Overslaan en naar de inhoud gaan

Modelverordening inburgering

Laatste update: 15 juni 2022

Toelichting per artikel

13 Voortgang inburgering

Om inburgeringsplichtigen gedurende de inburgering passend te kunnen (blijven) begeleiden en ondersteunen, is het noodzakelijk dat de gemeente een goed beeld heeft van hun vorderingen. In het inburgeringsstelsel hebben gemeenten daarom de verantwoordelijkheid om die voortgang op basis van de afspraken in het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) te monitoren. Gemeenten dienen dit plan aan te passen als dat nodig is, bijvoorbeeld als de inburgeringsplichtige meer begeleiding of ondersteuning nodig heeft om binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringsplicht te voldoen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente bovendien de leerroute of het gewenste taalniveau aanpassen.

Voortgangsgesprekken

Het is de bedoeling dat gemeenten periodiek contact hebben met inburgeringsplichtigen om hun vorderingen op basis van het PIP te monitoren. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij deze voortgangsgesprekken invullen en welke informatie zij hiervoor nodig hebben. Zij kunnen hierbij gebruikmaken van informatie van derden, zoals de aanbieder van het taalonderwijs of de werkgever. Aanbieders van taalonderwijs kunnen bijvoorbeeld informatie verzamelen door observaties in de klas uit te voeren of door voortgangstoetsen af te nemen. 

Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe vaak zij voortgangsgesprekken met inburgeringsplichtigen voeren. In de Wet inburgering 2021 is hiervoor geen minimum of maximum opgenomen. Wel wordt van gemeenten verwacht dat zij voldoende gesprekken voeren om de voortgang van de inburgering goed te kunnen monitoren.

Vooral gedurende de eerste periode van het inburgeringstraject is het belangrijk de inburgeringsplichtige regelmatig te spreken, om zo nodig de leerroute of het taalniveau (binnen de B1 route) te kunnen bijstellen. Ten minste twee gesprekken gedurende de eerste twaalf maanden na aanvang van de inburgeringstermijn zijn wenselijk. Het aantal gesprekken zal niet voor iedere inburgeringsplichtige gelijk zijn. De frequentie kan worden afgestemd op de individuele behoefte en de geboekte voortgang gedurende het inburgeringstraject (maatwerk).

Tot slot wordt er van gemeenten verwacht dat zij de voortgangsgesprekken gebruiken om inburgeringsplichtigen te stimuleren om binnen de inburgeringstermijn, maar liefst sneller, aan de inburgeringsplicht te voldoen. Ook hun rechten en plichten komen in die gesprekken aan de orde.

Leerroute opnieuw vaststellen

Als een inburgeringsplichtige gedurende de inburgering onvoldoende vooruitgang of juist meer vooruitgang boekt dan op basis van het PIP wordt verwacht, dan kan de gemeente ervoor kiezen om de leerroute binnen anderhalf jaar na aanvang van de inburgeringstermijn opnieuw vast te stellen. Het gaat hier om uitzonderingen; om inburgeringsplichtigen van wie na verloop van tijd blijkt dat zij het gewenste niveau niet aankunnen of juist een hoger niveau aankunnen. Bij de totstandkoming van de nieuwe Wet inburgering is gekozen voor een termijn van anderhalf jaar om ervoor te zorgen dat inburgeringsplichtigen niet te laat schakelen tussen leerroutes. Dit kan de gewenste snelheid van de inburgering namelijk in de weg staan. Bovendien is het van belang dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk weten hoe zij moeten voldoen aan de inburgeringsplicht. 

Van de termijn van anderhalf jaar kan in bijzondere omstandigheden die de inburgeringsplichtige betreffen, worden afgeweken. Dit is geregeld in artikel 5.4 lid 2 van het besluit. Denk hierbij aan schrijnende situaties zoals ziekte van de inburgeringsplichtige of ziekte of het overlijden van de partner of een bloedverwant in de eerste graad. Als de gemeente de leerroute daardoor niet binnen de gestelde termijn opnieuw heeft vastgesteld – terwijl dat in de gegeven omstandigheden wel gewenst zou zijn – dan biedt dit artikellid de mogelijkheid om de leerroute van de inburgeringsplichtige alsnog opnieuw vast te stellen. Er geldt geen termijn voor het wijzigen van de onderwijsroute in de B1-route.

Als een gemeente besluit om de leerroute van een inburgeringsplichtige opnieuw vast te stellen, dan is de gemeente verplicht om een nieuw PIP vast te stellen. De inburgeringsplichtige kan tegen het besluit van de gemeenten in bezwaar en beroep gaan.

Afschalen

Als gedurende de inburgering blijkt dat een inburgeringsplichtige niet in staat is om taalniveau B1 te bereiken binnen de inburgeringstermijn, dan heeft de gemeente de keuze om het taalniveau (op onderdelen) te verlagen van niveau B1 naar A2. Het gaat hier om situaties waarin na aanzienlijke inspanningen blijkt dat een inburgeringsplichtige het gewenste niveau niet aankan. De mogelijkheid om af te schalen naar niveau A2 bestaat alleen voor inburgeringsplichtigen in de B1-route, zoals geregeld in artikel 17 lid 3 van de wet en verder uitgewerkt in artikel 5.5 van het besluit.

Inburgeringsplichtigen komen alleen na aanzienlijke inspanningen in aanmerking voor het afschalen van het taalniveau van B1 naar A2. Zij moeten minimaal zeshonderd uur taalles hebben gevolgd bij een aanbieder met een Keurmerk Inburgeren van de Stichting Blik op Werk (BoW) en zich gedurende de inburgering voldoende hebben ingezet om de Nederlandse taal te leren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de inburgeringsplichtige altijd betrekken bij het verlagen van het taalniveau.

Vaststellen inzet

Om te kunnen vaststellen of de inburgeringsplichtige zich voldoende heeft ingespannen kunnen gemeenten gebruikmaken van informatie van derden, zoals de aanbieder van het taalonderwijs. Aanbieders van taalonderwijs kunnen bijvoorbeeld informatie verzamelen door observaties in de klas uit te voeren of door voortgangstoetsen af te nemen. Is de gemeente van oordeel dat de inburgeringsplichtige zich onvoldoende heeft ingezet om de Nederlandse taal te leren, dan kan de gemeente het gewenste taalniveau niet verlagen. In een dergelijke situatie kan de gemeente ervoor kiezen om de afspraken in het PIP te handhaven.