien het niet mogelijk is om het persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP) binnen deze termijn vast te stellen zonder informatie van een derde kan er van de 10 weken termijn worden afgeweken. Na verstrekking van deze informatie dient de gemeente het PIP alsnog binnen 2 weken vast te stellen (artikel 5.3 Besluit inburgering 2021).

(update 20 april 2023)

9. Moet een opstartklas in de intakefase (incl. taal) ook onder het keurmerk van Blik op Werk vallen? 

De wettelijke verplichting van een Blik op Werk Keurmerk geldt voor cursusinstellingen die (na het PIP) het inburgerings-/cursusaanbod verzorgen. Bij een opstartklas in de fase van de brede intake, met als doel o.a. het taalniveau vast te stellen, geldt deze wettelijke verplichting in principe niet.

Echter, om de uren Nederlands als tweede taal die tijdens de brede intake worden gevolgd mee te kunnen tellen voor verschillende urennormen, dient de cursusinstelling die de opstartklas aanbiedt wél over een Blik op Werk Keurmerk te beschikken. Er is namelijk geregeld dat de cursusuren Nederlands als tweede taal tijdens de brede intake kunnen meetellen voor de urennorm van de Z-route. Daarnaast kunnen de cursusuren Nederlands als tweede taal tijdens de brede intake ook in mindering worden gebracht op het aantal uren dat gevolgd moet worden binnen de B1-route, voordat kan worden besloten dat de inburgeringsplichtige examen mag doen op A2-niveau. Voor deze beide opties geldt dat de cursusinstelling die taallessen tijdens de brede intake aanbiedt in dat geval wél een Blik op Werk-keurmerk moet hebben.

(update 8 april 2021)

10. Moeten de gemeenten streven naar het hoogst haalbare taalniveau van de statushouders of naar het taalniveau dat het beste past bij de participatiekansen van de statushouder?

Wanneer het behalen van het taalniveau B1 mogelijk lijkt, moet er alles aan gedaan worden om dit niveau daadwerkelijk te behalen. Dat vraagt van de gemeente kwalitatief goede dienstverlening als het gaat om taallessen en begeleiding en doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid en inspanning van de inburgeringsplichtige. In het nieuwe stelsel is de B1-leerroute dan ook primair gericht op het behalen van dit taalniveau. De realiteit is echter dat niet alle inburgeringsplichtigen in staat zijn om de examens te halen op dit niveau. Het is daarom onder voorwaarden mogelijk om de taalexamens op niveau A2 af te leggen. 

Voor sommige inburgeringsplichtigen in de B1-route zal niveau B2 haalbaar zijn binnen de inburgeringstermijn. Het vergroot perspectief in werk en studie als dit binnen hun bereik ligt en daarom is het is belangrijk dat gemeenten dit stimuleren als het haalbaar is. Naar verwachting zullen de kosten van een inburgeringstraject in dat geval niet automatisch hoger uitvallen omdat het zal gaan om mensen die in een hoger tempo kunnen leren, er mogelijk al basiskennis aanwezig is en zelfstudie tijdens de inburgering een belangrijke rol spelen.

11. Hoe monitoren gemeenten de taalontwikkeling?

Gemeenten hebben een belangrijke taak in het nieuwe stelsel. Na de Brede intake wordt bepaald welke leerroute iemand gaat volgen. Gemeenten leggen dit vast in het PIP. Het is belangrijk dat gemeenten zicht hebben en houden op de voortgang van een inburgeringsplichtige zodat de juiste begeleiding kan worden gegeven en dat tijdig bijgestuurd kan worden als daar aanleiding toe is. Het gaat dan onder meer om of iemand in het juiste traject zit (is het lestempo goed, de intensiteit, is de combinatie met werk en de thuissituatie haalbaar, is iemand uitgevallen, zijn er andere knelpunten, kan iemand misschien meer/een hoger niveau aan dan aanvankelijk ingeschat?).

Het is voor gemeenten belangrijk om daarover signalen te ontvangen van de taalaanbieder en van de inburgeraar zelf zodat ook de juiste begeleiding kan worden geboden. Als gemeente moet je hier afspraken over maken met de aanbieders van de leerroutes. De signalen van de inburgeringsplichtige zelf kunnen bijvoorbeeld opgehaald worden binnen de voortgangsgesprekken. Als blijkt dat iemand beter een andere route kan volgen, kan dat binnen 1,5 jaar na aanvang worden aangepast in het PIP. Wanneer iemand niet voldoende vorderingen maakt of een traject niet afmaakt, is het voor de handhaving op het PIP ook van belang zicht te hebben op deze zaken zodat kan worden bepaald of er een boete moet worden opgelegd en hoe hoog het boetebedrag moet zijn.

Meer informatie over kwaliteit van taalbureaus

Meer informatie

Leerbaarheidstoets

1. Wat meet de leerbaarheidstoets?

De leerbaarheidstoets heeft als verplicht onderdeel van de brede intake het doel om inzicht te geven in het niveau van de Nederlandse taal dat een inburgeringsplichtige kan bereiken gedurende de inburgeringstermijn, en geeft enkel antwoord op de vraag: “Is het niveau van de Nederlandse taal dat nodig is voor de B1-route haalbaar binnen de inburgeringstermijn van 3 jaar?”. Dat wordt gedaan met een ja/nee uitspraak. Wordt iemand in de B1-route geplaatst dan is er ook de afschaalmogelijkheid naar taalniveau A2. De leerbaarheidstoets geeft géén indicatie van het actuele taalniveau, of andere capaciteiten en vaardigheden. Ook wordt de leerbaarheidstoets niet ingezet als instrument om voortgang of ontwikkeling te monitoren. De uitkomst van de toets is een belangrijke indicator voor het vaststellen van de leerroute van de inburgeringsplichtige door de gemeente.

(update 5 juli 2022)

2. Hoe is deze toets ontwikkeld?

De leerbaarheidstoets is ontwikkeld door Bureau ICE. Bureau ICE heeft jarenlange ervaring in het ontwikkelen van examens en toetsen op het gebied van inburgering. De inhoud van de leerbaarheidstoets is bepaald door inhoudsdeskundigen die ruime ervaring hebben op het gebied van cognitiewetenschappen en psychologie maar die ook deskundig zijn op het gebied van NT2 en meertaligheid, onderwijs, toetsen en toetsontwikkeling, beleid en projectmanagement. Zij dragen zorg voor een leerbaarheidstoets die onafhankelijk, objectief en cultuurvrij is met gelijke kansen voor iedere inburgeringsplichtige. Tijdens het ontwikkelproces is voortdurend input verkregen van meerdere externe deskundigen op het gebied van taalleerbaarheidstoetsen en ook mensen uit andere culturen en landen die beoordelen of de toetsitems geschikt zijn. Alle toets items zijn in meerdere fases in pretests beoordeeld op geschiktheid en hun voorspellende waarde bij het bepalen van de uiteindelijke resultaten. De leerbaarheidstoets vergt geen kennis van de Nederlandse taal, maar kijkt naar factoren die iets zeggen over leerbaarheid en dan met name de taalleerbaarheid.

(update 5 juli 2022)

3. Welke rol hebben gemeenten bij de leerbaarheidstoets?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets. Op deze manier wordt de leerbaarheidstoets gepositioneerd als integraal onderdeel van de brede intake. Concreet betekent dit dat gemeenten verantwoordelijk worden voor het inplannen van de afspraken met de kandidaten voor de afname van de leerbaarheidstoets, het beschikbaar stellen van afnamelocaties en devices en de begeleiding bij de afname van de toets. De toetsbegeleiders worden getraind en gecertificeerd door Bureau ICE, zie ook vraag 9. Gemeenten hebben geen rol bij de verwerking of beoordeling van de leerbaarheidstoets.

(update 5 juli 2022)

4. Als uit de leerbaarheidstoets blijkt dat B1-taalniveau niet haalbaar is, komt de inburgeraar dan direct in de Z-route terecht?

Als uit de leerbaarheidstoets blijkt dat de B1-route, inclusief afschaling naar taalniveau A2, niet haalbaar is voor een inburgeraar, dan lijkt een keuze voor de Z-route voor de hand te liggen. De gemeente bepaalt echter op basis van alle informatie uit de brede intake welke leerroute het meest passend is voor de inburgeraar. Het is dus mogelijk om, bij zwaarwegende redenen, af te wijken van de uitslag van de leerbaarheidstoets. Indien een gemeente beslist om af te wijken van de uitslag van de leerbaarheidstoets, dan dient de gemeente dat transparant en begrijpelijk vast te leggen in het PIP.  

(update antwoord op 7 september 2021)

5. Op welke manier worden gemeenten geacht het actuele taalniveau vast te stellen?

Tijdens de brede intake dient de gemeente o.a. informatie in te winnen over het taalniveau van de inburgeringsplichtige. Het betreft een inschatting van het taalniveau, waarbij geen erkende toets gebruikt hoeft te worden. Gemeenten kunnen bij de inschatting uiteraard informatie gebruiken vanuit het COA (zoals hun inschatting van de taalvaardigheid en de gemaakte voortgang tijdens voorinburgering) of de expertise van taalscholen aanwenden, bijvoorbeeld door hen onderdeel te maken van een multidisciplinair team voor de afname van de brede intake.  

(vraag toegevoegd op 3 mei 2021)

6. Welke keuzes zijn er aan de gemeenten in hun rol bij de afname van de leerbaarheidstoets?

Voor het afnemen van de leerbaarheidstoets zijn gemeenten vrij in enkele keuzes die gemaakt moeten worden. Dit zijn keuzes zoals:

  • Wordt de toets lokaal of regionaal afgenomen?
  • Wordt de toets individueel of klassikaal afgenomen?
  • Gaat de gemeente de taak zelf uitvoeren of wordt deze uitbesteed aan een andere partij? (Hierbij is het van belang te vermelden dat de gemeente wel eindverantwoordelijk blijft voor de kwaliteit en objectiviteit en dat er geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling in relatie tot het aanbieden van het taalaanbod.
  • Op welk moment in de brede intake wordt de toets wordt afgenomen? 

Het lijkt voor de hand liggend dat dit wordt gedaan aan het eind van de brede intake, zodat de inburgeringsplichtige zover mogelijk gevestigd is in de gemeente. Deze keuzes worden ook benoemd en uitgewerkt in de Impactanalyse Leerbaarheidstoets van de VNG. Op basis van deze keuzes kunnen toetsbegeleiders worden uitgekozen en ingeschreven voor de training bij Bureau ICE. Daarnaast zal de gemeente ook tijdig faciliteiten moeten regelen, zoals toetslocaties en devices. Meer informatie over de eisen aan devices 

(update 5 juli 2022)

7. Is de leerbaarheidstoets ook toegankelijk voor niet-digivaardigen en analfabeten? 

De toets is zo ingericht dat deze ook te maken is voor niet- of minder digivaardigen en analfabeten. Voor niet-digivaardige deelnemers is een device met touchscreen noodzakelijk. 

De instructie over de leerbaarheidstoets is zowel geschreven als in audio beschikbaar in 29 verschillende talen. Daarnaast kan de toetsbegeleider zo nodig aanvullende uitleg geven over het gebruik van het device. Het beantwoorden van de vragen van de leerbaarheidstoets vraagt verder geen talen of -digitale kennis.

(vraag toegevoegd op 25 oktober 2021)

8. Wat houdt het in om toetsbegeleider te zijn bij de afname van de leerbaarheidstoets? 

Als toetsbegeleider faciliteer je de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets waardoor de inburgeringsplichtige deze toets kan maken. Dit betekent dat je de inburgeringsplichtige naar zijn of haar plek brengt, eventueel uitleg geeft over het doel van de toets en het device, dat je de toets opstart, en ook weer afsluit wanneer die is afgerond. Om als toetsbegeleider aan de slag te gaan is het belangrijk dat je beschikt over de volgende vaardigheden: 

  • goede communicatieve en sociale vaardigheden
  • goede communicatieve vaardigheden met mensen die weinig Nederlands spreken
  • goede administratieve en computervaardigheden
  • stevige doch vriendelijke, geduldige persoonlijkheid
  • culturele sensitiviteit 

Voordat je aan het werk kunt als toetsbegeleider moet je eerst de zelfstudiemodule voor Optimum doornemen en de online training (1 dagdeel) van Bureau ICE hebben gevolgd. Aanmelden voor de online training gaat via de website van Bureau ICE.

Nadat een toetsbegeleider de online training heeft gevolgd moet deze persoon ook aangemeld worden bij DUO. Nadat dit is gebeurd ontvangt de toetsbegeleider informatie over zijn of haar account op het doorgegeven emailadres. Na 90 dagen moet het wachtwoord worden aangepast, wegens veiligheidsredenen. De toetsbegeleider ontvangt hierover een mail op hetzelfde emailadres.

Daarnaast kan de toetsbegeleider het dashboard voor de leerbaarheidstoets openen en kan de toets worden opgestart via deze links. Deze ontvangt de toetsbegeleider ook bij informatie over zijn of haar account.

(update 5 juli 2022)

9. Hoe ontvangt de gemeente het resultaat van de leerbaarheidstoets? 

De uitslag van de leerbaarheidstoets is binnen 48 uur beschikbaar. De gemeente kan de uitslag van de toets ophalen in het Portaal Inburgering. Let op: de gemeente heeft alleen inzicht in de uitslag van de inburgeringsplichtige die in de eigen gemeente woonachtig is.

Bekijk ook de handleiding over de Portal Inburgering over de Wet inburgering 2021.

(update 27 januari 2022)

10. Ontvangen gemeenten ook middelen voor hun rol bij de afname bij de leerbaarheidstoets? 

Er worden structurele middelen beschikbaar gesteld. De middelen volgen het verwachte aantal inburgeraars per jaar.

2022 2023 2024 2025 en verder
€ 6,2 miljoen € 5,7 miljoen € 5,6 miljoen € 5,5 miljoen

Deze bedragen zijn inclusief btw en omvatten kosten voor toetsbegeleiders (incl. tijd voor training), inplannen van afspraken met inburgeraars, eventuele tolkenkosten en de prijs voor afnamelocaties en devices. Voor verdeling van deze middelen wordt aansluiting gezocht bij middelen die gemeenten ontvangen voor de brede intake. De middelen worden toegekend in de meicirculaire 2022.

(vraag toegevoegd op 25 oktober 2021)

11. Moeten deelnemers zich vooraf voorbereiden op de leerbaarheidstoets?

Nee, dit is niet de bedoeling. Het betreft een leerbaarheidstoets en geen examen. De toets is zo ingericht dat de vraag: “Is het niveau van de Nederlandse taal dat nodig is voor de B1-route haalbaar binnen de inburgeringstermijn van 3 jaar?” beantwoord kan worden. Hiervoor wordt gekeken naar de leerbaarheid van de inburgeringsplichtige op dat moment zonder voorbereiding. Het is wel aan te raden om als klantmanager vooraf de juiste verwachtingen te wekken bij de inburgeringsplichtige tijdens de gesprekken die worden gevoerd in het kader van de brede intake. Daarin kan de oefenomgeving van de leerbaarheidstoets worden gebruikt. Op deze manier kan de deelnemer zien en ervaren hoe de afname van de leerbaarheidstoets gaat. In deze omgeving is ook een instructie voor de leerbaarheidstoets in 30 talen beschikbaar.

(update 10 februari 2022)

12. Op welke manier kan de leerbaarheidstoets worden afgenomen als de inburgeringsplichtige nog op een azc woont? 

De begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets is een taak van de gemeente. De gemeente draagt zorg voor de toetsbegeleiders bij de afname, de afnamelocatie en de benodigde devices. Indien de gemeente ervoor kiest om te starten met de brede intake op het moment dat de inburgeringsplichtige nog op het azc woont, zal de kandidaat voor de afname van de leerbaarheidstoets naar de gemeentelijke locatie moeten reizen. Hiervoor kan de gemeente afspraken maken met de gekoppelde inburgeringsplichtige. 

Ondersteuning vanuit het azc bij de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets, bijvoorbeeld in de vorm van personele capaciteit of beschikbare ruimtes of locaties, is niet aan de orde.

(vraag toegevoegd op 25 oktober 2021)

13. Mag er bij het afnemen van de leerbaarheidstoets een tolk aanwezig zijn?

De instructie voor de leerbaarheidstoets is, zowel schriftelijk als in audiofragmenten in 29 talen beschikbaar. 

Indien de gemeenten het daarnaast nodig of wenselijk vindt, kunnen tolken ingezet worden voor aanvang van de leerbaarheidstoets. Tolken kunnen in de eigen taal van de inburgeringsplichtige het proces van de leerbaarheidstoets en de afname toelichten, bijvoorbeeld door een uitleg te geven over de werking van het device. De tolken mogen, net als de toetsbegeleiders, geen inhoudelijke hulp of ondersteuning bieden bij het maken van de toets. De aanwezigheid van tolken gedurende de afname van de toets is niet nodig. 

(vraag toegevoegd op 25 oktober 2021)

14. Blijft het COA ook een leerbaarheidstoets afnemen?

Voorafgaand aan de start van de NT2-lessen binnen het programma Voorinburgering neemt het COA bij alle deelnemers een toets taalleerbaarheid af. De toets taalleerbaarheid geeft inzicht of iemand een snelle, gemiddelde of langzame leerling is. Op basis van de resultaten van de toets kan de taaldocent de statushouder in één van de drie niveaugroepen plaatsen (analfabeten, laagopgeleiden en middelbaar/hoogopgeleiden) en daarmee een voor hem/haar zo passend mogelijk taaltraject uitzetten. Deze toets taalleerbaarheid heeft enkel betrekking op de NT2-lessen bij het COA en houdt geen verband met de leerbaarheidstoets die zal worden afgenomen om de leerroute binnen de reguliere inburgering te bepalen. Het resultaat van de toets taalleerbaarheid is ook zichtbaar op het klantprofiel dat met de gemeente wordt gedeeld.

(vraag toegevoegd op 4 november 2021)

15. Wanneer is ontheffing van de leerbaarheidstoets mogelijk?

Ontheffing van de leerbaarheidstoets is alleen geregeld voor personen met een auditieve of visuele beperking.  Zie hiervoor artikel 14 lid 6 onder a en b Wi2021.

(vraag  toegevoegd op 13 juni 2023)

16. Kunnen inburgeraars met een zintuiglijke beperking de leerbaarheidstoets maken?

Dit is afhankelijk van de beperking van de inburgeraar. Inburgeraars met een auditieve beperking zouden de leerbaarheidstoets kunnen maken, als zij in staat zijn om de schriftelijke toelichting bij de leerbaarheidstoets te lezen en begrijpen. Ook is het mogelijk dat een gebarentolk in de taal van de inburgeringsplichtige wordt ingezet, als deze beschikbaar is in desbetreffende taal. Als hiertoe geen mogelijkheden bestaan, dan is het voor een inburgeraar met een auditieve beperking niet mogelijk om de leerbaarheidstoets te maken.

De leerbaarheidstoets bestaat uit veel visuele elementen. Omdat het niet mogelijk is om de toets om te zetten in braille, is het voor inburgeraars met een visuele beperking niet mogelijk om de leerbaarheidstoets te maken.

In de gevallen dat het niet mogelijk is de leerbaarheidstoets te maken hoeft de toets niet worden afgenomen. Hiervoor is het noodzakelijk dat een medisch specialist vaststelt dat iemand op basis van de richtlijnen van het FENAC (Nederlandse Federatie van Audiologische Centra) een auditieve beperking heeft, of door een medisch specialist is vastgesteld dat op basis van de richtlijnen van het NOG (Nederlands Oogheelkundig Gezelschap) een inburgeringsplichtige een visuele beperking heeft. Hiermee vervalt de verplichte leerbaarheidstoets. Dit is verder uitgewerkt in de wet en lagere regelgeving.

