Financiën inrichting werkontwikkelbedrijven in vraag en antwoord
Het ministerie van SZW heeft geld beschikbaar gesteld voor de transitie naar werkontwikkelbedrijven. Dit betekent dat er zaken veranderen in de financiering voor gemeenten. De meest gestelde vragen worden hier beantwoord.

Divosa verzamelt vragen rond de financiering van de transitie naar werkontwikkelbedrijven en geeft daar samen met Cedris, VNG en het ministerie van SZW antwoord op. In deze publicatie vind je een overzicht van de vragen, ingedeeld op thema. Staat jouw vraag er niet bij? Stuur een mail naar pbenschop@divosa.nl.
Tip: Kijk regelmatig in de publicatie. Divosa past de vragen en antwoorden aan zodra meer informatie bekend is.
Contactpersoon
Financiën inrichting werkontwikkelbedrijven in vraag en antwoord
Laatste update: 21 juli 2025Introductie
Het ministerie van SZW heeft geld beschikbaar gesteld voor de transitie naar werkontwikkelbedrijven. Dit betekent dat er zaken veranderen in de financiering voor gemeenten. De meest gestelde vragen worden hier beantwoord.
Contactpersoon
Peter Benschop

1 Algemeen
1 Zijn de middelen geoormerkt?
Nee de extra middelen die gemeenten ontvangen voor beschut werk, sociale infrastructuur, het impulsbudget of de forfaitaire loonkostensubsidie zijn juridisch niet geoormerkt. Dat komt doordat deze middelen worden verstrekt via de integratie-uitkering Participatie, onderdeel van het gemeentefonds, (zoals bij de rijksbijdrage beschut werk en sociale infrastructuur) of als decentralisatie-uitkering (zoals bij het impulsbudget).
Wel worden sommige middelen apart inzichtelijk gemaakt binnen het gemeentefonds (zoals de ophoging voor bedrijfs- en overheadkosten of de tijdelijke LKS-vergoeding), en zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt over het beoogde gebruik. Vanaf 2028 valt de structurele forfaitaire LKS onder het budget voor bijstand en loonkostensubsidies, ook wel de BUIG genoemd. Ook daar geldt geen oormerking, maar wel realisatiebekostiging.
2. Hoe moeten de middelen verantwoord worden?
De meeste extra middelen, zoals de rijksbijdrage beschut werk, de bijdrage voor sociale infrastructuur, het impulsbudget en de tijdelijke middelen voor de forfaitaire LKS worden verstrekt via het gemeentefonds. Dat betekent dat gemeenten hierover geen verantwoording afleggen aan het Rijk, maar uitsluitend aan hun eigen gemeenteraad, binnen de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus.
Voor de structurele forfaitaire LKS die vanaf 2028 wordt ingevoerd en onder de BUIG gaat vallen, geldt een andere systematiek. Deze wordt bekostigd op basis van realisatie, en maakt onderdeel uit van de bestaande Sisa-verantwoording binnen de Participatiewet.
3. Komt er een taakstelling met betrekking tot de 10.000 banen?
Nee, er is geen formele taakstelling voor de 10.000 banen die met de rijksbijdrage sociale infrastructuur worden beoogd. Het gaat om een beleidsdoelstelling, gebaseerd op het Berenschot-onderzoek en de bestaande praktijk. Hieruit is gebleken dat er nu al zo'n 5.000 plekken zijn. Het streven is om dit aantal uit te breiden naar 10.000, maar gemeenten worden hier niet individueel op afgerekend. Het doel is richtinggevend voor het volume en de financiering, niet normerend op gemeentelijk niveau. Het is van groot belang dat er aandacht is voor deze doelgroep. Daarom is het nadrukkelijk wenselijk dat gemeenten hier actief op inzetten en bijdragen aan de realisatie van deze ambitie. Zodat ook over tien jaar zoveel mogelijk mensen zich kunnen ontwikkelen en duurzaam aan het werk zijn.
4. Mogen wij de budgetten in de bestemmingsreserve plaatsen, om er later mee aan de slag te gaan?
Binnen de financiële autonomie van gemeenten is het toegestaan om middelen in een bestemmingsreserve op te nemen. Dit geldt voor gemeentefondsmiddelen, zoals IU Participatie.
5. Hoe overtuigen wij gemeenten, controllers en partners om de budgetten aan het beoogde doel te besteden?
Van gemeenten en werkontwikkelbedrijven wordt verwacht dat de plannen voor het toekomstbestendig inrichten van de sociale infrastructuur in 2026 klaar zijn. Tevens zijn hier bestuurlijke afspraken over gemaakt. Het is nu het moment om hiermee aan de slag te gaan. De middelen zijn er en de ondersteuning is geregeld vanuit Cedris, Divosa en de VNG.
Contactpersoon
Peter Benschop

