Inleiding

De handreiking Leerroutes geeft een zo compleet mogelijk overzicht van de drie leerroutes van het nieuwe inburgeringsstelsel: B1, Onderwijs en Zelfredzaamheid (ook wel: de Z-route). Aan welke wettelijke taken moeten gemeenten voldoen en welke aanvullingen kunnen zij daarop naar eigen inzicht doen? Je leest het in de volgende hoofdstukken. In deze inleiding allereerst een korte introductie van het nieuwe inburgeringsstelsel. Ook komen alvast drie vragen aan bod die van belang zijn bij het aanbieden van leerroutes.

LET OP Deze handreiking is geschreven vóór de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 op 1 januari 2022. Opmerkingen en aanvullingen kun je doorgeven via inburgering@divosa.nl.

Nieuwe Wet inburgering

De snelste weg voor inburgeringsplichtigen om mee te doen in de maatschappij is het leren van de Nederlandse taal en het vinden van een baan. Om dat te bereiken gaat het inburgeringsbeleid veranderen, zodat nieuwkomers de kans krijgen een goede start te maken in Nederland. De beoogde datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet is 1 januari 2022.

De regie op de uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel ligt bij de gemeenten zodat inburgering kan worden gepositioneerd als onderdeel van het brede sociaal domein. Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijk worden voor het afnemen van de brede intake, de begeleiding van inburgeringsplichtigen en de inkoop van het cursusaanbod. De inburgeringsplichtige blijft zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de inburgeringsplicht. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid draagt zorg voor de vormgeving van de regelgeving en is verantwoordelijk voor de inrichting en de werking van het stelsel als geheel.

Net zoals in het huidige inburgeringsstelsel zijn vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel inburgeringsplichtig. Dit zijn asielstatushouders en hun familie- of gezinsleden, gezinsmigranten en een groep overige inburgeringsplichtigen.

Doel van het nieuwe inburgeringsstelsel

Het nieuwe inburgeringsstelsel heeft als maatschappelijk doel dat alle inburgeringsplichtigen snel en volwaardig meedoen aan de Nederlandse maatschappij, het liefst via betaald werk. Om dat te bereiken is het beleidsdoel dat inburgeringsplichtigen het voor hen hoogst haalbare taalniveau (het liefst B1) bereiken. Daarnaast dienen ze vanaf de start van het inburgeringstraject kennis op te doen over de Nederlandse maatschappij en de arbeidsmarkt, in combinatie met gerichte inspanningen op participeren naar vermogen. Vijf kernpunten dragen bij aan het behalen van dit beleidsdoel.

Deze vijf kernpunten zijn:

  • Tijdige start van het inburgeren
  • Aandacht voor de snelheid van het doorlopen van het inburgeringstraject
  • Dualiteit (het combineren van het leren van de taal en participatie)
  • Maatwerk (een passend inburgeringstraject, voor alle inburgeringsplichtigen) 
  • Focus op kwaliteit en bewaken hiervan

Hoofdlijnen van het nieuwe inburgeringsstelsel en de rol van gemeenten

Het nieuwe stelsel zet in op een doorlopende lijn vanuit de opvang. Met taalles vanaf dag één en het programma ‘Voorbereiding op de inburgering’ wordt hier in het AZC mee begonnen. De regierol van gemeenten in deze doorlopende lijn begint met een brede intake. Leren en participeren gaan hand in hand en beide aspecten worden in een persoonlijk plan opgenomen. Gemeenten krijgen de taak om alle (bijstandsgerechtigde) asielstatushouders verplicht te ontzorgen gedurende zes maanden. Dit helpt deze inburgeringsplichtigen om bij aanvang van de inburgeringstermijn de focus op inburgering en participatie te leggen. Er komen drie leerroutes in het nieuwe stelsel:

  1. Onderwijsroute: gericht op het behalen van een erkend diploma binnen Nederlands onderwijs voor een goede startpositie op de arbeidsmarkt. Na een taalschakeltraject worden jonge inburgeringsplichtigen daarom zo snel mogelijk doorgeleid naar een Nederlandse opleiding.
  2. B1-route: om het mogelijk te maken dat de meeste inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen drie jaar, taalniveau B1 behalen en hun perspectief op de arbeidsmarkt vergroten, is het van belang dat het leren van de taal gecombineerd wordt met (vrijwilligers)werk.
  3. Zelfredzaamheidsroute (Z-route): voor mensen voor wie de onderwijs- of B1-route buiten bereik ligt, komt er een leerroute waarbij iedereen leert zich in de maatschappij te redden. Er worden geen ontheffingen op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen meer verleend.

Gemeenten zijn verantwoordelijk om een sluitend inburgeringsaanbod te doen. Dit aanbod omvat, naast een van de drie leerroutes, in ieder geval kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM), Module Arbeidsmarkt & Participatie (voorheen Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt) en het participatieverklaringstraject (PVT).

Het nieuwe inburgeringsstelsel is een lerend stelsel, dat robuust en adaptief is. Er is daarom plaats ingeruimd voor monitoring en evaluatie. Dit dient als instrument om beleidsvoering te versterken en om tijdig wijzigingen te kunnen aanbrengen. Het pilotprogramma Veranderopgave Inburgering beoogt lessen en ervaringen uit de gemeentelijke praktijk in te zetten voor de (door-)ontwikkeling van het nieuwe inburgeringsstelsel. En deelt die lessen al tijdens de transitie met gemeenten (en draagt zo ook bij de aan de voorbereiding op de regierol).

Om gemeenten goed voor te bereiden op hun regierol werken VNG, Divosa, DUO en het ministerie van SZW samen om gemeenten te ondersteunen en wordt er een aanbod ontwikkeld bestaande uit handreikingen, bijeenkomsten etc.

Beschikbaar zijn:

Over de Handreiking Leerroutes

Deze handreiking richt zich specifiek op de drie leerroutes van het nieuwe inburgeringsstelsel en alles wat daarbij komt kijken. De handreiking geeft een zo compleet mogelijk overzicht van de drie leerroutes – B1, Onderwijs en Zelfredzaamheid – en van de taken waaraan gemeenten hiervoor moeten voldoen. We maken daarbij een onderscheid tussen wat wettelijk verplicht is en wat gemeenten aanvullend kunnen doen om een leerroute aan te bieden. Ook presenteren we succesvolle voorbeelden van bestaande initiatieven.

De voorbereiding door gemeenten

De voorbereiding op het nieuwe inburgeringsstelsel vraagt meer van gemeenten dan de organisatie van de leerroutes alleen. En ook de leerroutes staan niet op zichzelf, maar hangen samen met het Participatieverklaringstraject (PVT), de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP), de maatschappelijke begeleiding, het financieel ontzorgen en de begeleiding bij inburgering.

Welke wettelijke taken hebben gemeenten in het nieuwe stelsel? Zie hiervoor de tabel met het overzicht van de aanbodplicht in et Model Plan van Aanpak, gespecificeerd per doelgroep.

Model Plan van Aanpak

Een goed startpunt voor de voorbereidingen op de nieuwe Wet inburgering is het Model Plan van Aanpak (Divosa, mei 2020). Het biedt handvatten voor de implementatie van de nieuwe wet op lokaal niveau.