(update 9 januari 2023)

17. Hoe kan de leerroute van een inburgeraar met een zintuiglijke beperking worden bepaald?

Tijdens de brede intake kan de expertise van verschillende brancheorganisaties op het gebied van zintuiglijke beperkingen ingezet worden. Het gaat hier om Koninklijke Visio voor visueel beperkten en GGMD voor auditief beperkten. Deze experts kunnen een goede inschatting geven van wat de inburgeraar al kan en wat de inburgeraar nog nodig heeft om met ondersteuning en hulpmiddelen deel te nemen aan een inburgeringstraject. In samenwerking met deze organisaties kan voor de inburgeraar met een zintuiglijke beperking het PIP opgesteld worden.

Lees meer over de ondersteuning door de brancheorganisaties

(update 9 januari 2023)

Meer informatie

Ontzorgen

Op 6 april 2023 verscheen een Verzamelbrief Inburgering met daarin onder meer het onderwerp Financieel ontzorgen. De vragen 1 t/m 5 van de Q&A hierna zijn gemaakt naar aanleiding van deze kamerbrief.

1. Gemeenten mogen maatwerk toepassen als het gaat over financieel ontzorgen, betekent dit dat het toepassen van artikel 56a niet meer verplicht is?

Nee, financieel ontzorgen blijft wettelijk verplicht vanuit artikel 56a van de Participatiewet. Het uitgangspunt is dat zorgen van statushouders over de financiële positie in de eerste zes maanden van de inburgering voorkomen worden. Dit heeft als doel dat de statushouder zich beter kan concentreren op de inburgering. De bedoeling van dit artikel is het voorkomen financiële zorgen in de eerste periode dat de statushouder in de gemeente woont, oftewel, het ontlasten van de inburgeraar door het overnemen van betalingen en het begeleiden naar meer financiële zelfredzaamheid.

In de kamerbrief van 6 april 2023 geeft de minister echter aan dat gemeenten meer maatwerk mogen toepassen in de uitvoering. Er wordt, vooruitlopend op een wetsaanpassing, tijdelijk een ruimere uitleg gegeven aan het wetsartikel. In de praktijk betekent dit dat de gemeente in de beginfase van de inburgering, bijvoorbeeld tijdens de brede intake, met uitkeringsgerechtigde inburgeraars bespreekt hoe diegene ten minste zes maanden financieel ontlast kan worden. Het inhouden van vaste lasten op de bijstandsuitkering is daarbij de standaard. Daarnaast kan om de zelfredzaamheid te bevorderen gedacht worden aan budgetcoaching en/of een training over geldzaken en financiën om de financiële zelfredzaamheid te bevorderen. Maar ook het verstrekken van een overbruggingskrediet om de periode dat de toeslagen nog niet zijn ontvangen past hierbij. Als het inhouden en betalen van de vaste lasten vanuit de uitkering niet bijdraagt aan het doel kan ook voor een andere invulling gekozen worden. 

(vraag toegevoegd 11 april 2023)

2. Beslist de inburgeraar of de vaste lasten via de uitkering worden voldaan, of blijft de gemeente de verplichting opleggen? Wat als de inburgeraar niet wil?

Voor personen die inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wet inburgering 2021 geldt dat zij verplicht zijn om mee te werken als de gemeente betalingen verricht vanuit de bijstandsuitkering. In principe legt de gemeente deze verplichting op. Echter, van gemeenten wordt gevraagd om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de behoeften van de inburgeringsplichtige. In het geval er geen toegevoegde waarde is van het verrichten van de betalingen uit zijn/haar naam ligt het voor de hand om te kijken of met een andere invulling van het ontzorgen ook het gewenste resultaat kan worden bereikt. Het verrichten van betalingen vanuit de bijstandsuitkering is niet langer verplicht. Als het gaat om begeleiding aan een inburgeraar dan kan de gemeente iemand niet verplichten om hieraan mee te werken.

(vraag toegevoegd 11 april 2023)

3. Kan de gemeente ervoor kiezen om een gedeelte van de vaste lasten via de uitkering uit te betalen in plaats van alle genoemde lasten?

Ja, dat is mogelijk. Van gemeenten wordt verwacht dat zij zoveel mogelijk aansluiten op de behoeften van de inburgeringsplichtige. Het uitgangspunt is dat zorgen van statushouders over de financiële positie in de eerste zes maanden van de inburgering voorkomen worden. Dit heeft als doel dat de statushouder zich beter kan concentreren op de inburgering.

(vraag toegevoegd 11 april 2023)

4. Krijgt de gemeente budget voor het financieel ontzorgen en het bevorderen van de financiële (zelf)redzaamheid van de inburgeringsplichtige?

Ja, bij de middelen die de gemeente ontvangt voor inburgering is rekening gehouden met ontzorgen.

(vraag toegevoegd 11 april 2023)

5. Blijft het verplicht om zes maanden financieel te ontzorgen?

Ja, dit blijft de wettelijke verplichting vanuit artikel 56a van de Participatiewet. Deze wettelijke verplichting gaat in op het moment dat het recht op bijstand ontstaat. De verplichte periode eindigt alleen voortijdig indien het recht op bijstand eindigt. Gemeenten mogen zelf bepalen hoe ze in deze maanden het ontzorgen inrichten. Wanneer een gemeente van mening is dat het na de verplichte zes maanden nog steeds noodzakelijk is om betalingen namens de inburgeringsplichtige te verrichten, dan kan dit op individuele basis worden voortgezet op grond van artikel 57 van de Participatiewet. Aan begeleiding naar financiële zelfredzaamheid is geen termijn gekoppeld.

(vraag toegevoegd 11 april 2023)

6. Hoe moet de gemeente ontzorgen bij gezinnen waarbij niet beide partners inburgeringsplichtig zijn onder de Wi2021?

Ontzorgen bij gezinnen waarvan slechts één partner onder de Wi2021 valt kan alleen als de andere partner daar toestemming voor geeft. De Participatiewet kent de gehuwdennorm. Gehuwden - of hieraan gelijkgestelden - vormen voor de bijstandsverlening één subject en de uitkering (één bedrag) komt in beginsel hun beiden toe.

De partner die onder de Wi2021 valt, heeft op basis van artikel 56a Participatiewet recht op financiële ontzorging en is verplicht hieraan mee te werken. De partner die onder bijvoorbeeld Wi2013 valt kan echter niet tot medewerking worden verplicht op basis van artikel 56a.

Ontzorging voor het huishouden is toch mogelijk als de partner die onder bijv de Wi2013 valt hier op vrijwillige basis mee instemt. Als de instemming niet verleend wordt kan de gemeente bezien of ontzorging op basis van artikel 57 Participatiewet aan de orde is. Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen te komen regelt artikel 57 dat het college aan de bijstand de verplichting kan verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht of dat de bijstand in natura wordt verstrekt.

Het is echter wel van groot maatschappelijk belang dat de nareizigers financieel zelfredzaam worden gemaakt. De gemeente kan als regievoerder de inburgering, de maatschappelijke begeleiding en de begeleiding naar financiële zelfredzaamheid op elkaar afstemmen.

(update 11 oktober 2022)

7. Hoe moeten gemeenten ontzorgen bij parttime inkomsten, of wanneer de toeslagen bij aanvang nog niet zijn toegekend? Concreet: hoe moet een gemeente ontzorgen als er te weinig financiële middelen beschikbaar zijn?

Er kunnen zich situaties voordoen dat er te weinig leefgeld overblijft als alle vaste lasten betaald worden vanuit de uitkering. Bijvoorbeeld wanneer de toeslagen zijn aangevraagd maar nog niet ontvangen. Voor deze overbruggingperiode zijn voorbeelden opgenomen in de Handreiking Financieel ontzorgen en financiële zelfredzaamheid (Divosa). Als de gemeente ervoor kiest om geen gebruik te maken van deze mogelijkheden, dan geldt hetgeen in de Memorie van Toelichting is opgenomen: Indien de toegekende bijstand niet toereikend is voor de betaling van genoemde zaken worden de betalingen verricht voor zover dat mogelijk is. De gemeente is niet verplicht om de overbrugging te regelen. De gemeente kan hierbij zelf bepalen welke posten wel en welke posten niet meer vanuit de uitkering betaald worden.

Deze vrije keuze heeft de gemeente ook als belanghebbende een aantal uren gaat werken of de kostendelersnorm van toepassing is. Als er een studie gevolgd wordt die recht geeft op studiefinanciering dan vervalt het recht op bijstand en eindigt het verplicht ontzorgen.

Het is van belang om in de begeleiding die de gemeente aanbiedt aandacht te besteden aan waar rekening mee moet worden gehouden als de inkomsten veranderen en wat de statushouder voortaan eventueel (na de ontzorgperiode) zelf moet regelen.

(vraag toegevoegd 11 oktober 2022)

8. Herleeft de plicht tot ontzorgen als iemand binnen de zes maanden werk krijgt en dit vervolgens verliest en weer bijstandsgerechtigde wordt?

Hier is een rol weggelegd voor de gemeente om in te schatten of dit zinvol is. Financieel ontzorgen is namelijk verbonden aan het recht op bijstand gedurende de eerste zes maanden dat iemand in de gemeente woont. Als iemand in deze beginperiode geen bijstandsrecht heeft, vindt er überhaupt geen ontzorging plaats. Als er gedurende de periode van zes maanden alsnog een bijstandsrecht ontstaat is het aan de gemeente om te bepalen of het financieel ontzorgen alsnog wordt opgestart. Het ligt hierbij voor de hand om te kijken naar de resterende duur van het ontzorgen en de mate van financiële zelfredzaamheid die de statushouder al heeft. Het ontzorgen kan eventueel na de termijn van zes maanden op vrijwillige basis verlengd worden.

Overigens eindigt de verplichte ontzorging eerder dan zes maanden als het recht op bijstand eindigt, bijvoorbeeld als de statushouder uitstroomt naar werk. Er bestaat een risico dat de statushouder na de ontzorging alsnog met financiële problemen wordt geconfronteerd. Het is daarom van groot belang hun financiële zelfredzaamheid te stimuleren, zodat zij uiteindelijk zelfstandig financiële afwegingen kunnen maken en hun financiën op korte en lange termijn in balans kunnen houden.

(vraag toegevoegd 11 oktober 2022)

Meer informatie

Informatievoorziening

1. Met welke landelijke partijen in de inburgeringsketen moeten gemeenten gegevens uitwisselen?

Gemeenten wisselen gegevens uit met drie landelijke ketenpartijen: DUO, het COA en het CBS. Hoe dat werkt, staat in het document Ketenproces en gegevensuitwisseling VOI en het informatiemodel. Deze documenten vind je online op Documentatie informatievoorziening keten inburgering (Rijksoverheid).

(update 27 juni 2022)

2. Mijn gemeente is de informatievoorziening aan het inrichten. Welke ondersteuning is er beschikbaar?

Op Rijksoverheid.nl vind je (landelijke) handvatten over informatievoorziening in de nieuwe inburgeringsketen. Ze beschrijven de diensten van de ketenpartners, hoe ze met elkaar samenhangen en welke gegevensuitwisseling erbij hoort. De documenten bestaan uit:

  • Een model ketenproces en gegevensuitwisseling waarin is beschreven welke partijen de inburgeringsketenvormen en welke diensten en gegevens de partijen leveren.
  • Een informatiemodel met daarin de afspraken over wat we met welke gegevens bedoelen. Ook is er een gegevenswoordenboek met uitleg over termen.
  • Het Ketenarchitectuur Hoofdlijnendocument (VOI) beschrijft hoe de digitale infrastructuur eruitziet en welke kaders en standaarden er zijn. Het helpt om de vertaling te maken naar jouw informatievoorziening.

VNG Realisatie biedt een aantal handreikingen, specifiek voor gemeenten:

Op www.vng.nl staat een overzicht van alle beschikbare handreikingen als het gaat om informatievoorziening in de Wet inburgering 2021, specifiek voor gemeenten.

(update 28 juni 2022)

3. Wat betekent de 'plateauplanning'?

Voor de organisaties die samenwerken om de inburgeringswet goed uit te voeren (zoals COA, DUO en gemeenten), is het van belang dat ICT en werkprocessen op elkaar passen. Om dit te bereiken, zijn globale stappen opgesteld in de ketenarchitectuur inburgering. Dit noemen we plateaus. Deze zijn beschreven in het Document ketenarchtectuur. Belangrijk om te weten: bij de plateaus horen geen concrete planning en middelen. 

De plateaus zijn:

Plateau 1 De verantwoorde start met bestaande portalen
Beschrijft wat er minimaal nodig is om de wet te kunnen uitvoeren. Hierbij is ingezet op hergebruik en waar nodig aanpassen van de middelen van vóór inwerkingtreding van de Wi2021. Met dit plateau is gestart op 1 januari 2022.

Plateau 2 Een lerende uitvoering
Na een opstartfase en ervaring met het nieuwe stelsel, is het te verwachten dat er procesoptimalisaties plaatsvinden. Onderlinge afspraken worden in de praktijk getoetst en mogelijk bijgesteld. Tijdens deze stap wordt eraan gewerkt om berichtenverkeer tussen in ieder geval DUO en gemeenten te realiseren, waardoor het gebruik van portalen kan afnemen. 

Plateau 3 Professionaliseren dienstverlening
Het uitgangspunt in deze stap is dat de inburgeraar centraal staat ongeacht welke ketenpartner welke dienst levert. Hiervoor is het gewenste einddoel een centrale voorziening of knooppunt waar iedereen op kan aansluiten. Hoe en in welke verschijningsvorm deze centrale voorziening beschikbaar komt, is volop onderwerp van gesprek. 

(update 28 juni 2022)

4. Is er berichtenverkeer mogelijk tussen gemeenten en DUO, het CBS en het COA?

Nee. Gegevensuitwisseling verloopt via bestaande portalen van DUO, COA en CBS. Gemeenten moeten daarbij handmatig de gegevens ophalen en aanleveren in de portal inburgering (PIB) van DUO en TVS van COA. In een later stadium (plateau 2, zie vraag 3) wordt wél berichtenverkeer mogelijk tussen DUO en gemeenten. Daarnaast is het einddoel om een gemeenschappelijke plek te hebben waar alle partijen op kunnen aansluiten. De bestaande portalen blijven echter bestaan, vooral voor kleine gemeenten.

(update 28 juni 2022)

5. Hoe werkt de gegevensuitwisseling met het COA?

Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) koppelt statushouders aan gemeenten. Het COA stelt een klantprofiel op met informatie over de inburgeraar. Het klantprofiel bevat belangrijke informatie, onder andere over de voortgang en resultaten van de voorinburgering. Denk aan de voortgang binnen de NT2-lessen of KNM-trainingen en de uitkomsten van de begeleidingsgesprekken met de casemanager. De gemeente kan dit inzien via het bestaande Taakstellingvolgsysteem (TVS). Deze processen zijn ook beschreven in het document Ketenproces en gegevensuitwisseling VOI en het informatiemodel. Deze documenten vind je op Rijksoverheid.nl.

(update 28 juni 2022)

6. Hoe werkt de gegevensuitwisseling met DUO?

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is in het inburgeringsstelsel dat geldt sinds 2022 verantwoordelijk voor:

  • het vaststellen van de inburgeringsplicht, de termijn, vrijstellingen en ontheffingen; 
  • het afnemen van examens;
  • en het beoordelen van de resultaatsverplichting. 

Dit geldt voor zowel gezins- en overige migranten als voor asielmigranten. Hiervoor hebben DUO en gemeenten gegevens van elkaar nodig om hun taak uit te voeren. Om deze gegevens op te halen en aan te leveren, loggen gemeenten in op de portal inburgering (PIB) van DUO. De gemeente ontvangt een e-mail wanneer een nieuw signaal beschikbaar is, of wanneer informatie aangevuld moet worden. Inloggen bij DUO gaat vanaf 1 januari 2022 via eHerkenning. Inloggen via suwinet is sinds 1 maart 2022 niet meer mogelijk. Meer informatie over eHerkenning vind je op duo.nl

Zie voor meer informatie de Handleiding Portal Inburgering voor de Wet inburgering 2021 (DUO, mei 2022)

(update 28 juni 2022)

7. Wat is de termijn voor de aanlevering van de gegevens over het vastgestelde PIP aan DUO?

Gemeenten dienen de gegevens van het pip z.s.m. aan DUO aan te leveren met een maximale termijn van 10 werkdagen. Deze afspraken zijn beschreven in de documentatie over informatievoorziening ketenproces en gegevensuitwisseling.

(vraag toegevoegd 28 juni 2022)

8. Hoe werkt de gegevensuitwisseling met het CBS?

Monitoren en evalueren is een belangrijk onderdeel van de Wet inburgering 2021. Per 1 januari 2022 is daarom de nieuwe Statistiek Wet Inburgering (SWI) opgezet. Net als bij bijvoorbeeld de Participatiewet, verzamelt het CBS hiervoor de gegevens van gemeenten. De geldende richtlijnen hierbij staan op www.cbs.nl. Gemeenten zijn verplicht gegevens aan te leveren. De levering van de Statistiek wet inburgering vindt per kwartaal plaats.

(update 28 juni 2022)

9. Hoe werkt de gegevensuitwisseling met lokale aanbieders?

Gemeenten gaan ook gegevens uitwisselen met lokale aanbieders. Denk aan taalscholen, reïntegratiebedrijven en werkgevers. Maak hierover goede afspraken met hen. Om welke gegevens het gaat en welke aandachtspunten er zijn, lees je in de handreiking Gegevensuitwisseling gemeenten en ketenpartners.

Zie ook de notitie Gegevensuitwisseling over inburgeringsplichtigen tussen cursusinstellingen (taalscholen), DUO, gemeenten en Blik op Werk (ministerie van SZW, april 2022 | pdf, 238 kB)

(vraag toegevoegd op 21 september 2021)

10. Hoe weet ik of mijn softwareleverancier is ingesteld op de nieuwe wet?

Een gemeente zal voor de Wi2021, afhankelijk van de inburgeringsopgave, aanpassingen doen in systemen. Hoe een gemeente dit inricht is een lokale keuze en verschilt onderling. Er is geen landelijk systeem. Gemeenten zijn zelfstandig opdrachtgever richting leveranciers. VNG biedt hier diverse handreikingen over. Wat moet je met (potentiële) softwareleveranciers bespreken en regelen? Dat lees je in de handreiking Inkoop IV/ICT-diensten Daar hoort ook een checklist bij. Bekijk ook de handreiking Van beleid naar inkoop.

Welke aanpassingen precies nodig zijn, staat in de handreiking Gemeentelijke gegevensverwerking, het informatiemodel en het document Ketenproces en gegevensuitwisseling VOI.

(update 28 juni 2022)

11. Is er een benchmark met gegevens over inburgering?

Cijfers helpen bij het monitoren en evalueren. DUO biedt cijfers over de inburgering van alle gemeenten in Nederland. Gemeenten kunnen ook gebruikmaken van de Benchmark Statushouders van Divosa-BMC-Stimulansz. 

(vraag toegevoegd op 21 september 2021)

12. Komen er extra middelen voor de financiering van de IV opgave bij gemeenten en zo ja wanneer?

Ja, gemeenten ontvangen een incidentele vergoeding voor de kosten die zij maken voor de ICT-voorzieningen voor de Wi2021. Hierover zijn tijdens het bestuurlijk overleg van 4 oktober 2021 afspraken gemaakt tussen de VNG en het ministerie van SZW. Lees meer hierover 
De bedragen zijn in de decembercirculaire 2021 definitief gemaakt. Op vng.nl is meer informatie te vinden over de middelen voor de Wet inburgering 2021. 