2 Ophoging rijksbijdrage beschut werk
1 Wat is de ophoging rijksbijdrage beschut werk?
Deze structurele ophoging is per meicirculaire 2024 toegekend en betreft een verhoging van de rijksbijdrage aan gemeenten voor beschut werk. Waar de bijdrage eerder volledig bestond uit begeleidingskosten, is er nu een aanvullende component toegevoegd voor bedrijfs- en overheadkosten van sociale ontwikkelbedrijven.
De extra bijdrage bedraagt € 2.157 per plek, oplopend tot totaalbedrag van € 65,4 miljoen structureel in 2048, bij een volledige realisatie van 30.300 plekken. Deze middelen maken deel uit van de Integratie-uitkering Participatie (IU Participatie) binnen het gemeentefonds en zijn dus formeel vrij besteedbaar, maar wel apart zichtbaar. De normbedragen zijn afgeleid van onderzoek door Significant, gebaseerd op de 10% financieel best presterende ontwikkelbedrijven.
Contactpersoon
Peter Benschop

3 Rijksbijdrage sociale infrastructuur
1 Hoe is de rijksbijdrage sociale infrastructuur opgebouwd?
De rijksbijdrage sociale infrastructuur is bedoeld voor werkplekken van mensen uit de banenafspraak die (tijdelijk) nog niet in staat zijn om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan. De bijdrage is structureel en onderdeel van de Integratie-uitkering Participatie, maar wordt apart inzichtelijk gemaakt. Ze richt zich niet op beschut werk, maar op mensen met een ontwikkelperspectief richting regulier werk. Het normbedrag is € 3.634 per plek. In 2025 wordt gestart met 5.000 plekken (€ 19,8 miljoen), oplopend naar structureel 10.000 plekken en € 34,7 miljoen vanaf 2035.
2 Met welke kosten is rekening gehouden?
Deze rijksbijdrage is bedoeld voor bedrijfs- en overheadkosten en niet voor loonkosten of begeleiding. Dit is vergelijkbaar met de extra middelen voor beschut werk die in 2024 beschikbaar zijn gesteld. Voor loonkosten en begeleiding zijn andere budgetten beschikbaar.
3 Hoe komt dit geld bij werkontwikkelbedrijven terecht?
Het budget wordt uitgekeerd aan gemeenten via het gemeentefonds. Gemeenten maken vervolgens afspraken met hun werkontwikkelbedrijf over de inzet ervan.
4 Op welke wijze moet deze bijdrage verantwoord worden?
De middelen maken deel uit van het gemeentefonds. Gemeenten verantwoorden de inzet ervan aan hun eigen gemeenteraad.
5 Hoe verhouden de middelen in de meicirculaire 2025 zich tot die in 2024?
In 2024 kregen gemeenten incidenteel € 65 miljoen extra (via de rijksbijdrage Wsw) voor de sociale infrastructuur, vanwege acute financiële knelpunten. De eenmalige extra middelen liepen vooruit op verdere planvorming. Uit die planvorming zijn onder andere de rijksbijdrage sociale infrastructuur en het impulsbudget voortgekomen.
6 Hoe worden de middelen verdeeld onder gemeenten?
De middelen worden verdeeld onder alle gemeenten op basis van de maatstaf ‘aantal personen doelgroepenregister; gemeentelijke doelgroep’.
7 Wat als je het niet eens bent met de aantallen in de doelgroep en hiervoor bezwaar wil maken?
De verdeling is gebaseerd op het doelgroepenregister, beheerd door het UWV. Als een gemeente vindt dat de aantallen niet kloppen, moet ze dit aankaarten bij het UWV.
8 Hoe landt de rijksbijdrage sociale infrastructuur bij de werkontwikkelbedrijven?
Dit is per gemeente afhankelijk. Hoe dit gebeurt, wordt afgestemd in gesprekken tussen de gemeenten en de werkontwikkelbedrijven. De uitkomst is mede afhankelijk van de wijze waarop de ondersteuning voor deze doelgroep is georganiseerd. Daarom is hier geen generiek antwoord op te geven.
Contactpersoon
Peter Benschop