Met het oog op de thema’s die in het Model Plan van Aanpak aan de orde komen, zijn bij het aanbieden van leerroutes de volgende drie vragen van belang:

  1. Wat zijn de overwegingen voor regionale samenwerking?
  2. Waar moeten gemeenten op letten bij de ontwikkeling van beleid?
  3. Waar moeten gemeenten op letten bij de inkoop?

1. Wat zijn de overwegingen voor regionale samenwerking?

In het Model Plan van Aanpak staan een aantal overwegingen voor lokale en regionale voorbereiding en uitvoering van de taken die gemeenten krijgen in het kader van de Wet inburgering. Voor de leerroutes is met name de schaalgrootte een overweging.

Asielstatushouders worden in Nederland via een taakstelling gehuisvest in gemeenten. Kleinere gemeenten vangen minder statushouders op – soms minder dan vijf per half jaar. Een beperkte omvang van de groep en de noodzakelijke diversiteit van het aanbod kunnen in kleinere gemeenten een relatief groot beslag op expertise en capaciteit leggen. Gemeentelijke samenwerking kan dan uitkomst bieden – bij de inkoop, maar ook bij de beleidsontwikkeling.

Gemeentelijke samenwerking kan als middel worden ingezet om tijdig passende inburgeringstrajecten te realiseren. Dit betekent echter niet dat samenwerking op alle onderdelen noodzakelijk is. Het Model Plan van Aanpak helpt gemeenten hierin een afweging te maken.

2. Waar moeten gemeenten op letten bij de ontwikkeling van beleid?

In het nieuwe stelsel heeft de gemeente de regie. Dat betekent: eigen beleid ontwikkelen, uitvoeren en monitoren. De gemeente moet bepalen wat de belangrijkste doelen zijn, waar ze nadruk op wil leggen en welk ambitieniveau ze heeft. Het Model Plan van Aanpak licht toe wat daarbij belangrijke uitgangspunten zijn.

Gemeenten moeten specifiek voor de leerroutes doelen en ambities formuleren en – samen met partners en aanbieders – het aanbod bepalen dat daarop aansluit. Daarbij is het belangrijk om vooraf de uitvoerbaarheid in overweging te nemen. Een taalcursus met veel deelnemers levert waarschijnlijk geen probleem op, maar het kan gebeuren dat er voor specifiek maatwerkaanbod lokaal geen aanbieder beschikbaar is of dat de groep inburgeraars zo klein is dat zij geen klas vullen. Het realiseren van dit aanbod is dus geen vanzelfsprekendheid.

Het is zinvol om een onderscheid te maken tussen wat wettelijk verplicht is en waarin de gemeente beleidsvrijheid heeft. Deze handreiking gaat in op dit onderscheid en geeft voorbeelden van hoe gemeenten die beleidsvrijheid kunnen invullen.

3. Waar moeten gemeenten op letten bij de inkoop?

In de Handreiking Inkoop staat uitgebreid beschreven waar gemeenten op moeten letten bij het inkopen van inburgeringscursussen voor de leerroutes. Het is raadzaam om bij het lezen van deze handreiking de volgende punten in het achterhoofd te houden:

  • Mogelijk voldoet het aanbod van aanbieders niet precies aan wat een gemeente zoekt. Dit is bijvoorbeeld het geval als aanbod moet aansluiten op de lokale context, maar er geen lokale aanbieders zijn. Om het gewenste aanbod te kunnen realiseren, doen gemeenten er goed aan om op tijd met aanbieders in gesprek te gaan (neem dit mee in de marktconsultatie). Wellicht kan een regionale taalaanbieder in samenwerking met een lokale partner (bijvoorbeeld een werkgever) integraal aanbod creëren.
  • Om schaalgrootte te realiseren om ander specifiek maatwerkaanbod mogelijk en betaalbaar te maken, kan regionale samenwerking uitkomst bieden. In geval van specifieke groepen en zeer kleine aantallen deelnemers (bijvoorbeeld blinde inburgeraars) kan ook worden gekeken naar maatwerkaanbod dat niet vooraf ingekocht wordt.
  • Nadat het aanbod is ingekocht, is het nodig de kwaliteit te monitoren en te borgen. Dit is iets om expliciet rekening mee te houden tijdens het inkoopproces, zodat duidelijk is wat de kwaliteitscriteria zijn en hoe die worden gemonitord en beoordeeld. Zo verzekert de gemeente zich ervan dat kwaliteit op het gewenste niveau blijft.
  • De gemeenten krijgen ook de taak een alfabetiseringstraject aan te bieden. Als uit de brede intake blijkt dat de inburgeraar dit traject nodig heeft, wordt het opgenomen in de leerroute. Hoofdstuk 1 geeft meer informatie over het alfabetiseringstraject.

Leeswijzer

Het vervolg van deze handreiking is opgedeeld in 4 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft wat een leerroute is. Hoofdstuk 2 gaat in op de B1-route, in hoofdstuk 3 komt de Onderwijsroute aan bod en in hoofdstuk 4 staat de Zelfredzaamheidsroute of Z-route centraal. De handreiking sluit af met een begrippenlijst.

Let op: dit is de eerste versie van deze handreiking. Omdat het wetgevingstraject nog niet is afgerond zijn nog niet alle aspecten (volledig) uitgewerkt of bekend.

Introductie

Dit hoofdstuk geeft antwoord op de volgende vragen: wat is een leerroute, waaraan moet een leerroute wettelijk voldoen en welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de leerroutes? In de hoofdstukken hierna staan de drie afzonderlijke leerroutes centraal.

1.1 Wat is een leerroute?

Het nieuwe inburgeringsstelsel heeft als doel dat iedereen meedoet, liefst via betaald werk. Door nieuwkomers te stimuleren de Nederlandse taal op een zo hoog mogelijk niveau te leren en door participatie ook al tijdens de inburgering een belangrijke plek te geven, moet het nieuwe stelsel de inburgering effectiever maken.

Voor inburgeraars is het bereiken van taalniveau B1 het uitgangspunt. Het is belangrijk om daarbij te kijken naar wat iemand kan en nodig heeft. Daarom werkt het nieuwe inburgeringsstelsel met 3 verschillende leerroutes: de B1-route, de Onderwijsroute en de Zelfredzaamheidsroute (Z-route). Zo kan maatwerk worden geboden aan de inburgeraar wat de effectiviteit van inburgeringstrajecten vergroot. De drie routes kennen andere onderdelen, eisen en mogelijkheden.

Een leerroute in het nieuwe inburgeringsstelsel is een traject – met een start en een eind – waarin inburgeraars de Nederlandse taal leren en Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM) opdoen; zo voldoen zij aan een deel van de inburgeringsplicht. De leerroute wordt afgesloten met een aantal examens of, in het geval van de Z-route, een eindgesprek. In de volgende hoofdstukken staat per leerroute beschreven wat nodig is om de route af te sluiten en aan dit deel van de inburgeringsplicht te voldoen:

  • hoofdstuk 2: B1-route
  • hoofdstuk 3: Onderwijsroute
  • hoofdstuk 4: Zelfredzaamheidsroute (Z-route)

Doel en doelgroep leerroutes

Het doel van de leerroutes is dat inburgeraars zo goed en snel mogelijk integreren en kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving en op de arbeidsmarkt. Het gewenste resultaat is dat zij KNM voltooien en de taalonderdelen op een voor hen zo hoog mogelijk niveau afronden.