(update 24 januari 2022)

Meer informatie

Privacy

1. Wanneer moet ik een verwerkingsovereenkomst afsluiten?

Zodra een andere partij een gemeentelijke taak uitvoert en daarbij persoonsgegevens verwerkt, moet een gemeente vaststellen wat de positie is van deze andere partij. Is deze een verwerker, dan moet er een verwerkersovereenkomst komen. Is deze andere partij een zelfstandige verwerkingsverantwoordelijke, dan zijn er geen aanvullende contracten nodig. Als de andere partij een gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke is, dan moet de gemeente met deze partij een gegevensleveringsovereenkomst sluiten op grond van art. 26 AVG. Een modelovereenkomst vind je hier

(update 28 juni 2022)

2. Gemeenten maken vaak gebruik van verschillende aanbieders voor de uitvoering van hun taken. Hoe zit dat nou precies met de aanbieders van de MAP, PVT en Maatschappelijke Begeleiding met het oog op privacy, en wat is hun rol?

MAP, PVT en Maatschappelijke Begeleiding (MB) zijn op grond van de wet gemeentelijke taken. De rol van aanbieders van de MAP, PVT en MB staat niet expliciet in de wet beschreven. Deze aanbieders voeren zodoende een gemeentelijke taak uit. Om die reden zijn zij verwerkers. Het maakt niet uit of er bij de uitvoering van deze gemeentelijke taken sprake is van een subsidie-, opdrachtgevers- of opdrachtnemersrelatie. Vanuit het privacy-oogpunt is het daarom belangrijk dat gemeenten met alle  aanbieders van de hierboven genoemde taken een verwerkersovereenkomst sluiten.

(update 5 juni 2023)

3. Moet ik als gemeente een verwerkersovereenkomst met DUO afsluiten?

DUO voert namens de minister van SZW bepaalde taken uit voor de uitvoering van de Wet inburgering. DUO is daarmee een verwerker van de minister van SZW en niet van gemeenten. DUO heeft ook een verwerkersovereenkomst met de minister van SZW afgesloten. Gemeenten hoeven dus verder geen contracten (verwerkersovereenkomst) met DUO te sluiten voor de onderlinge gegevenslevering.

(update 28 juni 2022)

4. Moet ik als gemeente een verwerkersovereenkomst met het COA afsluiten?

Gemeenten en het COA zijn ieder zelfstandige verwerkingsverantwoordelijken, dus zij sluiten geen verwerkingsovereenkomst, of een andere overeenkomst voor de onderlinge gegevenslevering, met elkaar af.

(update 28 juni 2022)

5. Mag ik een BSN delen met een cursusinstelling/taalschool of lokale aanbieder? Als zij bijvoorbeeld inloggen bij ons regiesysteem om gegevens door te geven, staat daar een BSN

Artikel 36 Wet Inburgering bepaalt dat de minister, het college van B&W en andere organisaties die in een wettelijke regeling zijn aangewezen, het Burgerservicenummer (BSN) mogen gebruiken. In het Besluit Inburgering wordt in art. 9.4 herhaald dat de gemeente het BSN mag gebruiken. Artikel 9.10 Besluit Inburgering bepaalt dat de cursusinstellingen en de aangewezen organisaties die belast zijn met internationale diplomawaardering het BSN gebruiken bij de uitvoering van hun taken. Gemeenten en de taalaanbieder mogen het BSN daarom gebruiken voor de uitvoering van hun taken.
Andere lokale aanbieders mogen het BSN van de inburgeraar niet gebruiken voor de uitvoering van hun taken, omdat dat nergens in een wettelijke regeling is geregeld.

(update 28 juni 2022)

6. Mogen we de gegevens van de partner van de inburgeraar ook verwerken?

Alleen in het geval dat de gemeente een actieve rol heeft bij de inburgering van de partner van de inburgeraar, is er een noodzaak om de gegevens van de partner te verwerken. Als de gemeente geen actieve rol heeft bij de inburgering van de partner, is er dus geen reden om de persoonsgegevens te verwerken. De gemeente kan in dat geval volstaan met zeer summiere gegevens, zoals 'de inburgeraar heeft een partner'.

(vraag toegevoegd op 19 oktober 2021)

7. Zijn taalaanbieders zelfstandig verantwoordelijk voor het verwerken van gegevens?

De rol van de taalaanbieders staat expliciet in de wet beschreven. Daarbij bepaalt de taalaanbieder zelfstandig hoe deze de persoonsgegevens verwerkt. Daarom is de taalaanbieder een zelfstandige verwerkingsverantwoordelijke. Gemeenten hoeven daarom géén verwerkersovereenkomst of andere dataleveringsovereenkomst met de taalaanbieder af te sluiten.

(update 28 juni 2022)

8. Zijn er standaardteksten t.b.v. contracten met (lokale) aanbieders op het gebied van privacy en security?

VNG heeft ter ondersteuning van de privacyvraagstukken en de Wet inburgering 2021 diverse ondersteuningsproducten. Het gaat om een handreiking gegevensverwerking, een standaardverwerkersovereenkomst en een DPIA. Voor meer info zie vng.nl/artikelen/informatievoorziening-in-de-nieuwe-wet-inburgering.

(vraag toegevoegd op 19 oktober 2021)

9. Welke persoonsinformatie mag volgens de AVG met wie uitgewisseld worden?

In eerste instantie bepaalt de Wet Inburgering 2021 welke persoonsgegevens mogen worden uitgewisseld. Als de Wet Inburgering een bepaalde situatie niet regelt, val je terug op de beginselen van de AVG: grondslag, doelbinding en proportionaliteit. In de handreiking Gegevensverwerking in de Wet inburgering 2021 staat hierover meer informatie. Zie vng.nl/artikelen/informatievoorziening-in-de-nieuwe-wet-inburgering

(update 28 juni 2022)

10. Moet ik als gemeente een DPIA uitvoeren als een andere organisatie voor mij een taak uitvoert, bijvoorbeeld MAP, PVT, regie of leerroute?

Je voert als gemeente alleen een DPIA uit voor de uitvoering van de eigen taken. VNG heeft een DPIA opgesteld voor de gemeentelijke taken. Voor meer info zie vng.nl/artikelen/informatievoorziening-in-de-nieuwe-wet-inburgering. Gemeenten kunnen dit voorbeeld gebruiken en aanpassen aan de eigen gemeentelijke situatie.
Als een gemeente een andere organisatie vraagt om een gemeentelijke taak uit te voeren, moet deze organisatie zelf onderzoeken of er een DPIA moet worden uitgevoerd en zo ja, moet deze organisatie dat zelf doen. Waarschijnlijk kan deze organisatie daarbij gebruik maken van de gemeentelijke DPIA.

(update 28 juni 2022)

11. Hoe zit het met het delen van gegevens tussen mijn gemeentelijke afdelingen huisvesting/Participatiewet en inburgering? Moet ik hiervoor een verwerkingsovereenkomst aangaan of mag dit gewoon?

Afdelingen van dezelfde organisatie sluiten geen verwerkersovereenkomst met elkaar af. Wel moeten interne afdelingen zich bij gegevensdeling aan de wettelijke kaders houden: is er voor de gegevensdeling een grondslag, is het noodzakelijk dat er persoonsgegevens worden gedeeld (kan ik zonder persoonsgegevens hetzelfde doel bereiken?) en zijn de gedeelde gegevens ook echt noodzakelijk (kan ik met minder persoonsgegevens hetzelfde doel bereiken?).
NB: Gemeenten mogen ontvangen gegevens voor de uitvoering van de Participatiewet gebruiken voor de uitvoering van de Wet inburgering 2021 (art. 35, lid 5 Wet inburgering 2021).

(vraag toegevoegd op 19 oktober 2021)

12. Is beveiligde mail een voldoende veilige manier om persoonsgegevens uit te wisselen met mijn lokale aanbieders?

Ja, beveiligd mailen is een voldoende veilige manier om gegevens uit te wisselen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat er veel definities zijn van ‘veilig mailen’. Zie voor een de factsheet en handleiding beveiligd mailen: www.informatiebeveiligingsdienst.nl/product/factsheet-en-toolkit-veilige-e-mail-in-het-zorgdomein.

(update 28 juni 2022)

13. Als er sprake is van ‘zachte gegevens’: signalen dat een inburgeraar niet goed in zijn vel zit, gezondheidsproblemen heeft en die worden opgemerkt bij een lokale aanbieder. Wat mag ik als gemeente ontvangen en hoe moet/kan ik dit inregelen met mijn aanbieder?

De vraag is waarom je als gemeente deze gegevens zou willen ontvangen. En wat moet je er vervolgens mee?
Soms ziet een lokale partij iets wat van belang is voor de voortgang van de inburgering. Als het van belang is voor de voortgang van de inburgering vraag jezelf dan af of het noodzakelijk dat er persoonsgegevens worden gedeeld (kan ik zonder persoonsgegevens hetzelfde doel bereiken?) en zijn de gedeelde gegevens ook echt noodzakelijk (kan ik met minder persoonsgegevens hetzelfde doel bereiken?)
NB: Leg geen medische gegevens (zoals ziektes, aandoeningen, verslavingen, etc.) en vermoedens vast!

(vraag toegevoegd op 19 oktober 2021)

Duale trajecten

1. Hoe ziet de regelgeving met betrekking tot duale trajecten er op hoofdlijnen uit?

In het nieuwe inburgeringsstelsel gaat het leren van de taal hand in hand met participeren. De nieuwe Wet inburgering en de Participatiewet sluiten op elkaar aan zodat het leren van de taal en participatie goed kan worden gecombineerd. Zolang een inburgeringsplichtige bijstandsgerechtigd is, kunnen gemeenten ook alle instrumenten uit de Participatiewet inzetten en gelden ook de verplichtingen uit de Participatiewet. Dit betekent concreet dat gemeenten tegelijkertijd en in samenhang kunnen sturen op inburgering en de re-integratie. De afspraken over inburgering en de afspraken op basis van de Participatiewet komen als bijlage samen in het PIP.

In alle leerroutes is activering en participatie een expliciet doel. In de Z-route is het zelfs verplicht om 800 uur te besteden aan participatieactiviteiten. De participatiecomponent kan op verschillende wijzen worden ingevuld. Een deel van de inburgeringsplichtigen kan snel instromen op de arbeidsmarkt, voor anderen leveren het opdoen van werkervaring, stage, vrijwilligerswerk, arbeidsmarktoriëntatie en het volgen van trainingen en opleidingen een belangrijke bijdrage aan het vergroten van het vinden van (betaald) werk.

(vraag toegevoegd op 18 maart 2021)

2. Hoe kan ik een passend inburgeringsaanbod voor duale trajecten in de B1-route realiseren?

Het realiseren van aanbod voor duale trajecten vergt maatwerk. De keuze voor het inburgeringsaanbod dat het meest aansluit bij de B1-route ligt bij de gemeente. Om het mogelijk te maken dat de meeste inburgeraars zo snel mogelijk, maar maximaal binnen drie jaar, taalniveau B1 behalen en om hun perspectief op de arbeidsmarkt vergroten, is het van belang dat het leren van de taal gecombineerd wordt met (vrijwilligers)werk, re-integratie/voorbereiding op werk of onderwijs. Vanwege de diversiteit van de groep inburgeringsplichtigen die de B1-route in het nieuwe stelsel gaat volgen, is het van belang dat een gemeente de mogelijkheid biedt om de route met verschillende intensiteit te volgen.

In de pilots van het Pilotprogramma Veranderopgave Inburgering (VOI) is door een aantal gemeenten al ervaringen opgedaan met duale trajecten. Een van de pilotthema’s is de pilot B1‐route. In de eindrapportage (Regioplan, mei 2021) wordt stilgestaan bij wat goed werkt, wat werkt minder goed, voor welke doelgroepen, hoe werkt het en onder welke voorwaarden. Uit de pilots blijkt dat er niet één beste aanpak bestaat. Wel staan in het eindrapport lessons learned en hulpvragen voor gemeenten bij het opstarten van duale trajecten. De handreiking Van beleid naar inkoop staat stil bij de kenmerken van de verschillende instrumenten van inkoop en geeft voorbeelden van aanbestedingen van duale trajecten.

(update 28 juni 2022)

3. Kunnen sociale werkvoorzieningen of gemeentelijke leerwerkbedrijven worden ingeschakeld voor duale trajecten?

Maatwerk is van groot belang in het nieuwe stelsel. Omdat gemeenten het beste in staat zijn om dit maatwerk te bieden en de verbinding te leggen tussen inburgering en de overige onderdelen van het sociaal domein, krijgen gemeenten in het nieuwe stelsel de regie over de uitvoering. Het nieuwe stelsel biedt voor gemeenten voldoende aanknopingspunten en ruimte om inburgeringstrajecten zodanig in te richten dat (taal)onderwijs zoveel mogelijk wordt gecombineerd met participatieactiviteiten. Gemeenten kunnen hierover afspraken maken met taalscholen, maar ook met werkgevers of sociale werkbedrijven in de regio. De ene inburgeraar zal meer gebaat zijn bij intensief taalonderwijs, terwijl de ander meer heeft aan participatieactiviteiten om al doende de taal te leren en tegelijkertijd vaardigheden op te doen die van pas komen bij het vinden van een baan, vrijwilligerswerk of helpen bij het zelfredzaam worden.

Het is echter wel van groot belang dat de participatieactiviteiten zo veel als mogelijk aansluiten bij de beroepskansen en beroepswensen van de inburgeringsplichtige. Dat biedt de inburgeringsplichtige inzicht in diens capaciteiten en leer- en ontwikkelpunten met betrekking tot het gewenste beroep en de kans om een relevant netwerk op te bouwen. Bovendien is het van belang dat deze werkervaring wordt opgedaan op een taalrijke werkplek. Dat wil zeggen: een werkplek waar de Nederlandse taal gevoerd wordt en dus kan worden geoefend.

(vraag toegevoegd op 18 maart 2021)

DUO

1. Wat is de rol van DUO in het nieuwe inburgeringsstelsel?

DUO heeft verschillende taken en verantwoordelijkheden in het inburgeringsstelsel dat vanaf 2022 geldt. Hieronder volgt een opsomming van al deze rollen.

Vaststellen van de inburgeringsplicht 

DUO stelt op basis van gegevens van de IND over de verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen vast of iemand inburgeringsplichtig is. In dat kader stelt DUO ook vast of de vreemdeling geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Op die manier wordt gewaarborgd dat deze vaststelling op een uniforme wijze plaatsvindt. Wanneer de inburgeringsplichtige aan (alle onderdelen van) de inburgeringsplicht heeft voldaan, ontvangt hij van DUO een inburgeringsdiploma (B1-route of onderwijsroute) of een certificaat (Z-route). Dit was ook zo tot 2022.

Lening voor gezinsmigranten en overige migranten

Gezinsmigranten en overige migranten betalen zelf het inburgerings-onderwijs voor taal en KNM (de invulling van de verschillende leerroutes). Het is mogelijk om op basis van een inkomenstoets gebruik te maken van een lening bij DUO. Dit was ook zo tot 2022.

Afname examens

De examens worden afgenomen door DUO. Er zijn examens voor Lezen, Luisteren, Schrijven, Spreken en Kennis van de Maatschappij (KNM). In totaal moeten inburgeringsplichtigen dus voor 5 vaardigheden examens afleggen. DUO beschikt over verschillende examenlocaties verspreid over Nederland. De aanmelding voor examens verloopt digitaal waarbij deelnemers zelf een moment kunnen kiezen. Voor de Staatsexamens Nt2 op B1 en B2 niveau gelden vaste afnamedagen. Deze afnames vinden plaats op dezelfde locaties als de examens KNM en de taalexamens op niveau A2. Dit was ook zo tot 2022.

Vastellen inburgeringstermijn en eventuele verlenging(en) van de termijn 

DUO stelt vast wanneer de inburgeringstermijn aanvangt en behandelt ook aanvragen om verlenging van deze termijn. Bij of krachtens AMvB zullen regels worden gesteld over de situaties waarin DUO de termijn kan verlengen. Dit was ook zo tot 2022.

Handhaving op de inburgeringsplicht

DUO heeft de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om boetes op te leggen als de inburgeringsplichtige verwijtbaar niet binnen de termijn aan de inburgeringsplicht heeft voldaan. DUO handhaaft op het resultaat en gemeenten handhaven op de meewerkverplichting.

(Gedeeltelijke) ontheffing van de inburgeringsplicht

De wijze waarop de (gedeeltelijke) ontheffing op grond van een psychische of lichamelijke belemmering of een verstandelijke beperking moet worden aangevraagd blijft hetzelfde als in het inburgeringsstelsel dat gold tot 2022: de inburgeringsplichtige vraagt de ontheffing aan en overlegt bij de aanvraag een medisch advies (afgegeven door een door de minister aangewezen onafhankelijke arts). Op basis van dit advies besluit DUO op de aanvraag.

2. Kan het zijn dat een inburgeraar gedurende het inburgeringstraject gesanctioneerd kan worden op inspanning en aan het einde nog eens op resultaat door DUO?

Ja, dat is mogelijk. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor naleving tijdens het inburgeringstraject. Gemeenten kunnen sanctioneren als de inburgeraar zich tijdens het traject niet houdt aan de afspraken in het PIP en zich niet voldoende inspant tijdens het inburgeringstraject. DUO is verantwoordelijk voor de handhaving van de inburgeringsplicht. Gemeenten en DUO hebben dus een eigen verantwoordelijkheid voor hun handhavingstaken. Het is wel noodzakelijk dat gemeenten en DUO over en weer informatie uitwisselen over de voortgang van de inburgering. Dit moet voorkomen dat inburgeraars dusdanig vaak beboet worden dat zij in (financiële) problemen raken.

(vraag toegevoegd op 11 januari 2022)

3. Welke informatie moeten gemeenten met DUO uitwisselen als het gaat om het niet halen van de inburgeringstermijn?

Het vaststellen van het niet halen van de inburgeringsplicht (binnen de termijn) hangt van meerdere factoren af. De landelijke werkgroep ketenprocessen (DUO, VNG, gemeenten, COA) heeft voor de informatievoorziening Wet inburgering 2021 diverse producten uitgewerkt, zoals een eindrapport ketenarchitectuur, ketenproces en gegevensuitwisseling. Om gemeenten verder op weg te helpen met hun informatievoorziening zijn ook ondersteuningsproducten op het gebied van privacy en beveiliging ontwikkeld. 

Naar het overzicht met ondersteuningsproducten over Informatievoorziening in de nieuwe Wet inburgering (VNG)

(vraag toegevoegd op 11 januari 2022)

Meer informatie

  • Zie inburgeren.nl voor meer informatie voor de inburgeraar.
  • Zie duo.nl voor meer informatie over de ketenpartners.

Toezicht en handhaving

1. Welke sancties kunnen opgelegd worden als een inburgeraar niet voldoet aan de afspraken uit het PIP?

Mogelijke sanctiemomenten zijn weergeven in de Handreiking Naleving bij inburgering (tabel op p 13) van VNG Naleving en Stimulansz. In deze handreiking staat ook informatie over mogelijke samenloop met de Participatiewet. 

(update 7 juli 2022)

2. Mag een gemeente boetebepalingen van de Wet inburgering opnemen in de verordening Participatiewet over het hoofdstuk maatregelen? Dit om duidelijk het verschil te laten zien wanneer een boete geldt en wanneer een maatregel?

