Overslaan en naar de inhoud gaan

Kwaliteit van taal in de inburgering

Laatste update: 15 april 2025

2. Praktijkgericht en duaal leren

2.1 Taalleren in de praktijk

Een van de belangrijkste factoren om succesvol een taal te leren is taalcontact. Je leert een taal vooral door frequent taalcontact, door gebruik in betekenisvolle interactie, door herhaling. Taallessen helpen inburgeraars zich voor te bereiden op het gebruik van de taal ‘in het echt’. 

In goed NT2-onderwijs moet daarom voldoende aandacht zijn voor taalleren in de praktijk. Een goede les is gericht op praktische of relevante situaties waar de inburgeraar zich in wil of moet kunnen redden. Vanuit de les wordt de link gelegd met situaties buiten de les. Daarbij gaat het om het stimuleren van de inburgeraar om de taal uit de les in de praktijk te gaan gebruiken, en om wat de inburgeraar in de praktijk heeft geleerd. 

Praktijkgericht leren als uitgangspunt

Een aanbieder die lessen verzorgt die praktijkgericht zijn (al of niet in een duale setting, zie hierna) besteedt aandacht aan taal die inburgeraars nodig hebben in hun dagelijks leven buiten de klas en aan wat de inburgeraars in de praktijk hebben geleerd. 

Taalaanbieders die gemeenten contracteren moeten voldoen aan kwaliteitseisen en zij moeten beschikken over het Keurmerk Inburgeren van Blik op Werk. Onderdeel hiervan is ‘Toezicht in de Klas’, waarbij inspecteurs de kwaliteit van het onderwijs beoordelen aan de hand van een aantal criteria en indicatoren. Toezicht in de Klas wordt uitgevoerd door het ITTA met het instrument BOWKIT. Voor praktijkgericht leren zijn in de BOWKIT onderstaande indicatoren geformuleerd. Deze indicatoren kunnen gemeenten helpen bij het sturen op kwaliteit van praktijkgericht leren bij de aanbieder.

 Praktijkgericht leren in de les

De docent legt een concrete verbinding tussen de leerstof en de context buiten de les waarin inburgeraars taal nodig hebben. Doel is het taalcontact buiten de les te stimuleren. De docent laat dit zien door:

  • Bij de keuze van inhoudelijke onderwerpen zoveel mogelijk aan te sluiten op wat de inburgeraars nodig hebben in hun dagelijks leven buiten de les.
  • Gebruik te maken van authentiek materiaal uit de leefomgeving van de inburgeraars.
  • Inburgeraars ervaringen met taalgebruik buiten de les te laten uitwisselen en in te spelen op de individuele ervaringen van inburgeraars daarmee.
  • Inburgeraars te stimuleren om het geleerde ook buiten de les toe te passen.
  • Gastsprekers uit te nodigen in de les, inburgeraars inhoudelijk daarop voor te bereiden en ervoor te zorgen dat de gastspreker inhoudelijk en qua taalniveau aansluit bij de inburgeraars.

Praktijkgericht leren buiten de les

De docent zorgt ervoor dat inburgeraars taal in de praktijk leren buiten de les. De docent laat dit zien door:

  • Inburgeraars een variatie aan praktijkgerichte, buitenschoolse opdrachten voor buiten de les te geven.
  • In de opdrachten rekening te houden met individuele doelen en eigen (participatie)activiteiten van inburgeraars.
  • De individuele praktijkgerichte, buitenschoolse opdrachten voor te bereiden en na te bespreken in de les, zowel praktisch als gericht op taal leren en leerervaring.
  • Bij groepsgewijze buitenschoolse activiteiten (zoals excursies): deze voor te bereiden en na te besprek- en in de les, zowel praktisch als gericht op taal leren en leerervaring.
  • Bij groepsgewijze buitenschoolse activiteiten: deze zo nodig voor te bereiden met de ‘ontvangende’ partij.
  • Zorg te dragen voor goede afstemming met de taalcoaches om consistent en effectief taalonderwijs te bieden.