Het nieuwe inburgeringsstelsel en de leerroutes zijn bedoeld voor alle inburgeringsplichtigen: zowel asielstatushouders als gezins- en overige migranten. Zoals in de Inleiding van deze handreiking is beschreven, geldt voor beide groepen dezelfde inburgeringsplicht, maar hoeven gemeenten niet hetzelfde aan te bieden.

Gemeenten zijn verplicht om asielstatushouders de inburgeringscursus van de vastgestelde leerroute aan te bieden. Asielstatushouders hoeven in het nieuwe stelsel geen lening af te sluiten of voor hun inburgering te betalen. De gemeente betaalt en krijgt daarvoor middelen van het Rijk. Asielstatushouders krijgen alleen de eerste twee examenpogingen per examenonderdeel vergoed; een derde poging op hetzelfde onderdeel is op eigen kosten.

Het aanbod van gemeenten aan gezinsmigranten is kleiner. De gemeente moet een brede intake afnemen en de leerroute vaststellen in het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP). Voor deze leerroute hoeft de gemeente geen cursus aan te bieden, maar kan hierover wel advies geven. Gezinsmigranten moeten de (eventuele) lessen en examens zelf betalen. Hiervoor kunnen zij, afhankelijk van hun inkomen, geld lenen bij DUO. Deze lening moeten zij terugbetalen. De regels daarvoor zijn vergelijkbaar met die voor het leenstelsel van studiefinanciering.

Tip: Krijg je doelgroepen in beeld!

Gemeenten doen er goed aan hun inburgeraars in beeld te brengen om zicht te krijgen op het aantal asielstatushouders en gezinsmigranten. Is hun opleidingsniveau bekend en wat is de verdeling hierin? Wat betekent dit voor het benodigde aanbod? En hoe groot is de groep analfabeten? Let op: ook voor de groep analfabeten is het nodig om afspraken te maken met taalaanbieders (voor het alfabetiseringstraject).

Om zicht te krijgen op de doelgroepen komen een aantal cijfers van pas. Denk aan:

  • recente cijfers van de eigen gemeente;
  • cijfers van DUO voor het Participatieverklaringstraject (zowel gezinsmigranten als asielstatushouders);
  • cijfers van de IND voor de (gerealiseerde) taakstelling huisvesting statushouders. Deze worden elk half jaar op basis van de asielinstroom door het ministerie van BZK opgesteld (alleen voor asielstatushouders). Cijfers over gezinsmigranten zijn redelijk stabiel. De instroom van asielstatushouders kan, zoals afgelopen jaren duidelijk is geworden, sterk fluctueren.

1.2 Waaraan moet een leerroute wettelijk voldoen?

De leerroute is onderdeel van het totale inburgeringstraject en bestaat uit een cursus gericht op het leren van de Nederlandse taal en het opdoen van Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM). Bij KNM wordt aandacht besteed aan feitelijke kennis over regels en instanties (bijvoorbeeld: naar welk nummer bel je bij brand?) en aan gewoonten, normen en waarden in de Nederlandse samenleving (bijvoorbeeld: de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen). De leerroute wordt afgesloten met inburgeringsexamens voor taal en KNM. (1)

De gemeente is verplicht cursussen in te kopen bij een aanbieder met een keurmerk dat is opgenomen in de wet- en regelgeving. Via het keurmerk wordt toezicht gehouden op taalscholen, onder meer op wat er in de klas gebeurt en via een audit. Ook wordt er gekeken of er voldoende bevoegde NT2-docenten (Nederlands als Tweede taal) voor de klas staan. De gemeente is ook verantwoordelijk om na te gaan of de aanbieder na het inkopen over het juiste keurmerk blijft beschikken. Het type cursus, de examinering en de verplichte kwaliteitseisen verschillen per route. Hierover lees je per leerroute meer in de volgende hoofdstukken.

Taalniveau

In het inburgeringsstelsel wordt volgens het Europees referentiekader (ERK) gewerkt met 6 taalniveaus voor vreemde talen: van A1 tot C2. Voor de onderdelen Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken neemt DUO examens af op de niveaus A2, B1 en B2. Het uitgangspunt is om zoveel mogelijk inburgeraars voor alle 4 de onderdelen op niveau B1 te laten slagen.

Op B1-niveau kunnen inburgeraars zelfstandig met taal omgaan in dagelijkse situaties en op de arbeidsmarkt. Niveau B1 is bijvoorbeeld nodig voor mbo-opleidingen (niveau 2 en 3). Een opleiding op mbo-niveau 4, hbo of wo vereist taalniveau B2.

Alfabetisering

De gemeente moet in de leerroute ook een alfabetiseringstraject kunnen aanbieden aan asielstatushouders die analfabeet zijn (niet kunnen lezen en schrijven) of anders gealfabetiseerd zijn (niet kunnen lezen en schrijven in het Latijnse schrift). Inzicht in instroom en doelgroepen maakt een schatting mogelijk van het aantal analfabeten dat een gemeente kan verwachten. Het is belangrijk om bij het inkopen van inburgeringscursussen te onderzoeken welke aanbieders de alfabetisering kunnen verzorgen.

Wanneer analfabetisme in de brede intake wordt geconstateerd, neemt de gemeente een alfabetiseringstraject op in het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) en wordt het traject onderdeel van de leerroute. Naar verwachting is de Zelfredzaamheidsroute (Z-route) voor veel analfabeten de meest passende route, met name als zij weinig of geen scholing gehad hebben. Maar de brede intake kan ook uitwijzen dat de B1-route of de Onderwijsroute haalbaar is, bijvoorbeeld als een inburgeraar weliswaar analfabeet is in het Latijnse schrift, maar hoogopgeleid is en de eigen taal vloeiend beheerst in woord en schrift.

Ligt een andere route dan de Z-route voor de hand, dan is het van belang dat daarin een alfabetiseringstraject wordt opgenomen. Afhankelijk van het aanbod en de aanbieders kan dit traject vorm krijgen. Een goede intake en maatwerk helpen deze (kleine) groep inburgeraars, die in korte tijd kan alfabetiseren en de taal relatief snel zal oppakken, hun kansen goed te benutten.

Voetnoten

  1. Uitgezonderd de Z-route

1.3 Welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de leerroutes?

In het aanbod van leerroutes moeten gemeenten aan een aantal wettelijke eisen voldoen. Daarbovenop kunnen zij eigen aanvullingen doen om de leerroute effectiever te laten verlopen en goed te laten aansluiten bij de lokale context en beleidsprioriteiten. In deze paragraaf beschrijven we 3 uitgangspunten die gemeenten bij de ontwikkeling van hun beleid kunnen toepassen om hun leerroutes een effectieve en eigen invulling te geven:

  1. maatwerk
  2. integraliteit en dualiteit
  3. kwaliteit

Per uitgangspunt lees je waarom het bijdraagt en hoe het praktisch uitgewerkt kan worden.