Dit mag in zowel een verordening Wi2021 als in de afstemmingsverordening van de Participatiewet. Let goed op waar de grondslag ligt. Als de afspraak voortvloeit uit een Participatiewetbeschikking, gebruik je het instrumentarium dat hoort bij de Participatiewet (artikel 27 Wi2021). Als de afspraak voortvloeit uit het PIP, gebruik je het instrumentarium van de Wi2021.

(update 7 juli 2022)

3. Hoe kan een gemeente vorderingen van de Wet inburgering innen? Is er een executoriale titel?

Ja, de gemeente heeft een executoriale titel om een boete voor de Wi2021 te innen. De betalingsverplichting van een vordering (zoals een boete op grond van de Wet inburgering 2021) ontstaat met de verzending van een beschikking en eindigt met volledige betaling van de hoofdsom, eventueel na aanmaning en dwangbevel. Een betalingsbeschikking (artikel 4:86 Awb) deelt aan betrokkene mee hoe hoog de vordering is en binnen welke termijn hij deze moet voldoen. Iemand is in verzuim zodra hij bij het verstrijken van de betalingstermijn de vordering nog niet volledig heeft voldaan (artikel 4:97 Awb).

Is betrokkene in verzuim, dan gaat de wettelijke rente van rechtswege lopen (artikel 4:98 Awb) en kan de gemeente gaan aanmanen. Je kunt alleen een dwangbevel uitvaardigen als binnen de aanmaningstermijn niet volledig is betaald. Het dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 4:116 Awb). Normaal gesproken begint de tenuitvoerlegging met een bevel tot betaling aan de debiteur door de gerechtsdeurwaarder. Dat bevel houdt in dat het bedrag binnen 2 dagen moet zijn betaald. Het bevel tot betaling wordt in de regel ook tegelijk gedaan met de betekening van het dwangbevel. Als niet binnen die 2 dagen is betaald, dan wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortgezet en kan bijvoorbeeld over worden gegaan tot het leggen van beslag.

(update 7 juli 2022)

4. De Wet inburgering 2021 en de Participatiewet zijn nauw met elkaar verbonden. Vanuit welke wet moet een gemeente preventie, toezicht en naleving inzetten?

Dat ligt aan de grondslag van de afspraak die overtreden is. Is een afspraak overtreden vanuit een PW-beschikking of vanuit het PIP? Dat bepaalt welk instrumentarium je kunt gebruiken. Zie ook het informatiedocument Toezicht en handhaving - Samenloop Wet 2021 en Participatiewet (VNG)

(update 7 juli 2022)

5. Als een inburgeraar een uitkering op grond van de Participatiewet heeft, is sanctioneren vanuit de Participatiewet dan niet het meest voor de hand liggend?

De wetgever heeft ervoor gekozen een handhavingsinstrumentarium voor de Wi2021 in te richten. Het is niet mogelijk om gebruik te maken van een ander instrumentarium uit een andere wet als er een overtreding plaatsvindt bij afspraken vanuit de Wi2021. Het klopt dat de wetten soms nauw samenkomen. Zie voor meer informatie Toezicht en handhaving - Samenloop Wet 2021 en Participatiewet (VNG).

(update 7 juli 2022)

6. Is een verordening Wi2021 nodig om een boete te kunnen innen via de uitkering?

Ja, hiervoor is er een verordening inburgering nodig. Beleidsregels zijn niet voldoende en het kan niet verwerkt worden via de afstemmingsverordening, omdat de grondslag niet bij de Participatiewet ligt. Gemeenten gaan hier verschillend mee om. Er zijn ook gemeenten die bewust kiezen dit niet zo in te regelen. Dat betekent dat als een inburgeraar de boete niet betaalt er een dwangbevel ingezet moet worden.

De meeste gemeenten kiezen voor beleidsregels. Voorbeelden van hoe gemeenten op verschillende manieren beleidsregels of (afstemmings)verordeningen hebben vastgesteld: 

(vraag toegevoegd 7 juli 2022)

7. Hoe kan een gemeente toezicht houden op gezinsmigranten als zij hun eigen traject mogen invullen?

De Wi2021 geeft gezinsmigranten de volgende verplichtingen mee waar de gemeente op moet toezien en handhaven:

  • verschijnen bij de brede intake
  • meewerken aan de brede intake
  • meewerken aan de begeleiding binnen het PIP (voortgangsgesprekken)
  • zich houden aan de vastgestelde intensiteit van het PVT
  • verschijnen op het eindgesprek van het PVT
  • zich houden aan de vastgestelde intensiteit van de MAP
  • verschijnen op het eindgesprek van de MAP
  • bij volgen van de Z-route: verschijnen op het eindgesprek

Mogelijke sanctiemomenten zijn weergegeven in de Handreiking Naleving bij inburgering (tabel op p 13) van VNG Naleving en Stimulansz.

(vraag toegevoegd 7 juli 2022)

8. Hoe kun je handhaving en toezicht organiseren bij het verplicht moeten meewerken aan financiële ontzorging?

Financieel ontzorgen betekent volgens artikel 56 a lid 2 PW dat het College aan het toekennen van de bijstandsuitkering de verplichting verbindt om gedurende een periode van zes maanden mee te werken aan het door het college in naam van betrokkene verrichten van betalingen uit de uitkering. Uit de betalingsplicht op grond van artikel 45 PW volgt dat de uitkering maandelijks betaald moet worden aan de uitkeringsgerechtigde. Zonder toestemming en een machtiging van de uitkeringsgerechtigde mag het college dus geen betalingen uit de uitkering aan derden doen. Vandaar de op te leggen verplichting tot meewerken in artikel 56 a PW. Dit is een beschikking. Meewerken betekent in dit verband een machtiging tekenen waarmee het college betalingen uit de uitkering kan doen, en dus gerechtigd is niet de volledige uitkering uit te betalen aan de bijstandsgerechtigde inburgeraar. Tekent de inburgeraar niet, dan volgt niet uit de wet dat je dan als gemeente uit de uitkering betalingen aan derden mag doen. Zonder machtiging moet het college gewoon de volledige uitkering aan de inburgeraar betalen. Je kunt zonder deze medewerking dus niet ontzorgen.

Wanneer een bijstandsgerechtigde niet voldoet aan deze meewerkplicht, die per beschikking is opgelegd, en dus geen machtiging tekent, dan kun je als gemeente je wettelijke taak niet uitvoeren. In dat geval is sanctioneren (om de inburgeraar te bewegen alsnog mee te werken) alleen mogelijk op grond van artikel 18 lid 2 PW. Dat is de wettelijke grondslag om een uitkering te verlagen. Artikel 18 lid 2 bepaalt dat het college de bijstandsuitkering verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a PW. Dit is de gemeentelijke afstemmingsverordening. In artikel 8 eerste lid onder a PW kun je lezen dat je de bijstand verlaagt op basis van de bij verordening te stellen regels. Geen regels betekent geen basis voor sanctioneren. Kortom: de enkele bepaling in artikel 56 a PW betekent niet dat dit de gemeente mogelijkheden geeft om bedragen aan derden uit te betalen. Dit mag alleen na het tekenen van een machtiging door de bijstandsgerechtigde inburgeraar. Je moet de inburgeraar bij beschikking die meewerkplicht aan het tekenen van een machtiging opleggen. Als hij niet meewerkt, kun je dit alleen sanctioneren wanneer je daarin in de afstemmingsverordening voorziet. Dit volgt uit het wettelijk systeem van de PW. Neem je niets op in de afstemmingsverordening, dan heb je eenvoudigweg geen wettelijke grondslag om een maatregel op te leggen/de uitkering af te stemmen. En dus geen middelen om de inburgeraar tot medewerking te dwingen. En dat betekent dat je niet kunt financieel ontzorgen. Om de uitkering te kunnen verlagen/af te stemmen op grond van artikel 18 PW wanneer er niet meegewerkt wordt aan het financieel ontzorgen moet dat in de afstemmingsverordening, vast te stellen door de gemeenteraad, geregeld zijn. Dit volgt uit artikel 8 lid 1 onder a PW. Dus de gemeenteraad is hier dan aan zet.

(vraag toegevoegd 7 juli 2022)

Leerroutes en onderwijs algemeen

1. Is het voor de financiering nodig dat gemeenten verantwoording afleggen over het verloop van de leerroutes?

Nee, gemeenten ontvangen een budget dat grotendeels gebaseerd is op gerealiseerde aantallen inburgeraars. Het prestatiedeel van de financiering is gebaseerd op afgeronde inburgeringstrajecten. Er wordt voor de bekostiging niet gekeken naar het verloop van de inburgeringstrajecten of de snelheid waarmee ze zijn afgerond. Enkel het feit dat ze zijn afgerond is relevant voor de bekostiging.

2. Hoe bepaalt een gemeente de raming van het volume per leerroute?

SZW heeft een inschatting gemaakt van de verdeling van de inburgeringsplichtigen over de drie leerroutes (zie vraag 3). Dit is een inschatting bij benadering. Dit is immers afhankelijk van de asielinstroom, de achtergrondkenmerken van de inburgeringsplichtigen en de verdeling van de inburgeringsplichtigen over gemeenten. Daarmee kan de verdeling van de inburgeringsplichtigen over de drie leerroutes fluctueren en afwijken van de gegeven inschatting. De door SZW gemaakte inschatting geeft dus richting aan gemeenten. Gemeenten kunnen echter deze volumeraming per leerroute aanpassen op de lokale situatie, als daar aanleiding toe is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de gemeente een zeer specifieke doelgroep huisvest, die gemiddeld een lagere of hogere leerbaarheid hebben.

3. Hoe zijn de inburgeringsplichtigen, naar verwachting, verdeeld over de drie leerroutes?

SZW heeft een inschatting gemaakt van de verdeling van de inburgeringsplichtigen over de drie leerroutes. Om te komen tot een zo’n goed mogelijke inschatting is er als eerste gekeken naar de verwachte instroom in de Z-route en de Onderwijsroute. Die instroom is namelijk het beste in te schatten op basis van huidige cijfers van DUO. De overige inburgeringsplichtigen komen dan in aanmerking voor de B1-route (inclusief de mogelijkheid om na anderhalf jaar indien nodig af te schalen naar A2). Bij deze schatting gaat het om een landelijk beeld en is gebruik gemaakt van cohorten onder de huidige Wet inburgering. 

Er moet wel een belangrijke kanttekening worden gemaakt bij deze inschatting. De schatting van de verdeling van de inburgeringsplichtigen over de drie leerroutes is er namelijk één bij benadering. Dit is immers afhankelijk van de asielinstroom en achtergrondkenmerken van de inburgeringsplichtigen en de verdeling van de inburgeringsplichtigen over gemeenten. Daarmee kan de verdeling van de inburgeringsplichtigen over de drie leerroutes fluctueren en afwijken van onderstaande inschatting.

Verdeling inburgeringsplichtigen over leerroutes
   Asielstatushouders  Gezins- en overige migranten 
Z-route  15% 3%
Onderwijsroute 25% 14%
B1-route 60% 83%

4. De verdeling van aantallen inburgeraars in de verschillende leerroutes kan fluctueren over gemeenten. Worden ook de kostenverschillen die hierdoor mogelijk ontstaan gemonitord?

Bij zowel de macroraming als de verdeling van de SPUK-middelen wordt uitgegaan van één gemiddelde prijs per leerroute van € 10.000. Er wordt in de financiering dus geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende leerroutes. Uit de evaluatie na 3 jaar zal blijken of er wezenlijke kostenverschillen zijn tussen de leerroutes en of dit zorgt voor problemen voor gemeenten.

5. Hoe ga ik zorgen dat statushouders B1 halen, waar ze het nu al lastig vinden om A2 te halen?

Niveau B1 is het uitgangspunt in het nieuwe stelsel. Dit helpt mensen in hun werk en bij het meedoen in de samenleving. Het leren van de taal tijdens de inburgering is een investering. Daarvoor zijn goede lessen nodig en daarbij is de combinatie met participatie via werk en in de samenleving belangrijk: om een taal te leren moet je hem gebruiken. Naar verwachting is het niet voor alle inburgeringsplichtigen haalbaar om het inburgeringsexamen op B1-niveau af te ronden.

Er zijn in het nieuwe stelsel drie leerroutes, waarbinnen inburgeringsplichtigen op het voor hen hoogst haalbare niveau aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen: de B1-route, de onderwijsroute (gericht op B1- of B2-niveau en uitstroom naar het mbo of naar het hoger onderwijs) en de zelfredzaamheidsroute (Z-route) voor de groep die naar verwachting rond A1-niveau zal uitkomen. Op basis van de brede intake, inclusief de leerbaarheidstoets die inzicht moet verschaffen in de snelheid waarmee de inburgeringsplichtige de Nederlandse taal kan leren, wordt vastgesteld welke leerroute het beste past bij de inburgeringsplichtige. De te volgen leerroute en de wijze waarop de inburgeringsplichtige gedurende het inburgeringstraject door de gemeente wordt begeleid, wordt vastgelegd in het PIP.

Wanneer B1 niet haalbaar blijkt tijdens het volgen van de B1-route en dit goed is onderbouwd, kan worden afgesproken dat (een of meerdere) taalonderdelen op A2-niveau worden afgelegd. Daarnaast krijgen gemeenten met de regierol de mogelijkheid via inkoop van leerroutes, combinatie met participatie en het bieden van de juiste begeleiding de effectiviteit van inburgering te vergroten.

6. Is het mogelijk om tussentijds te veranderen van leerroute?

Schakelen tussen leerroutes is mogelijk in het nieuwe stelsel. Hiervoor moet wel het PIP worden aangepast en er moet onderbouwing voor zijn. Het kan zijn dat een inburgeraar in de Z-route toch meer kan of dat de vorderingen van de inburgeraar in de B1-route sterk achterblijven. De termijn, waarbinnen geschakeld kan worden tussen de leerroutes, is 1,5 jaar na de start van de inburgeringstermijn. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk om af te wijken van deze termijn. Dit is vastgelegd in het Besluit inburgering 2021.

Zie ook de aparte Q&A over Wijzigen leerroute

(update  17 oktober 2023)

7. Is het mogelijk om binnen de leerroutes taalvaardigheden op verschillende niveaus te halen?

Met het stelsel wordt ingezet op een zo hoog mogelijk taalniveau en op maatwerk. Het uitgangspunt daarvoor zijn de drie leerroutes en de brede intake. Het is in principe mogelijk om verschillende examenniveaus te combineren voor de taalonderdelen. Een inburgeraar legt dan bijvoorbeeld het examenonderdeel lezen af op een hoger niveau dan schrijven (op B2 in plaats van B1). B2-niveau valt binnen de doelstelling van de nieuwe wet waarbij B1 het uitgangspunt is.

Voor het afleggen van examenonderdelen op A2-niveau moet voldaan worden aan bepaalde voorwaarden, het PIP moet daarvoor ook worden aangepast. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt nog vastgelegd hoe dit in de praktijk wordt uitgevoerd en wanneer er sprake is van ‘aanzienlijke inspanningen’ van de inburgeringsplichtige. In een dergelijke situatie waarin examinering op A2-niveau mag plaatsvinden, voldoet iemand dus aan de inburgeringsplicht als alle examenonderdelen op ten minste A2-niveau zijn behaald. Dit betekent ook dat niets er aan in de weg staat dat de inburgeringsplichtige op onderdelen alsnog wordt geëxamineerd op B1-niveau.

Afschalen naar A2-niveau is niet mogelijk binnen de onderwijsroute. Schakelen van de onderwijsroute naar de B1-route (en dan onder de daarvoor geldende voorwaarden afschalen naar A2-niveau) kan gedurende het hele inburgeringstraject. 
Het taalschakeltraject binnen de onderwijsroute wordt zodanig ingericht dat het goed aansluit op de beoogde vervolgopleiding. Vervolgopleidingen vragen vaak minimaal B2-niveau. Indien een inburgeringsplichtige in de onderwijsroute examenonderdelen op B2-niveau kan afleggen, dan dient dit gestimuleerd te worden door de gemeente. Het behalen van een hoger taalniveau, doet in dat geval recht aan de capaciteiten van de inburgeringsplichtige en vergroot tevens de kansen van de inburgeringsplichtige op het behalen van een diploma in het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt.

De Z-route is bedoeld voor inburgeringsplichtigen bij wie tijdens de brede intake wordt vastgesteld dat zij veel moeite zullen hebben met het leren van de Nederlandse taal en voor wie A2-niveau niet haalbaar is. De Z-route is een intensief traject met activiteiten die aansluiten bij de persoonlijke capaciteiten van de inburgeringsplichtige. Er wordt gestreefd naar kennis van de Nederlandse taal op ten minste niveau A1, zelfredzaamheid in de samenleving, activering en participatie. In die gevallen dat het mogelijk is dat iemand in de Z-route alsnog examenonderdelen op A2-niveau kan behalen, dient dit gestimuleerd te worden door de gemeente.

(update 14 januari 2021)

8. Als een inburgeringsplichtige in de B1-route start, kan deze persoon dan nooit in de Z-route komen?

Er is een onderscheid tussen afschalen naar niveau A2 in de B1-route en schakelen tussen routes, bijvoorbeeld van B1 naar de Z-route. Wanneer B1 niet haalbaar blijkt tijdens het volgen van de B1-route en dit goed is onderbouwd, kan worden afgesproken dat (een of meerdere) taalonderdelen op A2-niveau worden afgelegd. Dit heet afschalen. Iemand kan, nadat dit in het PIP is vastgelegd, examens op niveau A2 doen om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Op het diploma komt te staan op welk niveau de examens zijn behaald.

Als een route echt niet passend blijkt (niveau is bijvoorbeeld te hoog of te laag) is schakelen tussen leerroutes aan de orde. Iemand gaat dan een andere leerroute volgen en het PIP moet daarop worden aangepast. Daarvoor moet voldoende onderbouwing zijn. In het geval van schakelen van de B1-route naar de Z-route moet blijken dat de vordering van de inburgeraar in de B1-route sterk achterblijft bij de verwachtingen uit de brede intake en dat ook A2 niet haalbaar is. De termijn, waarbinnen geschakeld kan worden tussen de leerroutes, is 1,5 jaar na de start van de inburgeringstermijn. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk om af te wijken van deze termijn. Dit is vastgelegd in het Besluit inburgering 2021.

(update 17 oktober 2023)

Meer informatie

Schoolgaande jongeren

Vmbo bb/kb

1. In de Kamerbrief van 15 april 2022* staat dat de minister van SZW de opleidingen vmbo zal aanwijzen als tijdelijk vrijstellende opleiding. Wat betekent dit voor de inburgeraar en waarom is dit niet eerder gecommuniceerd?