Duale trajecten

Ook duale trajecten gaan uit van het belang van praktijkgericht leren. In duale trajecten leren inburgeraars in een combinatie van participatieactiviteiten en taallessen. Participatieactiviteiten kunnen bestaan uit betaald of vrijwillig werk, (taal)stage of - nog laagdrempeliger - actief zijn op de school van de kinderen of bij een sportclub of buurt- centrum. De taallessen zijn zowel zoveel mogelijk afgestemd op de taal voor deze functionele situaties (hoe zeg ik dit, welke woorden heb ik nodig?) als op houdingsaspecten en vaardigheden die nodig zijn bij de participatie- activiteiten. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin je een storing hebt bij de machine: Word je nou geacht om zelf de storing op te lossen? Moet je ermee naar een collega? Mag je ideeën die je hebt voor preventie van die storing ongevraagd aan je leidinggevende vertellen? Of wat als het je niet lukt de storing met behulp van de instructie op de display van de machine op te lossen? 

Door deze combinatie ontstaat op twee manieren een wisselwerking:

  1. De wisselwerking tussen de taalvaardigheid die nodig is en geleerd wordt tijdens de participatie en de inhoud van de taallessen. Die wisselwerking versterkt het leren van de taal.
  2. De wisselwerking tussen het leren van de taal en het leren van die houdingsaspecten en vaardigheden op de participatieplek. Taal is een communicatiemiddel. Voor een goede communicatie en taalvaardigheid is het niet alleen van belang om woorden te kennen en min of meer begrijpelijke zinnen te kunnen uiten. Voor effectieve communicatie is ook kennis nodig van wat er van je verlangd wordt in een situatie, hoe en wanneer je dingen zegt, hoe het werk uitgevoerd moet worden. Als taalleerders participatieactiviteiten uitvoeren, dan zullen ze ook aandacht moeten hebben voor de passende houding en benodigde vaardigheden. Daar komt taal bij kijken en het communiceren over houding en vaardigheden helpt hen, naast het verwerven van de juiste houding en vaardigheden, ook weer om de taal beter te gebruiken. Werken aan het een helpt dus ook het ander vooruit.

Symbool daarvoor staan de wieken van een molen; draai je aan één wiek, dan draaien de andere wieken mee. Voorwaarde is dan wel, dat er tijdens die participatieactiviteiten Nederlands gesproken wordt en dat er aandacht en begeleiding is voor de inburgeraar. De begeleider moet begrijpen dat iemand de taal nog niet machtig is en moet weten hoe hij de inburgeraar het beste kan ondersteunen in zijn leerproces.

Schoolervaring en belang van praktijkgericht of duaal leren

Mensen die niet gewend zijn om op een schoolse manier taal te leren, leren van nature juist in de praktijk. Het helpt mensen in de Z-route het meest als ze niet voornamelijk in de schoolbanken moeten zitten. Praktijkgericht leren en duaal leren met behulp van participatieactiviteiten zou dus het hart van de Z-route moeten zijn. De taallessen moeten vooral gericht zijn op wat de inburgeraars direct kunnen toepassen en nodig hebben in die activiteiten.

Het is echter een misvatting dat praktijkgericht leren alleen voor mensen met weinig schoolervaring geschikt is. Ook hoger opgeleiden gaan veel sneller vooruit als zij in leersituaties worden gebracht waarin ze de taal in de praktijk kunnen leren en toepassen. Ook zij zijn gebaat bij praktijkgericht leren vanuit de taallessen, of idealiter in een duaal traject met participatieactiviteiten.

Aandacht voor praktijkgericht taalleren door de aanbieder en aandacht voor duale trajecten en participatieactiviteiten door de gemeenten zijn daarom belangrijke sleutels voor een succesvolle inburgering. Gemeenten kunnen hierop sturen door dit mee te nemen in de beleidsvisie, het stimuleren van een integrale uitvoering en verdingen tussen de Programma’s van Eisen van verschillende opdrachten. 

 Strategische inkoopvraag bij de Z-route

Een strategische inkoopvraag, die bij de Z-route speelt, is of je kiest voor één aanbieder die zowel taal als participatie aanbiedt, of voor twee aparte aanbieders: één voor taal en één voor participatie. Daarnaast moet er een keuze worden gemaakt of de participatie door de gemeente zelf of door een externe partij wordt uitgevoerd. Beide opties hebben hun voor- en nadelen. Deze vraag is van belang omdat de integratie van taal en participatie een gecoördineerde aanpak vereist en van invloed is op de efficiëntie van de trajecten. De samenwerking tussen gemeente en taalaanbieders is hierin cruciaal om een samenhangend en kwalitatief hoogstaand traject te bieden.

Inhoud