1. Maatwerk

Maatwerk vergroot de kans op succes doordat de inburgeraar een traject aangeboden krijgt dat aansluit bij zijn of haar situatie, mogelijkheid en potentie. Twee belangrijke stappen zijn nodig om maatwerk te kunnen leveren:

  1. De inburgeraar leren kennen, volgen en begeleiden.
    Dit begint met een brede intake (zie Schakel 3 uit Model Plan van Aanpak), goede afspraken in het PIP, het monitoren van de voortgang en begeleiding van de inburgeraar waar nodig.
  2. Een gevarieerd aanbod van de leerroutes.
    Maatwerk is een van de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. Het is daarom noodzakelijk meerdere cursussen te kunnen aanbieden.

Een gevarieerd aanbod van leerroutes kan op verschillende manieren vorm krijgen. Er zijn 3 leerroutes en een cursus kan op uiteenlopende tijdstippen en locaties en meer of minder intensief worden aangeboden. Denk aan een avondcursus en aan een traject voor inburgeraars die de leerstof snel oppikken. Ook kunnen gemeenten diverse aanvullende of geïntegreerde trajecten aanbieden, bijvoorbeeld een traject met een focus op werken in de zorg. Hierbij ligt samenwerking met lokale partners en werkgevers voor de hand.

Verscheidenheid in aanbod brengt een grote uitdaging met zich mee. Is het aantal inburgeraars in een gemeente laag, dan is het lastig om dat gevarieerde aanbod met deelnemers te vullen; de schaalgrootte is dan te klein. Dat maakt het inkopen van een heel divers aanbod dan complex en duur. Regionale samenwerking kan in dit geval een oplossing zijn.

Tip: Betrek de inburgeraar!

Gebruik de ervaring van huidige en voormalige inburgeraars om een aanbod samen te stellen dat zo goed mogelijk op de inburgeraars aansluit. Vooral nu gemeenten nieuw beleid ontwikkelen, is het waardevol om de doelgroep te betrekken. In een aantal gemeenten is in 2018 in kader van het Ondersteuningsprogramma Gezondheid Statushouders een klantreis voor Eritrese statushouders onderzocht en beschreven. Gemeenten bleken deze statushouders helemaal niet goed in beeld te hebben.

2. Integraliteit en dualiteit

Integraliteit betekent dat de inhoud van de leerroute aansluit op de rest van het inburgeringstraject. Daarbij wordt ook gekeken naar samenhang in het sociaal domein, bijvoorbeeld met de Participatiewet en Wmo. Gemeenten krijgen regie en beleidsvrijheid om de inburgering integraal aan te bieden. Het is met name belangrijk om participatie en taal op elkaar te laten aansluiten.

Afspraken met aanbieders

In een goed integraal traject sluiten de lessen, activiteiten en modules op elkaar aan en vertonen ze samenhang. Zo’n aanbod kan op verschillende manieren tot stand komen, onder meer door bij een aanbieder geïntegreerde trajecten in te kopen waarin het leren van de taal en participatie-activiteiten een plek hebben. Ook samenwerking tussen verschillende aanbieders kan leiden tot samenhang; de gemeente zorgt dan voor de planning en afspraken. Om er zeker van te zijn dat verschillende onderdelen goed naast elkaar kunnen worden uitgevoerd, moet de gemeente nauwe contacten onderhouden met aanbieders en partners en duidelijke afspraken maken.

Een voorbeeld hiervan is een samenwerking tussen een sportorganisatie en inburgeringsschool in Nieuwegein. De inburgeraars gaan langs verschillende sportclubs en krijgen daar hun inburgeringsles, afgewisseld met een uur sport. Hoewel de langetermijneffecten nog niet bekend zijn, is de pilot wegens succes verlengd. Een ander idee is dat een gemeente een rooster maakt waarin participatieactiviteiten steevast op maandag en donderdag zijn gepland, inburgeringscursus op dinsdag en vrijdag en andere activiteiten op woensdag plaats hebben. De gemeente moet dan op zoek naar aanbieders die op het juiste moment kunnen leveren.

Samenhang met Participatiewet

Uit de evaluatie van het oude stelsel blijkt dat de Wet inburgering en de Participatiewet te veel gescheiden zijn, terwijl samenhang juist van belang is. (1) In het nieuwe stelsel kunnen gemeenten vanuit hun regierol de trajecten van de Wet inburgering en de Participatiewet geïntegreerd aanbieden: inburgeraars leren de taal op de werkvloer, in samenwerking met werkgevers. Gemeenten moeten dan wel controleren of de aanbieders van geïntegreerde trajecten over het Blik op Werk-keurmerk Inburgeren beschikken.

De samenhang met participatie kan op veel manieren ingevuld worden. Sommige mensen kunnen en willen direct aan het werk, anderen moeten eerst andere stappen richting de arbeidsmarkt zetten. Dit vraagt om maatwerk vanuit de Participatiewet. De gemeente kan zorgen voor aansluiting tussen de leerroute en het participatieaanbod. Het leren van de taal en gelijktijdig participeren (dualiteit) versterken elkaar en horen bij elkaar als het gaat om het volwaardig meedoen in de maatschappij.

De gemeente Rotterdam heeft een pilot voor ‘geïntegreerde duale inburgeringstrajecten’ opgezet. De lessen van de inburgeringscursus, beroepsopleiding en praktijkervaring worden op één plek aangeboden. Statushouders worden bijvoorbeeld opgeleid tot zonnepanelenmonteur, gaan werken in de bouw of gaan aan de slag in de zorg. Ook in het Rijk van Nijmegen worden statushouders opgeleid tot zonnepanelenmonteur.

In het pilotprogramma Veranderopgave Inburgering van het ministerie van SZW draaien 9 pilots rondom het thema ‘Duale trajecten’. Allemaal combineren ze taalonderwijs met een participatie-element. Zo bieden de gemeenten Vijfheerenlanden, Gorinchem en Molenlanden een intensief taaltraject aan in combinatie met werk dat door de gemeenschappelijke sociale dienst wordt gezocht. De gemeenten Nederweert, Weert en Cranendonck besteden tijdens de pilot niet alleen aandacht aan werk en taal, maar ook aan positieve gezondheid.

Alle beschikbare informatie over de 39 pilots van het pilotprogramma vind je in de online publicatie Pilotprogramma Veranderopgave Inburgering (Divosa).

3. Kwaliteit

Om te bereiken dat de inburgeraar de Nederlandse taal op het voor hem of haar hoogst haalbare niveau leert, moeten de inburgeringscursussen van goede kwaliteit zijn. Het nieuwe inburgeringsstelsel waarborgt kwaliteit op 2 manieren. Ten eerste bepaalt de wet dat gemeenten inburgeringscursussen alleen mogen inkopen bij aanbieders met een Blik op Werk-keurmerk Inburgeren of een diploma-erkenning uit de Wet educatie- en beroepsonderwijs (WEB) via de Inspectie voor het Onderwijs. In de volgende hoofdstukken staan de eisen per leerroute beschreven. Ten tweede kan de gemeente aanvullende eigen criteria opstellen om op kwaliteit te sturen.