* pagina 6 van de Kamerbrief over Wet inburgering 2021 en stand van zaken verbeterplan Wet inburgering 2013, Kamerstuk 15-4-2022 | Rijksoverheid.nl

De vmbo-leerwegen basis en kader worden ook onder de Wet inburgering 2021 aangewezen als (tijdelijk) vrijstellende opleidingen. Dat betekent dat een inburgeringsplichtige die deze opleiding volgt tijdelijk wordt vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Bij het behalen van het diploma wordt dat omgezet in een definitieve vrijstelling. Met de inwerkingtreding van de Wi2021 waren deze opleidingen niet langer aangemerkt als vrijstellend, omdat ervan uit werd gegaan dat deze opleidingen niet opleiden tot taalniveau B1. Gebleken is dat dit onjuist is, de minister heeft daarom besloten de regelgeving aan te passen. Meer informatie hierover is te vinden op pagina zes van de Kamerbrief van 15-4-2022.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

2. Wanneer treedt deze wijziging in werking?

Met terugwerkende kracht per 1 januari 2022. DUO implementeert deze wijziging op dit moment in haar systemen en zal deze in de uitvoeringspraktijk na het hervatten van de processen toepassen. Uitgangspunt is dat jongeren die een vmbo basis of kader opleiding volgen ook onder de Wet inburgering 2021 tijdelijk vrijgesteld worden van de inburgeringsplicht. Formeel is van belang dat voor het aanmerken van de opleidingen vmbo basis en kader de Regeling inburgering 2021 dient te worden gewijzigd. De wijziging van dit onderdeel loopt mee met de aanpassing van het Besluit en de Regeling inburgering 2021 in het kader van het Verbeterplan Wet inburgering 2013, waarvan de internetconsultatie naar verwachting op korte termijn zal worden opengesteld. De publicatie van deze wijziging van de Regeling inburgering 2021 zal dus pas later dit jaar plaatsvinden.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

3. Ontvangen de personen die tijdelijk worden vrijgesteld van de inburgeringsplicht vanwege het volgen van vrijstellende opleiding daarover een bericht (van DUO)?

Indien iemand al ingeschreven staat bij de opleiding op het moment dat diegene inburgeringsplichtig zou worden, dan ontvangt betrokkene daarvan geen bericht.  Deze persoon is dan namelijk officieel niet inburgeringsplichtig (zolang er een inschrijving is bij deze opleiding). Het kan zijn dat iemand eerst inburgeringsplichtig wordt en pas later een vrijstellende opleiding gaat volgen. In dat geval ontvangt betrokkene van DUO eerst een kennisgeving van de inburgeringsplicht en later bericht over de (tijdelijke) vrijstelling.

Omdat het besluit om de opleidingen vmbo basis en kader opnieuw aan te wijzen als vrijstellende opleidingen pas recent is genomen, hebben enkele personen in januari een kennisgeving van de inburgeringsplicht ontvangen terwijl zij een vmbo basis of kader opleiding volgden. Zij zullen hierover apart geïnformeerd worden.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

Verlengingsgrond

4. Voor schoolgaande jongeren wordt een nieuwe grond voor verlenging van de inburgeringstermijn geïntroduceerd. Wat houdt dit precies in?

Op basis van signalen en zorgen van verschillende partijen (denk aan onder andere onderwijsinstellingen en gemeenten) over schoolgaande jongeren in een niet vrijstellende opleiding heeft de minister besloten om een nieuwe grond voor verlenging van de inburgeringstermijn te ontwikkelen.

Dit houdt in dat jongeren die bij het opleggen van de inburgeringsplicht een niet vrijstellende opleiding volgen, deze opleiding met toestemming van de gemeente mogen afronden voordat zij het inburgeringstraject starten, zonder dat zij daarbij in de knel komen met hun inburgeringstermijn. Indien mogelijk kan ook gekozen voor een duaal traject, dus regulier onderwijs en inburgering naast elkaar.

Als het de inburgeringsplichtige vanwege het afronden van deze opleiding niet lukt om binnen de inburgeringstermijn van drie jaar aan de inburgeringsplicht te voldoen, dan kan betrokkene namelijk zes maanden voor het verloop van de inburgeringstermijn, dus na 2.5 jaar, een aanvraag tot verlenging van deze termijn indienen bij DUO. Uitgangspunt bij deze nieuwe grond voor verlenging van de termijn is dat jongeren voldoende ruimte krijgen om hun opleiding af te ronden en vervolgens de tijd hebben om aan de inburgeringsplicht te voldoen.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

5. Wanneer treedt deze verlengingsgrond in werking en kan hier nog over worden meegedacht?

In de praktijk zullen de aanvragen tot verlenging zich de komende periode niet voordoen, dit kan immers pas na 2.5 jaar.

Formeel is van belang dat deze verlengingsgrond in het Besluit en de Regeling inburgering 2021 geregeld moet worden. De wijziging van dit onderdeel loopt mee met de aanpassing van het Besluit en de Regeling 2021 in het kader van het Verbeterplan Wet inburgering 2013, waarvan de internetconsultatie naar verwachting op korte termijn zal worden opengesteld. De daadwerkelijke juridische inwerkingtreding zal dus op een later moment plaatsvinden, waarbij de streefdatum van inwerkingtreding 01.01.2023 is. In de uitvoeringspraktijk kunnen gemeenten, DUO en onderwijsinstellingen er alvast rekening mee houden dat deze extra verlengingsgrond eraan komt en, waar nodig, dit in de systemen implementeren en er in de tussentijd al naar handelen.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

Overgangsrecht

6. In het wetsvoorstel ‘wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht’ is ook een verduidelijking opgenomen van het overgangsrecht voor schoolgaande nieuwkomers. Wat houdt deze in?

Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat personen die op grond van de Wi2013 (tijdelijk) waren vrijgesteld van de inburgeringsplicht vanwege het volgen van een opleiding, die deze opleiding op 31 december van 2021 nog volgden én die zich na 1 januari 2022 zonder diploma uit deze opleiding uitschrijven inburgeringsplichtig worden op grond van de Wi2021. Opleidingen op grond waarvan iemand onder de Wi2013 kon worden vrijgesteld van de inburgeringsplicht zijn bijvoorbeeld alle opleidingen in het voortgezet onderwijs (met uitzondering van het Praktijkonderwijs), mbo-opleidingen vanaf niveau 2 en hoger onderwijs.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

7. Hoe groot zijn de consequenties van deze wijziging?

Deze wijziging heeft betrekking op een specifieke, relatief kleine, groep nieuwkomers. Het betreft namelijk alleen personen die (1) die op grond van de Wi2013 (tijdelijk) waren vrijgesteld van de inburgeringsplicht vanwege het volgen van een opleiding, (2) die deze opleiding op 31 december van 2021 nog volgden (3) én die zich na 1 januari 2022 zonder diploma uit deze opleiding uitschrijven. Het gaat dus niet om personen die een paar weken uitgeschreven zijn (bijvoorbeeld in de zomermaanden, voordat een nieuwe opleiding start). De groep nieuwkomers die het betreft, zullen – net zoals alle andere inburgeringsplichtigen onder de Wi2021 – tijdens hun inburgeringstraject worden begeleid door de gemeente. Degenen die de opleiding succesvol (mét diploma) afronden worden definitief vrijgesteld van de inburgeringsplicht.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

Overig

8. Kan iemand starten met een opleiding voor de brede intake met de gemeente?

In principe is het mogelijk om een opleiding te starten voor de brede intake. De Wet inburgering 2021 bevat hiervoor geen belemmeringen. Als het een opleiding betreft die tot een vrijstellend diploma kan leiden, wordt betrokkene daarmee tijdelijk vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Als dat niet het geval is dan zal betrokkene in afstemming met de gemeente moeten bezien in hoeverre hij/zij deze opleiding kan blijven volgen, al dan niet in combinatie met inburgering.

(vraag toegevoegd 19 mei 2022)

Handreiking schoolgaande jongeren en inburgering vanaf 2022

Het ministerie van SZW heeft voor onderwijsinstellingen, docenten en gemeenten een handreiking gemaakt over schoolgaande jongeren en inburgering vanaf 2022. In deze handreiking staan veelgestelde vragen over dit thema. In juni 2022 is hiervan een herziene versie gemaakt.

Inhoud:

  • De belangrijkste veranderingen voor schoolgaande jongeren per 2022
  • Praktijkonderwijs en inburgeren
  • Entreeopleiding (mbo-1) en inburgeren
  • Overige veelgestelde vragen

Download de Handreiking schoolgaande jongeren en inburgering (pdf, 226 kB • versie juni 2022)

Alfabetisering

1. Hoe wordt de alfabetisering van inburgeringsplichtigen gefinancierd?

Alfabetisering is een integraal onderdeel van de leerroute die de inburgeringsplichtige volgt. Gemeenten kunnen budget uit de leerroute gebruiken voor alfabetiseringsonderwijs. Gezinsmigranten moeten hun onderwijs zelf betalen en kunnen indien nodig gebruikmaken van de DUO lening.

Let op: Alfabetisering kan onderdeel zijn van alle leerroutes; de B1-route en de Onderwijsroute indien de inburgeringsplichtige voldoende leerbaar is, en de Z-route indien de leerbaarheid van de inburgeringsplichtige beperkter is.

2. Hoeveel uur kan een inburgeringsplichtige maximaal besteden aan alfabetisering? Wat gebeurt er als een inburgeringsplichtige na afloop van deze uren nog steeds niet gealfabetiseerd is?

Er is geen maximaal aantal uren vastgelegd voor alfabetiseringsonderwijs. Het kan voorkomen dat iemand alfabetiseringsonderwijs in het kader van de B1-route of de Onderwijsroute volgt, maar hier minder vooruitgang in boekt dan vooraf werd verwacht. In dit geval kan onderbouwd besloten worden om te schakelen naar een andere route of, in het geval van de B1-route, af te schalen naar een lager taalniveau (A2). Schakelen naar een andere route kan tot maximaal anderhalf jaar na de start van de inburgeringstermijn. Afschalen naar taalniveau A2 kan na ‘aanzienlijke inspanningen’. Van aanzienlijke inspanningen is sprake als de inburgeringsplichtige in totaal 600 cursusuren Nederlands als tweede taal heeft gevolgd bij een instelling met Blik op Werk keurmerk. Hiervan kan alfabetiseringsonderwijs onderdeel zijn. Dit is vastgelegd in het Besluit inburgering 2021.

(update 31 juli 2023)

3. Hoe verhouden de uren alfabetiseringsonderwijs in de Z-route zich tot de urenverplichting in de Z-route?

Zowel voor asielstatushouders als voor gezins- en overige migranten geldt in de Z-route een urenverplichting voor Nt2-les en KNM van 800 uren. De uren alfabetiseringsonderwijs die door de inburgeringsplichtige worden gevolgd tellen mee voor de urenverplichting voor taal. Voor asielstatushouders geldt daarnaast een urenverplichting voor participatie. De uren die zijn besteed in het kader van de MAP en het PVT maken daar onderdeel van uit.

4. Mag een inburgeringsplichtige die alfabetiseringsonderwijs volgt in de Z-route ook al uren maken voor het onderdeel participatie?

Ja, dit kan. Er is geen sprake van volgordelijkheid in de Z-route.

Meer informatie

B1-route

1. In het advies van de Raad van State staat dat zij niet voor afschaling naar niveau A2 zijn, als vanaf het begin duidelijk is dat iemand niet hoger zal uitkomen. Wat heeft het ministerie met dit advies gedaan? Waarom is er bijvoorbeeld geen aparte A2-route ingericht?

Er wordt gekozen om geen aparte A2 route in te richten omdat dit de ambitie om meer mensen op een hoger taalniveau te laten komen kan belemmeren. Om goed mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt en in de samenleving is beheersing van de Nederlandse taal belangrijk. Niveau B1 staat voor ‘onafhankelijk gebruiker’: daarmee is iemand in staat om bijvoorbeeld op de werkvloer te communiceren over situaties of ervaringen. Op de lagere niveaus (basisgebruiker van een taal, niveau A1 en A2) is de taalvaardigheid meer basaal: het beantwoorden van vragen en beschrijven van alledaagse handelingen. Wanneer het behalen van het taalniveau B1 mogelijk lijkt, moet er alles aan gedaan worden om dit niveau daadwerkelijk te behalen, dit vraagt om passende trajecten, ook binnen de B1-route zodat ook mensen die minder snel in staat zijn de taal te leren, toch het juiste aanbod krijgen om zo ver mogelijk te komen. Dat vraagt van de gemeente kwalitatief goede dienstverlening als het gaat om taallessen en begeleiding en doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid en inspanning van de inburgeringsplichtige. De realiteit is echter dat niet alle inburgeringsplichtigen in staat zijn om de examens te halen op dit niveau. Het is daarom onder voorwaarden mogelijk om de taalexamens op niveau A2 af te leggen. Dit kan pas nadat de inburgeringsplichtige een aanzienlijke inspanning van om de taal te leren, heeft laten zien.

2. Tellen de uren aan participatieactiviteiten in de B1-route mee in het bepalen van de (hoogte van de) boete door DUO?

Als een inburgeringsplichtige verwijtbaar niet tijdig voldoet aan diens inburgeringsverplichting, dan legt DUO een boete op. Bij het vaststellen van de hoogte hiervan houdt DUO rekening met de door de inburgeringsplichtige geleverde inspanningen. Dit doen zij voor inburgeraars in de B1-route onder andere door te kijken naar het aantal daadwerkelijk gevolgde uren taalles en cursusuren KNM, afgezet tegen het totaal vastgesteld aantal uren in het PIP.

Vanaf zes maanden voor het einde van de inburgeringstermijn kan de inburgeraar een verlenging aanvragen en hiervoor bewijsstukken aanleveren. De gemeente kan de inburgeraar helpen door hem op deze mogelijkheid te attenderen en bij te staan met het aanleveren van bewijzen. In artikel 4.1 van de Wet inburgering 2021 staat omschreven onder welke omstandigheden een inburgeraar een verlenging van zijn inburgeringstermijn kan krijgen.

In de B1-route maken participatieactiviteiten in beginsel geen deel uit van de weging. Tenzij er sprake is van uren waarbij een zeer nadrukkelijk verband valt te leggen met het leren van de Nederlandse taal, of de ondersteuning daarvan. Dat wil zeggen: wanneer in de B1-route de lessen Nt2 en KNM zijn ‘verweven’ met participatieactiviteiten die uitsluitend zijn bedoeld voor het leren van de Nederlandse taal, deze eveneens kunnen worden beschouwd als gevolgde cursusuren Nt2 en KNM. De voorwaarde is wel dat de uren, net als de ‘zuivere’ uren Nt2 en KNM, moeten zijn gevolgd bij een instelling met een Blik op Werk-keurmerk of een daarmee gelijk te stellen keurmerk. Dan kunnen deze uren worden meegeteld als gevolgde uren cursus Nederlands.

(update 11 januari 2022)

3. Geldt het Blik op Werk-keurmerk ook voor instellingen die participatieactiviteiten verzorgen binnen de B1-route?

Bij participatieactiviteiten, met als doel om perspectief op de arbeidsmarkt te vergroten en de taal in de praktijk te leren in het kader van de Participatiewet, geldt deze verplichting niet.

Formeel gezien tellen de uren die tijdens participatieactiviteiten worden gemaakt niet mee voor de inburgeringsplicht. Het is echter mogelijk om (een deel van) deze uren wel mee te laten tellen voor de boetematiging van DUO, indien de inburgeringsplichtige verwijtbaar niet tijdig aan diens inburgeringsverplichting heeft voldaan. Daarvoor geldt een aantal voorwaarden (zie antwoord op vraag 2).

(vraag toegevoegd op 18 maart 2021)

4. Is het mogelijk om de B1-route te volgen met uitsluitend online onderwijs ofwel afstandsonderwijs?

Het is aan de gemeente om de voortgang van de inburgeraar te peilen en samen met de taalschool een afweging te maken welk taalniveau binnen de inburgeringstermijn van drie jaar haalbaar is. Momenteel is het ministerie van SZW bezig met het onderzoeken of en hoe de mogelijkheden voor het bieden van online onderwijs kunnen worden verruimd (zie Uitvoeringsbrief juli 2023).

In principe is het toegestaan om de B1-route met volledig digitale taallessen te volgen. Voor sommige cursisten is dat goed mogelijk. Voorwaarde is wel dat alle examens op B1 niveau worden gehaald. Er zijn wel een aantal aandachtspunten.

Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van de taalschool, gemeente en inburgeraar om een goede afweging te maken of het verstandig is om (gedeeltelijk) online onderwijs aan te bieden. Het is mogelijk om de B1-route af te ronden en uitsluitend online onderwijs gevolgd te hebben, maar dan moeten alle examens op B1-niveau worden gehaald. Wel bestaat er de optie om te starten met online onderwijs en pas als er zorgen zijn dat de B1-examens niet haalbaar zijn, klassikaal onderwijs te volgen om zo aan het minimum van 50% klassikaal onderwijs te komen om af te mogen schalen naar de A2-examens (zie vraag 5).

Let op: in geval van afschalen naar A2-niveau moet de cursist minimaal 50% van de taallessen klassikaal hebben bijgewoond. De taalschool heeft de meeste expertise in huis om in te schatten of een cursist wellicht zal moeten afschalen naar taalniveau A2. Het is van belang om tijdig de voortgang van de cursist te bespreken met de docent.

(vraag toegevoegd op  2 november 2023)

5. Wat zijn de voorwaarden voor het volgen van online onderwijs in geval van afschaling naar taalniveau A2 binnen de B1-route?

Afschalen binnen de B1-route naar de examens op A2-niveau mag pas na 'aanzienlijke inspanning'. Dat houdt in dat er 600 uur onderwijs gevolgd moet zijn bij een cursusinstelling met Blik op Werk keurmerk of bij een instelling met diploma-erkenning die de onderwijsroute aanbiedt (zie artikel 5.5, Besluit inburgering 2021). In de Handleiding Inburgeren van Blik op Werk staat dat minimaal 50% van die 600 uurnorm klassikaal onderwijs moet zijn. De overige 50% mag dus gevolgd worden middels afstandsonderwijs. Het is van belang voor zowel de inburgeraar als gemeente om de voortgang goed te monitoren binnen de B1-route om te verzekeren dat iemand tijdig kan afschalen om nog binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringsplicht te kunnen voldoen. 

Het staat de gemeente vrij om samen met de inburgeraar af te stemmen of de inburgeringsplichtige online lessen volgt, hoeveel en wanneer. Online lessen mogen van het begin af aan aangeboden worden, maar wordt door Blik op Werk afgeraden omdat de voortgang vaak klassikaal voor de NT2-docent beter in te schatten is, juist in het begin van het traject. Blik op Werk is er voorstander van dat een NT2-cursus start met klassikaal onderwijs. Bij klassikaal onderwijs is veel beter in te schatten wat de capaciteiten van de cursist zijn; niet alleen voor wat betreft zijn taalleervermogen maar vooral ook op de andere factoren die van belang zijn voor een succesvolle inburgering, zoals motivatie, thuissituatie, discipline, zelfstandigheid en (andere) psychische factoren. Daarnaast heeft klassikaal onderwijs ook een veel sterkere sociale component; zowel voor wat betreft de interactie tussen docent en cursist als tussen cursisten onderling. 

NB Binnen de Z-route tellen online lesuren überhaupt niet mee voor de urennorm. De online gevolgde lesuren kunnen in geval van wijziging van de B1-route naar de Z-route niet in mindering worden gebracht op de urennorm geldend binnen deze leerroute. Het is van belang hier rekening mee te houden tijdens de voortgangsgesprekken en eventueel tijdig van route te wisselen.

(update 5 maart 2024)

Meer informatie

Onderwijsroute

Ga naar de Q&A onderwijsroute naar aanleiding van het Bestuurlijk Overleg op 8 november 2021. Met onder meer vragen en antwoorden over de inkoop van de onderwijsroute.

1. In hoeverre is het mogelijk om af te wijken van de duur van de onderwijsroute?

De termijn om aan de inburgeringsplicht te voldoen, blijft in het nieuwe stelsel drie jaar. Een taalschakeltraject binnen de onderwijsroute is een intensief traject dat naar verwachting gemiddeld anderhalf jaar zal duren, gericht op instroom in een vervolgopleiding. Dit betreft een gemiddelde duur. Een langere of kortere duur van een taalschakeltraject is mogelijk.