Criteria

Tijdens de beleidsontwikkeling bepaalt de gemeente haar ambitie en formuleert ze de benodigde criteria, zoals een minimum aantal contacturen per week, grenzen aan de groepsgrootte tijdens de inburgeringscursus, goede informatievoorziening aan de gemeente over de voortgang van deelnemers en het combineren van formeel en informeel leren. Deze kwaliteitscriteria kan de gemeente toepassen bij de inkoop. De keuzes kunnen doorwerken in de prijs; het is aan de gemeente om daarin een goede afweging te maken.

Controle

Op het moment dat een gemeente kwaliteitsafspraken maakt met aanbieders, is het raadzaam om meteen ook vast te leggen hoe die kwaliteit in de toekomst gecontroleerd wordt en wat de gemeente doet als deze onvoldoende is. Een mogelijkheid om de kwaliteit te monitoren is om inburgeraars tijdens en na afloop van de cursus te vragen naar hun ervaringen. Over deze stappen is meer te lezen in de Handreiking Inkoop.

Voetnoten

  1. Significant (2018):  Evaluatie van de Wet inburgering 2013

Introductie

In dit hoofdstuk beschrijven we de specifieke doelen en eisen van de B1-route aan de hand van 3 vragen: wat is de B1-route, waaraan moet de B1-route wettelijk voldoen en welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de B1-route?

2.1 Wat is de B1-route?

De B1-route kan worden gezien als de reguliere route. De verwachting is dat de meeste inburgeraars deze route volgen.

Voor wie is de B1-route bedoeld?

De B1-route is bedoeld voor alle inburgeraars die niveau B1 kunnen halen. (1) Hiervan wordt in een inschatting gemaakt op basis van de brede intake. De doelgroep voor de B1-route is breed en de leeftijd, leerbaarheid en het opleidingsniveau van deelnemers kan uiteenlopen.

Binnen de B1-route is het onder voorwaarden mogelijk om af te schalen naar de examens op A2-niveau. De criteria hiervoor worden nog verder uitgewerkt in lagere regelgeving.

Wat is het doel van de B1-route?

Het doel van de B1-route is dat de inburgeraar zelfstandig kan participeren in de Nederlandse maatschappij. Het gewenste resultaat is het behalen van de examens op niveau B1. De inburgeraar heeft dan een toereikend taalniveau om uit te stromen naar betaald werk (al tijdens het traject of als vervolg) of een andere passende vorm van participatie. Na verloop van tijd kan de gemeente onder voorwaarden vaststellen dat niveau A2 het hoogst haalbare is binnen de inburgeringstermijn. In dat geval moet het PIP worden gewijzigd, aangezien dan de eindtermen voor het voldoen aan de inburgeringplicht veranderen.

Voetnoten

  1. Als inburgeraars uitzicht hebben op het volgen van vervolgonderwijs, kan de Onderwijsroute ook geschikt zijn, zie daarvoor de toelichting in hoofdstuk 3.

2.2 Waaraan moet de B1-route wettelijk voldoen?

De B1-route bestaat uit een inburgeringscursus met taallessen en Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM). De taallessen zetten in op vier vaardigheden: lezen, luisteren, schrijven en spreken. Deze worden met een examen getoetst.

De gemeente is verplicht een inburgeringscursus aan te bieden met het Blik op Werk-keurmerk Inburgeren. Gemeenten moeten daarop letter bij het inkopen van de cursussen.

De inburgeraar voldoet aan de inburgeringsplicht als hij of zij:

  • geslaagd is voor de centrale taalexamens voor de examenonderdelen Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken op niveau B1 of hoger (of onder voorwaarden afgeschaald naar niveau A2);
  • geslaagd is voor het centraal examen voor KNM;
  • voldoet aan het Participatieverklaringstraject (PVT) en de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP).

De examens worden net als nu centraal door DUO georganiseerd op verschillende locaties in het land.

2.3 Welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de B1-route?

In hoofdstuk 1.3 zijn drie uitgangspunten beschreven die gemeenten aanvullend op de wettelijke vereisten kunnen toepassen in hun aanbod van leerroutes. Gemeenten hebben beleidsvrijheid op het gebied van maatwerk, integraliteit en kwaliteit. De tips en voorbeelden die daarbij genoemd staan, gelden voor elke leerroute. In deze paragraaf bespreken we waar gemeenten rekening mee kunnen houden bij het invullen van hun beleidsvrijheid voor de B1-route.

Verschillen tussen deelnemers

Naar verwachting zal een groot deel van de inburgeraars de B1-route volgen. Gemeenten moeten bij het samenstellen van cursusaanbod rekening houden met de verschillen tussen alle deelnemers. Sommige inburgeraars kunnen met de juiste lessen en methoden op hoog tempo B2-niveau behalen, anderen hebben daarvoor meer tijd nodig of hebben A2 als het hoogst haalbare niveau.

Het is daarom belangrijk om het cursusaanbod af te stemmen op verschillen in niveau, intensiteit en tijdstip. Zo voorzie je er als gemeente in dat werkenden met een lage leerbaarheid een ander traject kunnen volgen dan niet-werkenden met een hoge leerbaarheid. Die variatie maakt het ook mogelijk voor inburgeraars om bijvoorbeeld halverwege een cursus over te stappen naar een avondcursus als zij aan het werk kunnen. Denk ook aan trajecten in de ochtend voor ouders met schoolgaande kinderen.

Participatieactiviteiten

Een belangrijk doel van de B1-route is een hogere uitstroom naar werk. Het is daarom van belang om al tijdens het inburgeren participatieactiviteiten aan te bieden. Naast inburgering via de leerroute is participatie een belangrijke pijler in het stelsel. De gemeente kan afspraken maken met inburgeraars die de B1-route volgen over werk, trainingen of een opleiding.

De gemeente doet er goed aan samen met de inburgeraar te bekijken wat mogelijk is op basis van de persoonlijke situatie en hoe aan de randvoorwaarden tegemoet gekomen kan worden (bijvoorbeeld kinderen die naar de opvang of VVE kunnen als ouders inburgeren/werken).

Hoewel het primaire doel van de B1-route uitstroom naar werk is, kan een inburgeraar ook uitstromen naar een opleiding, bijvoorbeeld met een geïntegreerd traject dat voorbereidt op een vervolgopleiding. Zo bereidt het Voortraject Zorg van het Nova College in Noord-Holland anderstaligen voor op een opleiding in de zorg terwijl zij een inburgeringscursus volgen. Daarbij gaat veel aandacht uit naar (vak)taal en lopen de deelnemers stage bij zorginstellingen.

Het combineren van taal en participatie tijdens de inburgering is effectief. Inburgeraars participeren al tijdens hun inburgering en leren de taal in de praktijk op de werkvloer.

Pilotprogramma

Ook in het pilotprogramma Veranderopgave Inburgering van het ministerie van SZW wordt ervaring opgedaan met de B1-route. 6 pilots onderzoeken hoe inburgeraars die in het huidige stelsel niveau A2 behaald hebben, de route naar B1 kunnen afleggen. De trajecten verschillen in intensiteit van het aanbod; in Kampen krijgen de cursisten 9 uur per week les, in Oss wordt het aantal contacturen gedurende het traject afgebouwd en krijgt e-learning een grotere rol. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van taalmaatjes of taalcoaches. In Delft wordt actief gezocht naar een taalrijke werkplek voor de deelnemers. 

Alle beschikbare informatie over de in totaal 39 pilots van het pilotprogramma vind je in de online publicatie Pilotprogramma Veranderopgave Inburgering (Divosa). Hier vind je ook de tussen- en eindrapportages per pilot.

PIP

Voor inburgeraars die de B1-route volgen, kan de gemeente afspraken over het participatiedeel (werk, trainingen, duaal traject, etc.) opnemen in het PIP. Deze afspraken vallen onder de Participatiewet en hebben geen consequentie voor het voldoen aan de inburgeringsplicht.

Introductie

In dit hoofdstuk gaan we in op de specifieke doelen en eisen van de Onderwijsroute. Dit doen we aan de hand van drie vragen: wat is de Onderwijsroute, waaraan moet de Onderwijsroute wettelijk voldoen en welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de Onderwijsroute?

3.1 Wat is de Onderwijsroute?

De Onderwijsroute bereidt inburgeraars voor op instroom in het Nederlandse beroeps- en hoger onderwijs. In deze route volgen zij een taalschakeltraject waarin zij in relatief korte tijd Nederlands op niveau B1 (of hoger) leren en worden voorbereid op een vervolgopleiding.

Voor wie is de Onderwijsroute bedoeld?

De Onderwijsroute is bedoeld voor inburgeraars met een hoge leerbaarheid, die gemotiveerd zijn een opleiding in het Nederlandse onderwijs te volgen. Concreet gaat het om inburgeraars met de potentie én wil – dit moet in de brede intake besproken worden – om een mbo-, hbo- of wo-opleiding te voltooien. Om aanspraak te kunnen maken op studiefinanciering, moeten zij voor hun 30ste jaar beginnen met een opleiding.

Wat is het doel van de Onderwijsroute?

Het doel van de Onderwijsroute is instroom in vervolgonderwijs op alle niveaus – van mbo tot hbo en wo. Een Nederlands diploma van niveau mbo-2 of hoger geldt als startkwalificatie en biedt een goede startpositie op de arbeidsmarkt. Instroom in opleidingen van mbo-niveau 2 of hoger is daarom gewenst.

Het diploma van het taalschakeltraject geeft op zichzelf geen toegang tot het beroeps- of wetenschappelijk onderwijs. Het taalschakeltraject heeft namelijk niet dezelfde status als een Nederlands diploma van het voortgezet onderwijs. Beoogd wordt dat het diploma van het taalschakeltraject in combinatie met de eventuele opleidingen en/of werkervaring (die de inburgeraar in het land van herkomst heeft opgedaan) voldoende basis biedt voor instroom in het vervolgonderwijs.

Mocht blijken dat een inburgeraar gedurende of na het volgen van het taalschakeltraject niet in staat is om de taalschakel te halen, dan kan onder voorwaarden via de B1-route naar de examens op niveau A2 worden afgeschaald. De inburgeraar voldoet dan niet aan de eisen van het taalschakeltraject en instroom op mbo 2-niveau of hoger wordt ingewikkelder. Door de brede intake aan het begin van het inburgeringstraject – waarin nadrukkelijk ook aandacht uitgaat naar de motivatie om de Onderwijsroute te volgen – en begeleiding door de gemeente, is afschalen naar niveau A2 naar verwachting slechts bij uitzondering nodig.

3.2 Waaraan moet de Onderwijsroute wettelijk voldoen?

Onderdeel van de Onderwijsroute is een taalschakeltraject, een intensief traject om zo snel mogelijk niveau B1 of hoger te halen. Tegelijkertijd wordt de inburgeraar zo goed mogelijk voorbereid op instroom in het Nederlandse beroeps- of wetenschappelijk onderwijs. Behalve voor het leren van de taal (ongeveer 1.000 uur) is er daarom aandacht voor rekenen, Engels en studievaardigheden (pakweg 500 uur). Ook maken Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM) en loopbaanoriëntatie deel uit van het taalschakeltraject.

Een taalschakeltraject is een voltijds traject op relatief hoog leerniveau dat gemiddeld anderhalf jaar duurt. Het is van belang dat inburgeraars voor hun 30ste jaar kunnen instromen in het vervolgonderwijs. De centrale eindtermen waaraan een taalschakeltraject moet voldoen, zijn opgenomen in een ministeriële regeling. (1)

Gemeenten moeten er bij inkoop rekening mee houden dat het taalschakeltraject alleen verzorgd mag worden door een instelling met diploma-erkenning volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), verleend door de Inspectie van het Onderwijs. Het Blik op Werk-keurmerk is niet van toepassing op de taalschakeltrajecten.

Een door het ministerie van OCW gemaakt overzicht van veelgestelde vragen en antwoorden voor aanbieders van taalschakeltrajecten binnen de Onderwijsroute is opgenomen in de publicatie Wet inburgering in vraag en antwoord (Divosa).

Wat moet de inburgeraar doen om via de Onderwijsroute aan de inburgeringsplicht te voldoen?

De inburgeraar voldoet aan de inburgeringsplicht als:

  • hij of zij het diploma van het taalschakeltraject behaald heeft. Dat bestaat uit:
    • de centrale examens voor de examenonderdelen Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken op niveau B1 of hoger;
    • het centraal examen voor KNM;
    • andere onderdelen van het taalschakeltraject, zoals loopbaanoriëntatie;
  • hij of zij voldoet aan het Participatieverklaringstraject (PVT).

Het vak loopbaanoriëntatie vervangt in het taalschakeltraject de inhoud van de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP). Inburgeraars hoeven daarom niet nog apart aan de MAP te voldoen voor de inburgeringsplicht. De examens voor taal en KNM worden (net als voor de B1-route) afgenomen op een locatie van DUO.

3.3 Welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de Onderwijsroute?

In hoofdstuk 1.3 zijn drie uitgangspunten beschreven die gemeenten aanvullend op de wettelijke vereisten kunnen toepassen in hun aanbod van leerroutes. Gemeenten hebben beleidsvrijheid op het gebied van maatwerk, integraliteit en kwaliteit. De tips en voorbeelden die daarbij genoemd staan, gelden voor elke leerroute. In deze paragraaf bespreken we waar gemeenten rekening mee kunnen houden bij het invullen van hun beleidsvrijheid voor de Onderwijsroute.

Maatwerk

Elke inburgeraar heeft een andere startpositie. Het is daarom effectief om maatwerk te bieden. Over de invulling van het taalschakeltraject kan de gemeente met aanbieders in gesprek gaan. Het is belangrijk te voorzien in meerdere instroommomenten per jaar; inburgeraars komen immers het hele jaar door in de gemeente aan.