Inburgeringsplichtigen kunnen gedurende het gehele inburgeringstraject (dus zowel tijdens de initiële inburgeringstermijn, de verlengde termijn als de vastgestelde nieuwe termijn) overstappen van de onderwijsroute naar de B1-route. Specifiek voor inburgeringsplichtigen in de onderwijsroute wordt een uitzondering gemaakt op de termijn van anderhalf jaar voor het wijzigen van leerroute. Mocht taal op B1-niveau niet haalbaar blijken, hebben zij hierdoor (in de B1-route) alsnog de mogelijkheid om af te schalen en zodoende taalexamenonderdelen op het niveau A2 af te leggen, zodat zij uiteindelijk kunnen voldoen aan hun inburgeringsplicht.

(update 14 januari 2021)

2. Is voor de Onderwijsroute ook een Blik op Werk-keurmerk vereist of alleen WEB-erkend waarbij de Inspectie voor Onderwijs toeziet op de kwaliteit van het onderwijs?

Er is in beginsel geen Blik op Werk-keurmerk benodigd (zie ook vraag 3). Aanbieders van deze taalschakeltrajecten moeten diploma-erkenning voor deze trajecten aanvragen en verkrijgen, waardoor de Inspectie van het onderwijs het toezicht op de kwaliteit van deze trajecten uitvoert.

3. Mag ik als gemeente naast diploma-erkenning voor de Onderwijsroute ook een Blik op Werk Keurmerk vragen?

De wet- en lagere regelgeving sluiten niet uit dat in een aanbesteding voor de onderwijsroute naast de verplichte (wettelijke) eis van diploma-erkenning óók een BoW-keurmerk wordt geëist. Dit wordt echter onwenselijk geacht: er is namelijk bewust voor gekozen om per leerroute slechts één specifieke vorm van toezicht op de kwaliteit in de wetgeving vast te leggen, omdat daarmee de kwaliteit voldoende wordt geborgd. Door zowel een diploma-erkenning, alsmede een BoW-keurmerk te eisen dienen cursusinstellingen te voldoen aan twee verschillende sets kwaliteitscriteria, welke niet per definitie overlappend zijn. Daarbij komt kijken dat er eveneens sprake is van twee verschillende vormen van toezicht met de daarbij behorende toezichthouders. Dit zou een zware administratieve belasting voor de cursusinstelling kunnen opleveren.

Dit laat overigens onverlet dat gemeenten wel andere nadere kwaliteitseisen kunnen stellen. Zie hiertoe de voorbeelden in de handreiking Van beleid naar inkoop in de inburgering (paragraaf 2.9). En voor aanbieders die zowel de onderwijsroute als andere leerroutes willen kunnen aanbieden, geldt natuurlijk wel dat zij aan beide eisen moeten voldoen.

(vraag toegevoegd 22 april 2021)

4. Mag iemand die ouder is dan 28 straks altijd naar de onderwijsroute? Is aansluitend regulier onderwijs volgen met behoud van uitkering dan mogelijk?

Hoewel de onderwijsroute in beginsel is bedoeld voor jonge inburgeringsplichtigen, geldt er voor deze route geen leeftijdsgrens zodat de toegankelijkheid van de onderwijsroute ongeacht de leeftijd is geborgd. Echter, voor inburgeringsplichtigen gelden dezelfde voorwaarden als voor niet-inburgeraars om een beroep te kunnen doen op studiefinanciering en het volgen van een reguliere opleiding met behoud van uitkering. Is er recht op studiefinanciering, dan is er geen recht op een bijstandsuitkering. Wie na zijn 30-ste instroomt in het onderwijs, komt niet in aanmerking voor studiefinanciering. De gemeente kan, na afronding van de onderwijsroute, het volgen van een opleiding met behoud van uitkering toestaan, maar is daartoe niet verplicht. De gemeente maakt in samenspraak met de individuele inburgeringsplichtige de keuze voor de meest geschikte leerroute op grond van de informatie uit de brede intake. De verwachting is dat gemeenten de onderwijsroute slechts voor een beperkte groep oudere inburgeringsplichtigen in zullen zetten.

5. Hoe kunnen deelnemers van de onderwijsroute in hun levensonderhoud voorzien. Moeten ze dan niet een bijstandsuitkering aanvragen? En zo ja, gaan de verplichtingen van de Participatiewet dan niet knellen ten opzichte van inburgerplicht?

Voor inburgeringsplichtigen gelden dezelfde voorwaarden als voor niet-inburgeraars om een beroep te kunnen doen op een bijstandsuitkering om in hun levensonderhoud te voorzien. Van gemeenten wordt verwacht dat zij hun regierol op de uitvoering van inburgering mede zullen gebruiken om inburgering te verbinden met andere relevante onderdelen van het sociaal domein, met name de Participatiewet. Een aanzienlijk deel van de inburgeringsplichtigen, met name asielstatushouders, is tevens bijstandsgerechtigd. Om die reden is bepaald dat beschikkingen die de gemeente neemt op basis van de Participatiewet onderdeel uitmaken van het PIP. Als een inburgeringsplichtige bijstandsgerechtigd is en de verplichtingen op grond van de Participatiewet niet nakomt, beschikken gemeenten derhalve (ook) over het instrumentarium van de Participatiewet om te kunnen handhaven.

6. Hoe financieren we de onderwijsroute voor de mensen die niet in aanmerking komen voor stufi, bijstandsuitkering laten doorlopen, budget P-wet?

Gemeenten ontvangen een inburgeringsbudget dat mag worden besteed aan voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht. Het gaat daarbij onder meer om de kosten van de invulling van de leerroutes, waaronder de onderwijsroute. Voor alle leerroutes is rekening gehouden met een gemiddelde vergoeding van €10.000 per traject (raming). Daarnaast gelden voor inburgeringsplichtigen dezelfde voorwaarden als voor niet-inburgeraars om een beroep te kunnen doen op een bijstandsuitkering om in hun levensonderhoud te voorzien.

7. Waaruit bestaat de onderwijsroute? Maakt een duale component hier onderdeel van uit?

De onderwijsroute bestaat uit een taalschakeltraject waarin de inburgeringsplichtige onder andere de Nederlandse taal leert op minimaal B1-niveau. Ook KNM maakt hier onderdeel van uit. Verder worden in het traject vakdeficiënties weggewerkt en krijgt de deelnemer leervaardigheden onderwezen evenals vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze. Tot slot dient de inburgeringsplichtige die de onderwijsroute volgt tevens het PVT te volgen.

Een taalschakeltraject binnen de onderwijsroute is een intensief traject dat naar verwachting gemiddeld anderhalf jaar zal duren. Dit betreft een gemiddelde duur. Een langere of kortere duur van een taalschakeltraject is mogelijk. De duur en exacte inhoud van het taalschakeltraject hangen af van de uitgangspositie van de inburgeringsplichtige en diens gewenste vervolgopleiding.

De onderwijsroute bevat geen duale component. Aangezien de onderwijsroute een intensief traject is gericht op zo snel mogelijke instroom in het reguliere onderwijs, maken praktijkuren hier geen onderdeel van uit. Wel kunnen in het taalschakeltraject een snuffelstage of meeloopdagen ed. worden opgenomen met oog op de opleidings- en beroepskeuze.

8. Waarom geeft het diploma voor het taalschakeltraject geen toelatingsrecht tot een vervolgopleiding?

Bij toelatingsrecht zou het diploma van het taalschakeltraject gelijkgesteld moeten worden aan een diploma van een volledige vooropleiding. Hier wordt niet voor gekozen. Het staat de vervolgopleidingen wel vrij om zelf de toelating te garanderen.

Taalschakeltraject

1. Wanneer en onder welke voorwaarden kunnen gemeenten en onderwijsinstellingen gebruikmaken van de overgangsregeling die is genoemd in de brief over de extra SPUK van 17 november 2021? Is het bijv. mogelijk om, wanneer de diploma-erkenning nog niet rond is, toch al een taalschakeltraject aan te bieden via deze overbruggingsregeling?

De ministeries van SZW en OCW gaan er - gelet op de vraag - van uit dat de betreffende instelling diploma-erkenning heeft aangevraagd maar nog niet definitief heeft verkregen. Als dat het geval is, kunnen de inspanningen aangemerkt worden als voorzieningen in de overgangsfase. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat de inspanningen in het kader van de overgangsvoorziening plaatsvinden. Formeel gezien kan zonder erkenning geen taalschakeltraject verzorgd worden als bedoeld in de WEB en is het dus ook nog geen onderwijsroute.

Hoewel misschien niet direct relevant, maar instellingen mogen zonder erkenning ook geen formele diploma’s uitreiken. Let op: dat een instelling alvast start zonder erkenning is geen garantie voor een diploma-erkenning. Daar moeten gemeenten, instellingen en inburgeraars zich van bewust zijn.

Aan onderwijsinstellingen geven de ministeries van SZW en OCW het advies om de aanvraag voor diploma-erkenning zo compleet mogelijk in te dienen om tijdverlies te reduceren tot een minimum en daarnaast goede contracten af te sluiten. Het is immers onwenselijk dat het taalschakeltraject van start gaat, er vervolgens geen diplomaerkenning komt, en er getouwtrek ontstaat tussen gemeenten en onderwijsinstelling.

In de SPUK is over o.a. de overgangsvoorziening een artikel opgenomen. Let op dit is een concept: 
De minister verstrekt een eenmalige specifieke uitkering aan het college ten behoeve van het realiseren van de onderwijsroute en voor voorzieningen die, totdat het aanbod is gerealiseerd, worden getroffen vanwege de vertraging die als gevolg van het ontbreken van aanbod van de onderwijsroute is ontstaan, waarbij centrumgemeenten het aanbod voor de onderwijsroute organiseren.

In de artikelsgewijze toelichting op dit artikel is voorts opgenomen dat: 
Deze eenmalige specifieke uitkering wordt door de minister van SZW verstrekt aan het college, waarbij de verwachting is dat deze specifieke uitkering – tezamen met de reguliere specifieke uitkering op grond van de Wet inburgering 2021 – voldoende financiële ruimte moet bieden om landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute te realiseren. De specifieke uitkering mag ook worden aangewend om in de periode – totdat de aanbestedingen van de onderwijsroute zijn gerealiseerd – voorzieningen te treffen voor de inburgeringsplichtige die op basis van de brede intake de onderwijsroute mag volgen.

(vraag toegevoegd op 1 augustus 2022)

Meer informatie

Op de website van het Expertisepunt Basisvaardigheden vind je veelgestelde vragen over de taalschakeltrajecten.

Z-route

1. Wat wordt er bij de Z-route van de nieuwkomer verwacht?

De Z-route is een intensieve route in het inburgeringsstelsel, waarin inburgering en participatie stevig worden gecombineerd. Deze route is erop gericht dat ook inburgeringsplichtigen die niet of nauwelijks een opleiding hebben gehad, met een zeer lage leerbaarheid en/of analfabeet zijn een passend aanbod krijgen. Het doel is om de inburgeraars in deze route zo goed mogelijk voor te bereiden op een toekomst in Nederland door ze op een voor hen zo hoog mogelijk niveau de Nederlandse taal te laten leren en ze voldoende handvatten mee te geven om in Nederland zelfstandig hun weg te vinden.

In het PIP wordt een nadere invulling van het traject vastgelegd, waarbij aandacht is voor de urennorm van 1600 uur. Minimaal 800 uur moet worden ingezet op het leren van de Nederlandse taal en KNM waarbij het streefniveau op de vier taalonderdelen (lezen, luisteren, schrijven en spreken) minimaal op niveau A1 ligt. De overige 800 uur moet onder andere worden besteed aan activering en participatie en de overige onderdelen van de inburgeringsplicht (PVT en MAP). Het PVT en de MAP dienen (succesvol) afgerond te worden. De invulling van deze 800 uur is maatwerk en moet worden afgestemd op de capaciteiten en behoeften van de inburgeringsplichtige.

Het streefniveau op de vier taalonderdelen (lezen, luisteren, schrijven en spreken) is (ten minste) het niveau A1. Het belang van daadwerkelijk leren lezen en schrijven voor deze doelgroep mag niet worden onderschat. Deelnemers moeten voldoende worden toegerust om in het dagelijks leven om te kunnen gaan met de geschreven taal. Contextrijk onderwijs dat zich enkel richt op spreken en luisteren is hiervoor niet toereikend. Indien een inburgeringsplichtige, gedurende het traject, toch in staat blijkt om (op een of meerdere) onderdelen een examen op niveau A2 te doen, wordt dit door de betrokken partijen gestimuleerd.

De gemeente heeft de taak om de vorderingen van de inburgeringsplichtige goed bij te houden, om zodoende te kunnen bepalen of betrokkene aan het PIP heeft voldaan. Ter afsluiting van de Z-route vindt een verplicht eindgesprek plaats. Dit gesprek wordt door de gemeente georganiseerd. Dit eindgesprek is nodig. In dit gesprek wordt bepaald of de deelnemer heeft voldaan aan de inburgeringsplicht (in tegenstelling tot de andere routes, waarin de examenverplichting geldt).

2. Hoort iemand die moet alfabetiseren standaard in de Z-route? Is alfabetiseren ook onderdeel van de leerroute, of is dat een apart onderdeel?

Analfabeten en anders-gealfabetiseerden krijgen niet automatisch een advies voor de Z-route. De gemeente bepaalt de meest passende leerroute op basis van een integraal oordeel op grond van alle informatie uit de brede intake. Het advies voor een leerroute is afhankelijk van de leerbaarheid van de inburgeringsplichtige. Om daar zicht op te krijgen wordt tijdens de brede intake een leerbaarheidstoets afgenomen.

Voor veel analfabeten zal de Z-route aansluiten bij hun leerbaarheid en niveau van zelfredzaamheid. Indien uit de leerbaarheidstoets en informatie opgehaald uit de brede intake blijkt dat analfabete inburgeraars een hoger niveau kunnen behalen, krijgen zij een advies voor het volgen van de B1-route of de onderwijsroute, waarbij zij indien nodig starten met een alfabetiseringstraject.

3. Staat de urenverplichting voor de Z-route vast? Moet de inburgeringsplichtige ook 1600 uur volgen indien uitstroom naar werk eerder mogelijk is?

Ja, de urenverplichting voor de Z-route staat vast. Voor gezinsmigranten geldt de urenverplichting op taal en KNM van 800 uur, daarnaast moeten zij het PVT en de MAP volgen. Voor asielstatushouders geldt een urenverplichting voor taal en KNM van 800 uur en voor participatie van 800 uur, de MAP en het PVT maken daar onderdeel van uit. Indien een asielstatushouder in de Z-route kan uitstromen naar werk voordat hij of zij heeft voldaan aan de urenverplichting voor participatie van 800 uur is dit geen probleem. Immers de uren die hij werkt, zijn een vorm van participatie en tellen mee voor de urenverplichting.

Let op: indien een inburgeringsplichtige in de Z-route meer vooruitgang boekt dan verwacht, meer leerbaar is en ook succesvol kan uitstromen naar werk, kan schakelen naar de B1-route ook worden overwogen. 

4. Komt er een landelijke checklist voor eindgesprek Z-route? 

Nee. Gemeenten kunnen dit zelf vormgeven. Het doel van het eindgesprek is het vaststellen dat aan de Z-route is voldaan, omdat in deze route geen examens hoeven te worden afgelegd. Logischerwijs vindt het gesprek dus pas plaats nadat aan de urenverplichting is voldaan.

5. Welke uren mogen meetellen voor de participatiecomponent in de Z-route?

Ofwel: mogen de uren voor de maatschappelijke begeleiding, begeleiding bij financiële zelfredzaamheid en begeleidings- en voortgangsgesprekken in het kader van het PIP ook meetellen voor de urenverplichting voor de participatiecomponent in de Z-route?

De Z-route heeft naast taal ook een stevige focus op participatie. Zoveel als mogelijk is daarbij aandacht voor betaald werk, vrijwilligerswerk, stage, arbeidsoriëntatie en –toeleiding, scholing en (deel)certificering. Daarnaast kan ook worden ingezet op activiteiten in andere domeinen zoals financiën, gezondheid en sociaal netwerk.

Belangrijk bij de invulling van de participatiecomponent is dat moet worden voldaan aan de eisen dat deze in een Nederlandstalige omgeving plaatsvindt en dat de activiteiten niet in isolement plaatsvinden. Daarnaast is het van belang dat de activiteiten aansluiten bij de ontwikkelmogelijkheden van de deelnemer, een actieve inzet vergen en een directe bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van de inburgeringsplichtige.

  • In het geval activiteiten van het aanbod maatschappelijke begeleiding van de betreffende gemeente aansluiten bij de eisen en uitgangspunten voor de participatiecomponent van de Z-route, kan de gemeente ervoor kiezen om deze uren mee te laten tellen voor de urenverplichting. Dat geldt ook voor activiteiten van een begeleidingstraject financiële zelfredzaamheid.
  • Begeleidings- en voortgangsgesprekken in het kader van het PIP hebben tot doel om de voortgang van de inburgeringsplichtige te bespreken en te verwerken; een activiteit van de gemeente. De uren die meetellen voor de urenverplichting moeten activiteiten betreffen die een actieve inzet van de inburgeringsplichtige vergen. De uren in het kader van begeleidings- en voortgangsgesprekken tellen daarom niet mee voor de urenverplichting in de Z-route.

(vraag toegevoegd op 11 maart 2021)

6. Is het volgen van online onderwijs toegestaan binnen de Z-route?

Nee, dit is geen mogelijkheid binnen de Z-route. Als een inburgeringsplichtige alleen online les heeft gevolgd in de B1-route en dan wijzigt van de B1-route naar de Z-route, tellen de online gevolgde cursusuren niet mee voor de verplichte 800 uur NT2-lessen. Alle lessen die in de  Z-route meetellen voor die 800 uur moeten immers klassikaal gevolgd zijn. Houd bij de voortgangsgesprekken in het oog wat de gevolgen zijn van routewijziging en wat dit betekent voor de urennorm die in de resterende inburgeringstermijn nog klassikaal gevolgd moet worden. 

(vraag toegevoegd op 2 november 2023)

7. Hoe kunnen gemeenten uit het budget voor de Z-route naast 800 uur taal ook participatie bekostigen?

Gemiddeld ontvangt de gemeente per inburgeringsplichtige een bedrag van €10.000,- voor de leerroute (exclusief examens, MAP, MB etc.). Dit is dus nadrukkelijk geen normbedrag, maar een gemiddelde voor de drie leerroutes. Per leerroute en per inburgeraar kunnen de daadwerkelijke kosten verschillen. De gemeenten ontvangen op basis van de Wet inburgering 2021 een totaalbudget voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen, waaronder de leerroutes. Zij kopen daarvoor inburgeringstrajecten in en bepalen daarmee voor welk bedrag de opdracht voor elk van de leerroutes in de markt wordt gezet. Bij de onderwijsroute gaat dat dan bijvoorbeeld om het taalschakeltraject inclusief alle onderdelen die daarbij komen kijken, voor de Z-route is hier inderdaad ook de participatiecomponent onderdeel van. Het is denkbaar dat een Z-routetraject duurder uitkomt dan een B1-routetraject, dat hangt ook af van de aanbesteding. Een gemeente kan er daarnaast voor kiezen om ook Participatiebudget in te zetten, maar dit hoeft niet.

(vraag toegevoegd op 3 mei 2021)

8. Wanneer een asielstatushouder in de Z-route incidenteel niet aan zijn uren komt (taal of participatie) bijvoorbeeld door ziekte, hoe moet een gemeente hier dan mee omgaan?