Om te zorgen dat inburgeraars na het taalschakeltraject instromen in een vervolgopleiding, is het raadzaam hier gedurende het traject met de inburgeraar bij stil te staan en hierover afspraken te maken met regionale onderwijsinstellingen. Het is bijvoorbeeld mogelijk een taalschakeltraject in te richten dat voorbereidt op een bepaalde vervolgopleiding.

Regionale samenwerking

Het cognitieve niveau van de deelnemers in de Onderwijsroute kan uiteenlopen van mbo- tot wo-niveau. Om maatwerk te kunnen bieden, moet de gemeente wellicht verschillende taalschakeltrajecten aanbieden. Regionale samenwerking is daarvoor mogelijk noodzakelijk. In geval van kleine aantallen deelnemers kan er ook specifiek aanbod afgenomen worden zonder inkoop vooraf. Dit is wel afhankelijk van bijvoorbeeld aanbestedingsregels binnen de gemeente.

In gesprek met aanbieders

Zeker als de gemeente de ambitie heeft om maatwerk te bieden op verschillende opleidingsniveaus, is het van belang om tijdig met aanbieders in gesprek te gaan. Werk samen met en benut hiervoor de kennis en ervaring van UAF, de MBO Raad, Vereniging Hogescholen en andere aanbieders.

Introductie

In dit hoofdstuk staan de specifieke doelen en eisen van de Zelfredzaamheidsroute (Z-route) centraal. We bespreken deze leerroute aan de hand van drie vragen: wat is de Z-route, waaraan moet de Z-route wettelijk voldoen en welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de Z-route?

4.1 Wat is de Z-route?

De Zelfredzaamheidsroute – ook wel Z-route – is een intensief traject gericht op taal, activering en participatie.

Voor wie is de Z-route bedoeld?

De Z-route is voor inburgeraars met een lage leerbaarheid die moeite hebben met het leren van een nieuwe taal en die in beperkte mate zelfredzaam zijn. Het gaat veelal om mensen die ook in hun land van herkomst weinig of geen scholing hebben gehad of om een andere reden een zeer lage leerbaarheid hebben.

In het nieuwe stelsel is de Z-route bestemd voor inburgeraars van wie wordt verwacht – op basis van de brede intake en leerbaarheidstoets – dat zij het niveau A2 niet binnen 3 jaar kunnen halen. In het oude stelsel zou het grootste deel van deze groep (na aantoonbaar geleverde inspanning) van de inburgeringsplicht worden ontheven. Die optie voor ontheffing bestaat in het nieuwe stelsel niet. Het doel is deze doelgroep zoveel mogelijk te ondersteunen op een niveau dat past bij hun leervermogen, zodat niemand aan de kant staat en iedereen naar eigen vermogen kan meedoen in de samenleving.

Wat is het doel van de Z-route?

In de Z-route leren inburgeraars Nederlands op het voor hen hoogst haalbare niveau en leren zij hun weg te vinden in de Nederlandse maatschappij. Deze route wordt, gezien de beperkte leerbaarheid van de doelgroep, niet afgesloten met centrale inburgeringsexamens. In plaats daarvan is er een inspanningsverplichting. Hierdoor is er veel tijd voor taal, activering en participatie, waarbij de aandacht specifiek uitgaat naar praktische (taal)vaardigheden om de inburgeraar te helpen zo zelfstandig mogelijk te participeren. Uitstroom naar betaald werk blijft wenselijk, maar zelfredzaamheid is het belangrijkste doel.

4.2 Waaraan moet de Z-route wettelijk voldoen?

De Z-route bestaat uit een inburgeringscursus met taalles en Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM) van ten minste 800 uur. Deze inburgeringscursus heeft een andere insteek dan die in de B1-route; een cursus sluit aan bij de lagere leerbaarheid van de inburgeraars en heeft als doel de inburgeraar zelfredzaam te maken in de maatschappij. Er gaat bijvoorbeeld extra aandacht uit naar mobiliteit, omgaan met geld, digitale vaardigheden, het onderwijs en de praktische toepassing van taal.

Waarschijnlijk is voor veel inburgeraars in de Z-route alfabetisering nodig (zie hoofdstuk 1.2). De gemeente moet hier rekening mee houden en is verplicht een inburgeringscursus aan te bieden met het Blik op Werk-keurmerk Inburgeren.

Wat moet de inburgeraar doen om via de Z-route aan de inburgeringsplicht te voldoen?

In de Z-route hoeft een inburgeraar geen examens af te leggen om te voldoen aan de inburgeringsplicht. In plaats daarvan is er een intensief inburgeringstraject en een eindgesprek met de gemeente. Na het eindgesprek rapporteert de gemeente aan DUO.

Om aan de inburgeringsplicht te voldoen, moet de inburgeraar:

  • de inburgeringscursus doorlopen (taal en KNM) voor 800 uur;
  • participatieactiviteiten verrichten voor 800 uur, waaronder de onderdelen PVT en MAP;
  • een eindgesprek voeren met de gemeente waarin wordt geconcludeerd of de afspraken in het PIP zijn nagekomen.

4.3 Welke beleidsvrijheid hebben gemeenten bij de Z-route?

In hoofdstuk 1.3 zijn drie uitgangspunten beschreven die gemeenten aanvullend op de wettelijke vereisten kunnen toepassen in hun aanbod van leerroutes. Gemeenten hebben beleidsvrijheid op het gebied van maatwerk, integraliteit en kwaliteit. De tips en voorbeelden die daarbij genoemd staan, gelden voor elke leerroute. In deze paragraaf bespreken we waar gemeenten rekening mee kunnen houden bij het invullen van hun beleidsvrijheid voor de Z-route.

Participatieactiviteiten

Activering en participatie zijn belangrijke doelen in de Z-route en het is belangrijk dat het leren binnen een praktische context heeft. Voor participatieactiviteiten is 800 uur opgenomen, waarvan ook de MAP en het PVT deel uitmaken. De gemeente vult die uren naar eigen inzicht op een passende manier in. Het is daarbij belangrijk te kijken naar de persoonlijke situatie van de inburgeraar, interesses en mogelijkheden (denk aan kinderen, gezondheidskwesties, sport/hobby’s).

In het persoonlijk plan kan de gemeente afspraken opnemen over (vrijwilligers)werk of een brancheopleiding. Ook kan de gemeente inzetten op informele taal (met een taalvrijwilliger) of op cursussen en lokale activiteiten rondom thema’s als gezondheid, sport, cultuur, budgetteren, computervaardigheden en het opbouwen van een sociaal netwerk. Het is waardevol als hier verbinding wordt gelegd met lokale organisaties, werkgevers en andere instellingen en netwerken. In Zutphen krijgen statushouders bijvoorbeeld fietslessen.

Pilotprogramma

De Z-route is een van de 6 thema’s van het pilotprogramma Veranderopgave Inburgering van het ministerie van SZW. Voor 6 pilots in het land is een programma opgesteld om in 2020 ervaring op te doen met de elementen uit de Z-route. De koppeling tussen taalonderwijs en participatieactiviteiten speelt in alle 6 de pilots een prominente rol. Samenwerking met lokale partners is hiervoor onontbeerlijk. Zo werkt de gemeente Velsen nauw samen met VluchtelingenWerk, voor zowel de taal- als de participatiecomponent. De gemeenten Enschede, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal en Dinkelland voeren de pilot uit met het ROC van Twente, maatschappelijke organisatie M-Pact en sportbedrijf Sportaal. 

Alle beschikbare informatie over de in totaal 39 pilots van het pilotprogramma vind je in de online publicatie Pilotprogramma Veranderopgave Inburgering (Divosa). Hier vind je ook de tussen- en eindrapportages per pilot.

Lichamelijke of psychosociale problemen

Het is mogelijk dat inburgeraars in de Z-route (maar ook in de andere routes) met lichamelijke of psychosociale problemen kampen, zoals een lichamelijke handicap, PTSD of slechtziendheid – problemen waardoor de inburgeraar de gewone cursus niet of minder goed kan volgen. De gemeente moet hier zicht op krijgen in de brede intake en zo nodig passende begeleiding organiseren. A

ls er sprake is van een medische beperking, dan kan een medisch advies worden aangevraagd. Eventueel kan DUO op basis daarvan besluiten de inburgeraar gedeeltelijk of geheel te ontheffen van de inburgeringsplicht. Bij een gedeeltelijke ontheffing wordt gekeken aan welke eisen de persoon in kwestie wel en niet kan voldoen. De gemeente heeft ook de mogelijkheid om een individuele deelname aan een gespecialiseerde cursus te kopen, bijvoorbeeld een cursus voor migranten met een visuele beperking.

Begrippenlijst

Asielstatushouders

Dit zijn vreemdelingen met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij zijn vaak als vluchteling naar Nederland gekomen. Gezinsleden van asielstatushouders (nareizende gezinsleden) behoren ook tot deze groep, ook als zij zelf een ander soort verblijfsvergunning hebben.

Blik op Werk

Stichting Blik op Werk heeft verschillende keurmerken voor dienstverleners die zich ervoor inspannen dat mensen weer maatschappelijk meedoen, betaald werk vinden, een eigen onderneming opstarten, van werk naar werk gaan, gezond aan het werk (blijven) kunnen en inburgeringscursussen volgen. Het Keurmerk Blik op Werk verschaft inzicht in de kwaliteit van de dienstverleners. Gemeenten zijn verplicht inburgeringscursussen in te kopen bij aanbieders die beschikken over het Keurmerk Inburgeren van Blik op Werk.
Meer informatie over Blik op Werk

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

De dienst voert verschillende onderwijswetten en -regelingen uit voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast ondersteunt DUO inburgeraars en gemeenten in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het uitvoeren van de Wet inburgering.
Meer informatie op inburgeren.nl

Gezinsmigranten

Dit zijn met name migranten die overkomen naar hun Nederlandse partner of een ander familielid.

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

De IND is het onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid dat zorg draagt voor de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Dat houdt in dat de IND alle aanvragen beoordeelt van vreemdelingen die in Nederland willen verblijven of Nederlander willen worden.
Meer informatie op ind.nl

Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM)

KNM is een verplicht onderdeel van de inburgeringsplicht; alle inburgeringscursussen bestaan uit KNM en taal. KNM valt dus binnen een leerroute. Bij KNM leren inburgeraars onder meer over de omgangsregels, normen en waarden in Nederland, over de Nederlandse geschiedenis, het onderwijssysteem en de gezondheidszorg. KNM wordt afgerond met een examen door DUO of een eindgesprek (Z-route). De inhoud van KNM en de plek in de inburgeringscursus wijzigen niet ten opzichte van het oude stelsel.

Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP)

De MAP is een verplicht onderdeel van de inburgeringsplicht. Het doel van deze module is om de competenties en arbeidskansen van inburgeraars in beeld te brengen en hun vaardigheden bij te brengen om een baan te vinden. Gemeenten organiseren deze module op basis van eindtermen die nog in lagere regelgeving worden uitgewerkt.

De MAP vervangt het oude examenonderdeel Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA). Een aanvulling ten opzichte van ONA zijn praktische activiteiten die de inburgeraar laat kennismaken met de (lokale) arbeidsmarkt.

In de Onderwijsroute is MAP vervangen door loopbaanoriëntatie. In deze leerroute is MAP niet nodig om te voldoen aan de inburgeringsplicht.

Participatieverklaringstraject (PVT)

Het PVT is een verplicht onderdeel van de inburgeringsplicht en gaat over de Nederlandse kernwaarden. Met het ondertekenen van de participatieverklaring verklaren inburgeraars dat zij kennis hebben genomen van de kernwaarden, dat zij deze respecteren en dat zij bereid zijn actief een bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving. In het nieuwe stelsel blijven gemeenten de PVT uitvoeren; het traject wordt uitgebreid. De minimale duur gaat van 4 uur (1 dagdeel) naar 12 uur en er moet een excursie of activiteit worden georganiseerd waarin een Nederlandse waarde centraal staat.

Pilotprogramma Veranderopgave Inburgering

Het ministerie van SZW ondersteunt gemeenten bij de voorbereiding op de nieuwe wet, onder andere door het organiseren van een pilotprogramma. Er zijn pilots voor zes thema’s. In totaal participeren 97 unieke gemeenten actief in een van de pilots.
Alle beschikbare informatie over de in totaal 39 pilots van het pilotprogramma vind je in de online publicatie Pilotprogramma Veranderopgave Inburgering (Divosa). Hier vind je ook de tussen- en eindrapportages per pilot.

Plan Inburgering en Participatie (PIP)

De gemeente stelt in afstemming met de inburgeraar een PIP op. Het bevat de uitkomsten van de brede intake en de maatwerkafspraken die met de inburgeraar zijn gemaakt. In het PIP staat wat de inburgeraar moet doen om aan de inburgeringsplicht te voldoen en welke cursussen, trajecten en begeleiding de gemeente aanbiedt. Het PIP kan meerdere beschikkingen bevatten, bijvoorbeeld over de leerroute, financieel ontzorgen en afspraken op basis van de Participatiewet.

UAF

Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF is een niet-gouvernementele organisatie die hoger opgeleide vluchtelingen ondersteunt bij het realiseren van een passende maatschappelijke positie. Het UAF adviseert, begeleidt en ondersteunt vluchtelingen bij hun studie en bij het vinden van werk in Nederland passend bij hun capaciteiten.
Meer informatie op uaf.nl

Colofon

Deze handreiking is geschreven door Nautus in opdracht van Divosa. Samen met het ministerie van SZW ondersteunden Divosa, VNG en DUO gemeenten tot juli 2022 bij de voorbereidingen en implementatie van het nieuwe inburgeringsstelsel. Hebben jij en je collega’s nog vragen, bekijk dan Wet inburgering in vraag en antwoord op de website van Divosa.

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
030 233 23 37
info@divosa.nl
divosa.nl

Auteurs

Joost Cornielje (Nautus)
Fulco Kruisbrink (Nautus)

Eindredactie

Jolanda van den Braak
Caroline Huisman (Divosa)

Contentmanagement

Jasja van Moorsel (Divosa)

Versie

April 2020 (eerste versie maart 2020)
Laatste wijziging 3 mei 2021