Inburgeraars die de Z-route volgen, hebben een verplichting voor 1.600 uur, waarvan 800 uur Nt2-onderwijs en KNM en 800 uur participatieactiviteiten. Niet-gevolgde uren moeten in beginsel worden ingehaald. Er kunnen zich incidenteel situaties voordoen, waarin het niet aan de inburgeringsplichtige te wijten is dat er een uurtje wordt gemist, bijvoorbeeld door ziekte of andere onvoorziene omstandigheden. Het is aan de gemeente om op basis van de omstandigheden en context te besluiten welke afspraken met de inburgeringsplichtige in dit geval passend zijn. Dat is uiteraard anders als dit vaker gebeurt en het wel aan de inburgeringsplichtige te wijten is dat hij lessen heeft gemist: dan is handhaving (opleggen boete) aan de orde.

(vraag toegevoegd op 16 augustus 2021)

Meer informatie

Wijzigen leerroute

1. Wanneer wijzig je de leerroute?

Na het vaststellen van de leerroute in het PIP is de gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning en begeleiding van de inburgeringsplichtige tijdens het inburgeringstraject (zie artikel 15, eerste lid, onderdeel b, Wet inburgering 2021). Hieronder valt ook het voeren van voortgangsgesprekken waarbij de gemeente de voortgang van het voldoen aan de inburgeringsplicht door de inburgeringsplichtige monitort. Als uit deze gesprekken blijkt dat er onvoldoende voortgang of een grotere voortgang is dan op grond van het PIP was te verwachten, kan de gemeente de leerroute wijzigen in het PIP.

(17 oktober 2023)

2. Wat is de termijn voor het wijzigen van de leerroute en zijn uitzonderingen mogelijk?

Tot 1,5 jaar na aanvang van de inburgeringstermijn mag de leerroute worden gewijzigd. Het wijzigen van de onderwijsroute naar de B1-route is gedurende het gehele inburgeringstraject mogelijk. Dit is geregeld in artikel 5.4, eerste lid, Besluit inburgering 2021. De inburgeringstermijn start op de dag nadat het PIP is vastgesteld (zie artikel 11 Wet inburgering 2021).

Indien de inburgeringsplichtige een niet-vrijstellende opleiding heeft afgerond of voortijdig heeft beëindigd na het verstrijken van de anderhalfjaartermijn kan de gemeente, in afwijking van deze termijn, na het afronden van de opleiding de door de inburgeringsplichtige te volgen leerroute alsnog wijzigen. Dit is geregeld in artikel 5.4, tweede lid, Besluit inburgering 2021.

Daarnaast is het in bijzondere gevallen mogelijk om af te wijken van de termijn van 1,5 jaar (zie artikel 5.4, derde lid, Besluit inburgering 2021).

(17 oktober 2023)

3. Hoe vaak mag je de leerroute wijzigen?

Er is geen wettelijk maximum aantal wijzigingen van een leerroute. Het is echter niet wenselijk om vaker van leerroute te wisselen. Vanuit de brede intake is het van belang om samen met de inburgeraar te bespreken hoe de leerroutes qua bedoeling, inhoud en intensiteit van elkaar verschillen. En van daaruit een afweging te maken welke leerroute het beste aansluit bij de ambitie, het leervermogen en de situatie van de inburgeringsplichtige. Met altijd als doel om - met de nodige ondersteuning en begeleiding - het hoogst haalbare taalniveau te behalen.

(17 oktober 2023)

4. Hoe wijzig je de leerroute?

Bij wijzigen van de leerroute moet het PIP aangepast worden, met daarin de nieuwe (aangepaste) leerroute. In het geval van schakelen van de B1-route naar de Z-route moet blijken dat de vordering van de inburgeraar in de B1-route sterk achterblijft bij de verwachtingen uit de brede intake en dat ook afschalen naar A2 niet haalbaar is. Mocht bij een inburgeringsplichtige in de Z-route sprake zijn van een grotere voortgang van het taalniveau en de verwachting is dat minimaal niveau A2 binnen de inburgeringstermijn haalbaar blijkt, dan is het mogelijk om te wijzigen naar de B1-route. Een van de uitgangspunten van de Wi2021 is om te zorgen dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren op het voor hen hoogst haalbare niveau.

(17 oktober 2023)

5. Mag de inburgeringsplichtige gevolgde uren of examenpogingen meenemen naar de nieuwe leerroute? 

Ja, dat kan afhankelijk van de wijziging.

Van de B1-route of de onderwijsroute naar de Z-route

De reeds gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal en cursusuren kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) bij een cursusinstelling met Blik op Werk-keurmerk of een cursusinstelling die de onderwijsroute aanbiedt met diploma-erkenning, mogen in mindering worden gebracht van de verplichte urennorm geldend in de Z-route (zie artikel 5.4, Besluit inburgering 2021).

Van de B1-route naar de onderwijsroute

De reeds gedane examenpogingen en behaalde examenonderdelen van het inburgeringsexamen gelden als gedane examenpogingen en behaalde examenonderdelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 of kennis van de Nederlandse maatschappij (artikel 5.4, Besluit inburgering 2021).

Van de onderwijsroute naar de Z-route of de B1-route

Bij het bepalen van de intensiteit van de leerroute wordt rekening gehouden met de reeds gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal en cursusuren kennis van de Nederlandse maatschappij bij een instelling  of met de gevolgde cursusuren.

De in de onderwijsroute reeds gedane examenpogingen en behaalde examenonderdelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 of kennis van de Nederlandse maatschappij, gelden als gedane examenpogingen en behaalde examenonderdelen van het inburgeringsexamen (zie artikel 5.4, Besluit inburgering 2021).

(17 oktober 2023)

6. Wat is het verschil tussen afschalen en wijzigen leerroute?

Het wijzigen van een leerroute houdt in dat een inburgeraar verdergaat met de inburgering in een andere leerroute. Dit gaat dus om een wijziging van leerroute tussen de B1-route, onderwijsroute of Z-route. Afschalen is een mogelijkheid binnen de B1-route. Als uit de monitoring van de voortgang blijkt dat het gewenste taalniveau B1 niet zal worden behaald binnen de inburgeringstermijn, kan de gemeente bepalen dat de examens geheel of gedeeltelijk op niveau A2 mogen worden afgenomen. Als een gemeente ervoor kiest om af te schalen, moet dit gewijzigd worden in het PIP.

(17 oktober 2023)

7. Wat zijn de voorwaarden voor afschalen binnen de B1-route?

Er geldt geen termijn voor afschalen binnen de B1-route, maar er geldt wel een eis van aanzienlijke inspanning. De inburgeringsplichtige heeft voldaan aan deze inspanningseis als er ten minste 600 cursusuren Nederlands als tweede taal zijn gevolgd bij een instelling met Blik op Werk-keurmerk of bij een instelling met diploma-erkenning die de onderwijsroute aanbiedt. Alfabetiseringsonderwijs kan onderdeel hiervan zijn. Daarnaast moet uit de relevante feiten en omstandigheden blijken dat de inburgeraar zich gedurende deze taallessen voldoende heeft ingespannen (zie artikel 5.5, eerste lid, Besluit inburgering 2021).

(update 5 maart 2024)

8. Heeft het wijzigen of afschalen van de leerroute financiële consequenties voor een asielstatushouder en de gemeente?

Het wijzigen van de leerroute en afschalen naar taalniveau A2 binnen de B1-route heeft geen financiële consequenties voor de inburgeringsplichtige, mits deze nog geen examenpogingen heeft gedaan. Als een asielstatushouder al twee gratis pogingen heeft gedaan, dan zijn volgende pogingen niet meer kosteloos. En dan heeft dit dus wel financiële consequenties. Verder heeft het wijzigen van een leerroute en het afschalen voor een asielstatushouders geen financiële consequenties. De gemeente is immers verantwoordelijk voor het aanbieden van de drie leerroutes inclusief een B1-route met afschalingsmogelijkheid.

Het wijzigen van de leerroute kan wel consequenties hebben voor de gemeente of taalaanbieder(s). Wat de precieze consequenties dan zijn, is afhankelijk van hoe de gemeente de leerroutes heeft ingekocht. Het verschilt per gemeente of er per leerroute een taalaanbieder is of dat een taalaanbieder meerdere leerroutes aanbiedt. In alle scenario’s zijn de contractafspraken over het wijzigen van de leerroute en de wijze waarop de gemeente de taalaanbieder betaalt van belang. Op basis van de vastgelegde afspraken wordt duidelijk wat de financiële consequenties zijn. De consequenties moeten opgelost worden binnen de gemeentefinanciën.

(17 oktober 2023)

Examinering

1. Welke examens moet iemand doen om te voldoen aan de inburgeringsplicht?

B1-route

Iedereen die de B1-route volgt moet examens doen waarmee beheersing van de Nederlandse taal wordt aangetoond en moet daarnaast het examen Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM) doen. De examinering voor taal bestaat uit vier deelexamens voor de vier taalvaardigheden Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken. In de B1-route is het doel dat mensen een zo hoog mogelijk taalniveau bereiken. Mocht iemand niet in staat zijn om B1-niveau te halen voor deze onderdelen dan kan onder voorwaarden worden afgeschaald naar de A2-examens. Ook kan iemand de examens op een hoger niveau (niveau B2) afleggen.

Het examen Kennis van de Nederlandse Maatschappij is ontwikkeld op basis van eindtermen die zijn vastgelegd in de Wet inburgering. Die eindtermen gaan over thema’s die belangrijk zijn voor mensen die in Nederland wonen, denk aan het onderwijssysteem zoals onderwijsniveaus en de leerplicht, de rechtsstaat, feestdagen, de arbeidsmarkt, belastingen, de taak van de gemeente, de politie etc.

Onderwijsroute

Ook de deelnemers aan de Onderwijsroute moeten de taalonderdelen behalen (op niveau B1 of B2) en het examen KNM. Dit zijn dezelfde examens als in de B1-route. Naast deze centrale examens zijn er voor deelnemers aan de Onderwijsroute nog andere vakken die onderdeel uitmaken van hun programma. Die onderdelen worden door de aanbieder van het taalschakeltraject geëxamineerd. Dit verschilt per traject, je kunt dan denken aan Engels, Loopbaanoriëntatie of Rekenen. Met deze vaardigheden bereiden deelnemers aan de Onderwijsroute zich voor op instroom in het reguliere middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs.

Z-route

Deelnemers aan de Z-route leggen in beginsel geen centrale examens af omdat het verwachte taalniveau onder niveau A2 ligt. Mocht iemand toch zo veel progressie boeken dat het A2-niveau is bereikt, dan is het mogelijk deel te nemen aan een of meerdere A2-examens. Dat moet door de gemeente dan wel in het PIP worden vastgelegd zodat DUO dit goed kan verwerken bij aanmelding. Als het A2-niveau voor een of meerdere vaardigheden is behaald door het examen bij DUO af te leggen, dan wordt dit vermeld op het Z-routecertificaat.

(vraag toegevoegd op 6 mei 2021)

2. Hoe worden de examens afgenomen?

De examens voor de taalvaardigheden en KNM worden op de computer afgenomen op zes verschillende locaties in Nederland, de aanmelding en ook de afname wordt door DUO georganiseerd. Op de examenlocaties vinden zowel de examens op niveau A2, B1, B2 en KNM plaats, de planning en aanmelding kan wel per onderdeel verschillen, voor de B1 en B2 examens geldt dat er vaste dagen worden gepland waarop de onderdelen worden geëxamineerd. Voor de onderdelen op A2 niveau en KNM kan een deelnemer door een andere afnamewijze flexibeler kiezen en soms ook meerdere onderdelen op 1 dag inplannen. De examens voor de taalvaardigheden (op niveau A2, B1 en B2) zijn gebaseerd op het Europees Referentiekader (ERK) dat wereldwijd wordt gebruikt voor het aanleren van een vreemde taal. Meer informatie over de examens is te vinden op:

Er zijn informatiefilms en oefenexamens beschikbaar via deze websites, handig voor de inburgeraar ter voorbereiding op een examen maar ook nuttig voor iemand bij een gemeente, een taalschool of taalvrijwilliger die meer zicht wil krijgen op de examinering en de taalniveaus.

(vraag toegevoegd op 6 mei 2021)

3. Hoe gaat de aanmelding voor de examens?

Aanmelden voor de examenonderdelen verloopt digitaal via een aanmeldportaal van DUO. Inburgeraars melden zich als zij daar klaar voor zijn, zelf aan en kiezen data waarop zij de examenonderdelen willen afleggen. Daarin geven zij ook aan hoe wordt betaald voor de onderdelen. De examenkosten bedragen vanaf 1 januari 2022 € 50 per onderdeel. Asielstatushouders hebben per vaardigheid in het nieuwe stelsel recht op twee kosteloze examenpogingen. Gezinsmigranten en overige migranten betalen het zelf, eventueel uit de DUO-lening. 

Momenteel zijn er twee verschillende aanmeldportalen.

DUO werkt aan een nieuwe aanmeldapplicatie waarmee er voor inburgeraars 1 aanmeldportaal ontstaat voor alle onderdelen. Daarin wordt ook de betaalmodule verwerkt en wordt verwerkt op welk niveau iemand examens aflegt zoals vastgelegd in het PIP. Examens op niveau A2 worden daarin alleen als kosteloze poging geregistreerd als iemand is afgeschaald naar niveau A2. Gemeenten geven deze beslissing (als is voldaan aan de in de wet gestelde criteria voor afschalen) door aan DUO. 

(vraag toegevoegd op 6 mei 2021)

4. Wat is het verschil tussen A2 en B1?

De taalexamens voor Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken zijn beschikbaar op verschillende niveaus. Onder de oude wet was niveau A2 voor inburgeraars het uitgangspunt. Onder de nieuwe wet wordt dat niveau B1 omdat een hoger taalniveau mensen betere kansen geeft om mee te doen, in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Voor nieuwkomers die willen studeren in het hoger onderwijs (hbo, universiteit en ook voor instroom in mbo niveau 4) is beheersing van de Nederlandse taal op niveau B2 van belang.

A2-niveau geldt als basisniveau. Beheerst iemand niveau B1, dan staat dat voor ‘onafhankelijk gebruiker’ van een taal. De taalniveaus zijn uitgebreid beschreven in het Europees Referentiekader voor moderne vreemde talen (ERK) dat is ontwikkeld in opdracht van de Raad van Europa voor de beschrijving van vaardigheidsniveaus voor de verschillende Europese talen. Het Raamwerk NT2 is de standaard om vorderingen te meten. In een tabel is samengevat wat de kennis en vaardigheden per niveau zijn. Taalmethodes die door taalscholen worden gebruikt zullen dit ook als uitgangspunt gebruiken.

(vraag toegevoegd op 6 mei 2021)

5. Blijft de gratis tweede examenpoging ook bestaan als het B1-niveau in één keer gehaald is? 

Ja, zodra een asielstatushouder een taalexamen op B1-niveau in één keer haalt, dan blijft de tweede gratis examenpoging mogelijk om B2-niveau te kunnen halen. Het is ook mogelijk om direct deels of alle examens op B2-niveau te doen. Een van de doelstellingen van de Wet inburgering 2021 is immers dat nieuwkomers het hoogst mogelijke taalniveau behalen. Let er wel op dat de gratis examenpogingen vervallen zodra een statushouder alle examens, MAP en PVT heeft behaald. 

(vraag toegevoegd op 30 januari 2024)

Onderwijs overig

1. Binnen welke leerroute kan entreeonderwijs een plek krijgen?

Een combinatie van een inburgeringstraject en het volgen van een entreeopleiding is mogelijk, maatwerk zou daarbij het uitgangspunt moeten zijn. Entree-onderwijs kan bijvoorbeeld gecombineerd worden met de B1-route en zou aan de orde kunnen zijn bij jongeren die, voordat zij inburgeringsplichtig werden, ISK-onderwijs hebben gevolgd. Omdat diploma’s op mbo-niveau 2 of hoger gelden als een startkwalificatie waarmee de kansen op de arbeidsmarkt het hoogst zijn, verdient het de voorkeur dat een inburgeringsplichtige na het behalen van het taalschakeltraject (Onderwijsroute) doorstroomt naar een opleiding op minimaal mbo-niveau 2. Hier geldt dat het niet is uitgesloten om na het behalen van het taalschakeltraject alsnog een entree-opleiding te volgen. Een combinatie van de Z-route en het volgen van een entreeopleiding wordt ook niet uitgesloten maar ligt minder voor de hand gelet op het taalniveau en de leerbaarheid van de doelgroep in de Z-route.

2. Hoe zit het met de startmomenten van een schakeltraject? Moeten scholen straks flexibele instroom garanderen?

Over de startmomenten van een taalschakeltraject moeten afspraken gemaakt worden met gemeenten. Zij kopen de trajecten in. Een onderdeel van de set van afspraken die gemaakt gaan worden tussen gemeenten een aanbieders van taalschakeltrajecten kan zijn op welke momenten er verwacht wordt dat er met taalschakeltrajecten wordt gestart per jaar.

Voor zover de vraag is hoe om te gaan met instroom in vervolgonderwijs, dan wordt er - zoals ook voor andere studenten geldt - aangesloten bij de vaste instroommomenten per jaar.

3. Op de website van Blik op Werk krijgen taalscholen een beoordeling via sterren. Wat zegt dit over de kwaliteit van een taalschool?

De sterren van het BoW keurmerk geven aan hoe het gesteld is met de kwaliteit van het onderwijs / de cursussen. Daarbij wordt gekeken naar:

  • toezicht in de klas;
  • slagingspercentage;
  • transparantie afspraken;
  • tevredenheid klanten - gemiddelde cijfer.

Elk onderdeel wordt gewogen in een vaste formule en daar komen dan sterren uit. Slagingsgarantie wordt gebruikt in de afronding. De sterren worden toegekend opdat we het de zoeker makkelijker maken. Voor de professionele inkoper verwijst Blik op Werk altijd naar onderliggende rapporten, zodat de inkoper zijn eigen mening kan vormen.

4. Mogen laptops voor asielstatushouders ingezet worden als leermiddel onder het nieuwe inburgeringsstelsel?

In het nieuwe stelsel zal er voor asielstatushouders niet meer met een leningenstelsel worden gewerkt. In het kader van een contract tussen gemeenten en taalaanbieders kan onder het nieuwe stelsel inburgering worden afgesproken dat er laptops ter beschikking worden gesteld als leermiddel aan asielstatushouders.

5. Naar aanleiding van het coronavirus zijn de voorwaarden voor afstandsleren versoepeld. Is afstandsleren in het nieuwe inburgeringsstelsel ook mogelijk?

Ja. Ook in het nieuwe inburgeringsstelsel is afstandsleren mogelijk en is het mogelijk om combinaties te maken van afstandsleren en klassikaal leren. 

6. Op welke manier wordt de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) aangepast? En wat heeft dit voor gevolgen voor de uitvoering?

Om de kwaliteit van het onderwijs in de onderwijsroute te waarborgen, worden taalschakeltrajecten toegevoegd aan de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) als een vorm van educatie. Verder wordt het voor aanbieders van deze trajecten mogelijk gemaakt om diploma-erkenning voor deze trajecten aan te vragen en te verkrijgen, waardoor de Inspectie van het Onderwijs het toezicht op de kwaliteit van deze trajecten kan gaan uitvoeren. Er zijn twee redenen om te kiezen voor deze wijze van kwaliteitsborging: 

Taalschakeltrajecten bestaan, anders dan inburgeringscursussen binnen de B1-route en de Z-route, uit meer elementen dan alleen het leren van de Nederlandse taal en KNM.
Deze trajecten zijn specifiek gericht op instroom in het beroeps- en wetenschappelijk onderwijs waarop de Inspectie van het Onderwijs ook toezicht houdt. 

Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP)

1. Is de MAP verplicht voor iedereen? Of zijn er vrijstellingen mogelijk?

In de Wet inburgering 2021 wordt in beginsel niet gewerkt met vrijstellingen, behalve voor inburgeraars die de onderwijsroute met goed gevolg afronden. Inburgeringsplichtigen moeten binnen de inburgeringstermijn van drie jaar de MAP hebben afgerond.

(toegevoegd 9 februari 2023)

2. Is de MAP ook verplicht voor inburgeringsplichtigen die werken?

Ja, de MAP is ook verplicht voor inburgeringsplichtigen die werken. De bedoeling van de MAP is dat inburgeringsplichtigen inzicht krijgen in de arbeidsmarkt en hun mogelijkheden en dat zij weten hoe zij een nieuwe baan kunnen vinden. Ondanks het feit dat sommige inburgeringsplichtigen al betaald werk hebben, is het zinvol om hen wel mee te nemen in de werking van de Nederlandse arbeidsmarkt. Met name als ze op basis van een tijdelijk contract werken. Het is dus aan de gemeente om maatwerk toe te passen dat het best aansluit bij de inburgeraar.

(toegevoegd 9 februari 2023)

3. Hoe geef je invulling aan de MAP?

De gemeente bepaalt hoe de MAP wordt vormgegeven en op welk moment de MAP wordt aangeboden. Daarbij moet de MAP wel voldoen aan twee voorwaarden:

  1. In de MAP worden 8 thema’s behandeld die te maken hebben met werk en arbeidsmarkt.
  2. In de MAP doet de inburgeringsplichtige minimaal 40 uur aan praktijkervaring op.

Wel kunnen gemeenten maatwerk toepassen. Als een inburgeringsplichtige al bepaalde kennis en vaardigheden beheerst dan kan de gemeente beslissen om bepaalde onderdelen uit de MAP niet aan te bieden. Deze afspraken worden in het PIP genoteerd. Wanneer een inburgeringsplichtige al fulltime werkt dan mag dit meetellen voor de 40-urennorm.

Zie voor een voorbeeld de Training Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) (Divosa, september 2022)

(toegevoegd 9 februari 2023)

Meer informatie

Training Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) (Divosa, herziene versie september 2022)

Participatieverklaringstraject (PVT)

1. Wat is de bedoeling van het PVT?

De bedoeling van het PVT is om een nadere kennismaking met de Nederlandse kernwaarden te organiseren. In deze uren komen inburgeraars op opeenvolgende momenten met de vier kernwaarden in aanraking. Door deze herhaling zal de kennis over de waarden eerder beklijven en krijgen ze meer betekenis. Voldoende kennis over de kernwaarden en over de basisprincipes van de Nederlandse samenleving zijn een belangrijke voorwaarde om goed mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving.

(vraag toegevoegd 9 februari 2023)

2. Valt de ondertekening van het PVT ook binnen de 12 uur die je moet besteden?

De ondertekening van de verklaring kan optioneel vallen onder de 12 uur, maar kan ook het sluitstuk van de laatste PVT-bijeenkomst zijn. Dat is de gemeentelijke beleidsvrijheid, maar let wel, herhaling van de stof zorgt ervoor dat betekenis beter blijft beklijven. Het verdient daarom aanbeveling de 12 uren passend te besteden. 

(vraag toegevoegd 9 februari 2023)

3. Bepaalt de gemeente zelf hoe zij het PVT vormgeven?

Ja, de gemeenten bepalen zelf hoe zij het PVT vormgeven. In ieder geval bestaat het uit een inleiding in de vier kernwaarden en de ondertekening van de verklaring. In de handreiking PVT (Divosa, juli 2022) staat waar het traject aan moet voldoen en worden voorbeelden gegeven hoe de kernwaarden geïntroduceerd worden bij verschillende gemeenten en hoe deze kunnen aansluiten bij de lokale behoeften en andere activiteiten. 

(vraag toegevoegd 9 februari 2023)

Meer informatie

Handreiking Participatieverklaringstraject (PVT) (Divosa, juli 2022)

Maatschappelijke begeleiding

1. Statushouders die AOW-gerechtigd zijn, hebben geen inburgeringsplicht. Maar hoe zit het met de financiering van de maatschappelijke begeleiding voor deze groep?

Voor de groep inburgeringsplichtigen die binnen de inburgeringstermijn de AOW-leeftijd bereiken geldt dat gemeenten in de jaren dat deze personen nog inburgeringsplichtig zijn, de daarbij behorende financiële middelen ontvangen. Asielstatushouders die pas na het bereiken van de AOW-leeftijd deze status verkrijgen worden nooit inburgeringsplichtig. Dat betekent dat gemeenten voor deze personen geen middelen ontvangen voor maatschappelijke begeleiding. Dit is immers gekoppeld aan de inburgeringsplicht. 

(update 9 februari 2023)

2. Mogen de uren van maatschappelijke begeleiding meetellen voor de urenverplichting van de participatiecomponent van de Z-route?

Belangrijk bij de invulling van de participatiecomponent is dat moet worden voldaan aan de eisen dat deze in een Nederlandstalige omgeving plaatsvindt en dat de activiteiten niet in isolement plaatsvinden. Daarnaast is het van belang dat de activiteiten aansluiten bij de ontwikkelmogelijkheden van de deelnemer, een actieve inzet vergen en een directe bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van de inburgeringsplichtige. In het geval activiteiten van het aanbod maatschappelijke begeleiding van de betreffende gemeente aansluiten bij de eisen en uitgangspunten voor de participatiecomponent van de Z-route, kan de gemeente ervoor kiezen om deze uren mee te laten tellen voor de urenverplichting. Dat geldt ook voor activiteiten van een begeleidingstraject financiële zelfredzaamheid.

(vraag toegevoegd 31 juli 2023)

7 Kinderopvangtoeslag

1. Wanneer heeft een inburgeraar recht op kinderopvangtoeslag (KOT)?

Ouders kunnen Kinderopvangtoeslag ontvangen als hun kind deelneemt aan een in het Landelijk register Kinderopvang (LRK) geregistreerde kinderopvang. Binnen de Wet kinderopvang zijn inburgeringsplichtige ouders een aparte doelgroep (Artikel 1.6.g). Een inburgeringsplichtige ouder heeft recht op kinderopvangtoeslag. De toeslag kan alleen aangevraagd worden indien beide ouders (of toeslagpartners indien meerdere volwassenen een huishouden vormen) voldoen aan de voorwaarden voor KOT. Beide ouders (of toeslagpartners) moeten werken, studeren, re-integreren of een verplicht inburgeringstraject volgen dat is aangeboden door de gemeente of bij een cursusinstelling met een Blik op Werk keurmerk. Indien een van de ouders nog in het buitenland buiten de EU/EER verblijft (bijvoorbeeld in het land van herkomst), is er geen recht op KOT voor de inburgeringsplichtige ouder in Nederland. Om een indicatie te krijgen van de hoogte van de KOT kan op toeslagen.nl een rekentool worden ingevuld. De vergoeding per uur kinderopvang zal bij een laag inkomen heel hoog zijn maar is nooit 100%, er is altijd een eigen bijdrage voor ouders. Er geldt een maximum aantal uren waarop recht bestaat. Ook dit is in de rekentool opgenomen. Als het recht op KOT eindigt omdat iemand niet meer inburgeringsplichtig is, kan gedurende het kalenderjaar nog gebruik worden gemaakt van de niet-gebruikte uren van het maximum. Er is geen uitlooptermijn zoals bij mensen die werkloos worden, dus er worden geen extra rechturen meer opgebouwd.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

2. Wanneer heeft een inburgeraar geen recht op KOT?

Er is geen recht op KOT indien:

  • De inburgeringsplichtige kiest voor zelfstudie of om lessen te volgen bij een taalschool zonder Blik op Werk keurmerk.
  • De inburgeraar een toeslagpartner (dat kan ook een huisgenoot zijn) heeft en deze (toeslag)partner niet aan de KOT-eisen voldoet omdat hij of zij bijvoorbeeld niet werkt, niet verplicht inburgert, niet re-integreert en geen opleiding volgt (zie voor een volledig overzicht toeslagen.nl).
  • De inburgeraar getrouwd is en deze partner (de partner wordt gezien als toeslagpartner) in een land buiten de EU/EER verblijft.
  • Als de inburgeringsplicht vervalt of hieraan is voldaan.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

3. Waar moeten gemeenten en inburgeraars op letten bij het adviseren van inburgeraars?

  • Als de toeslagpartner buiten de EU/EER verblijft, is er geen recht op KOT. Het komt voor dat de inburgeringsplichtige ouder bij het aanvragen van de toeslag aangeeft dat er geen toeslagpartner is (want die is niet in Nederland/EU/EER). De toeslag wordt toegekend, maar na enige tijd komt de partner zelfstandig of middels gezinshereniging naar Nederland. Indien dit tijdens een controle naar voren komt, zal de eerder toegekende toeslag als onrechtmatig worden bezien en zal de Belastingdienst/Toeslagen de eerder toegekende toeslag terugvorderen. Bij een huwelijk is namelijk altijd sprake van toeslagpartnerschap, ongeacht van waar de partner verblijft. Door de relatief hoge bedragen die worden uitgekeerd bij de KOT, kunnen deze bedragen hoog oplopen.  
  • Ook bij inburgeringsplichtigen wordt er voor de kinderopvangtoeslag een beroep gedaan op de zelfredzaamheid van ouders. Ook als zij die de taal nog niet volledig machtig zijn. Wanneer er wijzigingen zijn in de situatie -zowel vanuit de kinderopvangorganisatie als de ouders- moeten deze wijzigingen door de ouders zelf, of door een gemachtigde, worden doorgevoerd op toeslagen.nl of via de App Kinderopvangtoeslag. Het kan hier gaan om de jaarlijkse verhoging van de uurtarieven van de kinderopvang, een wijziging in het aantal opvanguren of van opvanglocatie maar ook een verandering in inkomen of gezinssamenstelling van de inburgeringsplichtige ouders. Deze wijzigingen kunnen van invloed zijn op de hoogte van de KOT die ouders ontvangen en bij correctie achteraf kan dit tot vorderingen of nabetalingen leiden. Dit geldt voor alle ouders die KOT ontvangen maar bij de doelgroep inburgeraars is er een groter risico doordat mensen kort in Nederland zijn en de taal nog niet voldoende machtig zijn.
  • Het is van groot belang dat wijzigingen tijdig worden doorgeven door de ouder. Dan sluit de toeslag aan bij de actuele situatie. Zodra de aan de inburgeringsplicht is voldaan moet dit worden doorgegeven aan Belastingdienst/Toeslagen.
  • Naast Kinderopvang is er ook deelname aan voorschoolse educatie (VE) mogelijk voor kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar. Indicatiestelling loopt via het consultatiebureau. Dit wordt ook besproken in de brede intake voor de inburgering die door de gemeente wordt gedaan bij aanvang van de inburgeringstermijn.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

4. De inburgeraar maakt gebruik van de Z-route of de Onderwijsroute. Is er recht op KOT?

Ja, deelnemers aan alle leerroutes binnen de Wet inburgering 2021 hebben indien zij een cursus volgen die voldoet aan de eisen in beginsel recht op KOT. Het is daarbij wel van belang dat de ouder en eventueel diens toeslagpartner aan de overige eisen voldoet (zie vraag 1).

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

5. Hoeveel uur mag iemand zijn kinderen naar de opvang brengen?

Een inburgeringsplichtige ouder heeft, indien wordt voldaan aan alle eisen, recht op maximaal 230 uur KOT per maand (5 hele dagen per week). De hoogte van de KOT is gebaseerd op o.a. het aantal uren dat het kind naar de opvang gaat en het inkomen van de ouder(s). Het aantal uren KOT is dus niet afhankelijk van het aantal uren inburgering dat er wordt gevolgd.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

6.  De inburgeraar heeft alleen les in de ochtend. De opvang hanteert hele dagen. Krijgt hij de hele dag vergoed?

Ja, de inburgeraar kan KOT krijgen over vijf hele dagen kinderopvang per week (maximaal 230 uur per maand). Het aantal lesuren en/of de lestijd is daarbij niet relevant, uitgangspunt voor de hoogte van de KOT is het aantal opvanguren waarvoor aan de kinderopvangorganisatie wordt betaald en het inkomen van het huishouden.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

7. De Z-route bestaat uit een taaldeel en een participatiedeel. Kan voor beide delen KOT worden aangevraagd?

Nee, op dit moment niet. Indien de ouder (en eventuele partner) aan de voorwaarden voor de KOT en inburgeringstraject voldoet, bestaat alleen voor het taaldeel aanspraak op KOT. Voor het participatiedeel bestaat op dit moment geen recht op KOT.

(update 2 februari 2023)

8. Moet de inburgeringsplichtige bewijzen opsturen naar de Belastingdienst/Toeslagen om aan te tonen dat er recht is op KOT?

Nee, dit gebeurt automatisch. De Belastingdienst vraagt ter controle de benodigde gegevens op bij DUO. In het uitzonderlijke geval dat DUO deze gegevens niet heeft, zal de Belastingdienst/Toeslagen de inburgeringsplichtige vragen om informatie op te sturen. De inburgeringsplichtige zal hierover een brief ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

9. Wat heeft de voorkeur; de voorschoolse educatie of de reguliere kinderopvang bij inburgeringsplichtigen?

De overheid ziet graag dat ouders hun kind een goede start geven in Nederland en dat ze zo vroeg mogelijk bekend worden gemaakt met de Nederlandse taal en onderdeel uitmaken van de samenleving. De voorschoolse educatie geeft jonge kinderen extra aandacht en ondersteuning op het gebied van taal. De meeste kinderen van inburgeringsplichtigen zullen voldoen aan de criteria van gemeenten die gehanteerd worden voor de indicatie voor voorschoolse educatie. Ook voor kinderen van gezinnen waarbij 1 ouder van Nederlandse afkomst is, is het van belang om extra aandacht te geven aan de Nederlandse taal. Er kunnen praktische redenen zijn om te kiezen voor reguliere kinderopvang, bijvoorbeeld vanwege de leeftijd van de kinderen of de openingstijden. Ook kan het soms worden gecombineerd.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

10. Is een inburgeringsplichtige ouder verplicht om gebruik te maken van de voorschoolse educatie voor zijn of haar kind?

Nee, hiertoe is men niet verplicht. Gemeenten zijn wel verplicht om voorschoolse educatie aan te bieden door bijv. tijdens de intake te vragen of zijn hun kind naar de voorschoolse opvang willen sturen. Hierbij kan uitleg gegeven worden over de voordelen van de VE voor het kind en de ouders. De gemeente is verplicht om de keuze van de ouders vast te leggen in het Persoonlijk Inburgeringsplan (PIP). Hiermee wordt het bespreken van het onderwerp geborgd tijdens de intake. Desondanks zijn ouders vrij om geen gebruik te maken van de voorschoolse educatie.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

11. Wat kan een gemeente betekenen voor een inburgeraar waarvan de toeslagpartner verblijft in het buitenland?

Er kan voortvloeiend uit de wet geen aanspraak gemaakt worden op KOT als een toeslagpartner in een land buiten de EU verblijft (binnen de EU/EER kan dit wel). Dit kan bij inburgeringsplichtigen spelen als een van de ouders met kinderen naar Nederland is gekomen en de partner nog in het land van herkomst is. Er is dan geen recht op KOT. Gemeenten kunnen deze ouders voor de bekostiging van kinderopvang ondersteunen vanuit de SMI-regeling van gemeenten voor gezinnen die geen recht hebben op KOT, op basis van een zogeheten sociaal medische indicatie. Dit is wel vaak tijdelijk en betreft maatwerk door de betreffende gemeente. Ook kunnen kinderen met een indicatie voor voorschoolse educatie of kortdurend peuteraanbod (peuterspeelzaal) via de gemeente een tegemoetkoming in de kosten krijgen. Er moet net als bij de kinderopvang nog een kleine eigen bijdrage worden betaald. Voor VE geldt wel dat kinderen een indicatie moeten hebben, dat verloopt via het consultatiebureau en is nadrukkelijk bedoeld voor kinderen die de Nederlandse taal nog niet voldoende machtig zijn.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

12. Iemand is inburgeringsplichtig en krijgt bijstand. Onder welke titel moet er KOT aangevraagd worden? De Participatiewet of de Wet inburgering?

Als een ouder onder meerdere titels aanspraak kan maken op KOT, dan geldt dat hij/zij dit kan aanvragen onder de wet waarbij hij/zij recht heeft op de meeste uren KOT. Voor inburgeringsplichtigen is dit de Wet Inburgering 2021.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

13. Als iemand inburgeringsplichtig is en een inburgeringscursus volgt en zijn bijstandsuitkering wordt gestopt ivm werk, is er dan nog recht op KOT? Moet iemand dan alles opnieuw aanvragen?

Opnieuw aanvragen hoeft niet maar het is van groot belang de wijzigingen direct door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen om te zorgen dat de gegevens correct en actueel zijn en om terugvordering te voorkomen bijv. omdat het inkomen hoger is dan de bijstand. De inburgeringsplicht geeft recht op KOT indien aan alle overige eisen wordt voldaan (zie vraag 1). Het recht op KOT blijft bestaan als de inburgeraar inkomen uit werk heeft ipv een bijstandsuitkering. De hoogte van de KOT zal waarschijnlijk veranderen door het nieuwe inkomen (KOT zal bij een hoger inkomen dalen en de eigen bijdrage zal daardoor stijgen).

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

14. Als iemand niet meer inburgeringsplichtig is, maar nu een re-integratietraject doet bij zijn gemeente, is er dan recht op KOT? Hoe vraagt hij dit aan?

Als iemand heeft voldaan aan de inburgeringplicht is er op die grond geen recht meer op KOT. Er kan dan wel recht op KOT bestaan op grond van deelname aan een re-integratietraject onder de Participatiewet. Het is belangrijk dat deze wijzingen meteen worden doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen; dit vergt een aanpassing van de huidige KOT-gegevens en dus geen nieuwe aanvraag.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

15. Als iemand tijdens zijn inburgeringstraject tijdelijk een baan heeft, is er dan nog recht op KOT? Wat moet er worden gedaan?

Ja, als iemand tijdens het inburgeringstraject gaat werken blijft er recht bestaan. Het is wel belangrijk dat deze wijziging meteen doorgegeven wordt aan de Belastingdienst/Toeslagen om terugvordering te voorkomen. Het recht op KOT blijft als de inburgeraar inkomen uit werk heeft ipv een bijstandsuitkering. Wel kan door het nieuwe inkomen, ook al is dat tijdelijk, de hoogte van de KOT mogelijk veranderen. Ook kan het nodig zijn de opvanguren aan te passen.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

16. Indien er geen recht bestaat op KOT vanwege een toeslagpartner in het buitenland en de ouder wil na de inburgeringsplicht aan het werk. Is er dan nog steeds geen recht op KOT?

Met een toeslagpartner in een land buiten de EU/EER kan er geen aanspraak gemaakt worden op KOT, zowel tijdens een inburgeringstraject als wanneer de ouder werkt. Wel is er mogelijk recht op financiering van de kinderopvang via de SMI-regeling van de gemeente.

(vraag toegevoegd op 13 september 2021)

Meer informatie

Colofon

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
030 233 23 37
info@divosa.nl
www.divosa.nl

Bijdragen

Divosa
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
VNG

Tekstredactie

Caroline Huisman (Divosa)

Webredactie

Caroline Huisman (Divosa)
Jasja van Moorsel (Divosa)

Versie

december 2020
laatste wijziging: 2 november 2023

Contactpersoon