4 Impulsbudget sociale infrastructuur
1 Wat is het impulsbudget sociale infrastructuur?
Het budget vloeit voort uit de conclusies van het Berenschot-onderzoek, dat aantoont dat veel gemeenten en werkontwikkelbedrijven nog geen duidelijke toekomstvisie hebben of onvoldoende sturen op structurele vernieuwing.
De bijdrage start met € 35 miljoen in 2025 en loopt af naar € 19,8 miljoen in 2034. De middelen worden toegekend aan de grootste gemeente binnen een samenwerkingsverband rondom een werkontwikkelbedrijf. Het impulsbudget is tijdelijk geld, beschikbaar vanaf de meicirculaire 2025 tot en met 2034, met een totale looptijd van tien jaar. De bijdrage wordt uitgekeerd via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten en is bedoeld als impuls voor de transitie en transformatie van de sociale infrastructuur.
Het is van groot maatschappelijk belang dat er een toekomstbestendig vangnet en een springplank blijven bestaan voor inwoners die ondersteuning nodig hebben. Zodat zij (weer) aan het werk kunnen en zich blijven ontwikkelen. Het impulsbudget draagt hieraan bij door gemeenten en werkontwikkelbedrijven te ondersteunen in het versterken en vernieuwen van hun aanpak.
2 Is het impulsbudget vrij besteedbaar of is dit geoormerkt?
Het impulsbudget is formeel vrij besteedbaar, omdat het via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten wordt uitgekeerd. Dat betekent dat het ministerie van SZW het gebruik van het budget niet juridisch kan afdwingen of corrigeren, ook niet als het aan andere doelen wordt besteed.
Toch is de inzet van het impulsbudget niet vrijblijvend. Tussen het Rijk, de VNG, Cedris en Divosa zijn heldere bestuurlijke afspraken gemaakt waarin het doel van de middelen specifiek benoemd staat. Daarnaast worden de middelen uitgekeerd aan de grootste gemeente binnen een samenwerkingsverband rondom een werkontwikkelbedrijf. Daarmee zal ook vanuit de andere gemeenten druk ontstaan om de middelen aan het doel te besteden. Van gemeenten wordt verwacht dat zij samen met hun werkontwikkelbedrijf een plan opstellen voor de transitie van het werkontwikkelbedrijf of de bredere sociale infrastructuur.
Deze verwachting wordt ondersteund met concrete hulp: een landelijk adviesteam, handreikingen, en een lerend netwerk. Er wordt daarnaast een moreel appel gedaan op gemeenten om het budget in te zetten waarvoor het bedoeld is. Niet omdat het moet, maar omdat de toekomst van deze sector het vereist. Gemeenten die al verder zijn, worden uitgenodigd hun kennis en werkwijzen te delen zodat anderen daarvan kunnen leren.
3 Is een plan voor een toekomstbestendige sociale infrastructuur verplicht?
Een plan is niet wettelijk verplicht, maar wordt wel nadrukkelijk verwacht op basis van bestuurlijke afspraken. Gemeenten worden opgeroepen samen met hun werkontwikkelbedrijf een plan op te stellen voor toekomstbestendige inzet van de middelen.
4 Hoe komen de impulsbudgetten bij gemeenten en werkontwikkelbedrijven terecht?
Het impulsbudget wordt uitgekeerd aan de grootste gemeente binnen een samenwerkingsverband rond een werkontwikkelbedrijf. Die gemeente draagt verantwoordelijkheid voor de inzet, in samenspraak met andere betrokken gemeenten. De middelen worden verdeeld op basis van de maatstaf ‘aantal personen in het doelgroepenregister; gemeentelijke doelgroep’.
5 Hoe gaan we om met gemeenten die géén centrumgemeente zijn binnen het samenwerkingsverband voor het impulsbudget?
Het impulsbudget wordt uitgekeerd aan de grootste gemeente binnen een samenwerkingsverband, niet per se aan de centrumgemeente. Gemeenten die het geld niet ontvangen, maar wel deelnemen aan het samenwerkingsverband, moeten met de ontvangende gemeente onderlinge afspraken maken over inzet, samenwerking en verantwoording.
De ontvangende gemeente blijft bestuurlijk verantwoordelijk voor de inzet van het budget en legt verantwoording af aan haar eigen gemeenteraad. Om samenwerking en transparantie te bevorderen, roept de VNG gemeenten op om met elkaar een werkbare ‘modus’ te vinden.
6 Wat als gemeenten binnen een samenwerkingsverband de budgetten niet allemaal voor het beoogde doel willen inzetten?
Gaat het samenwerken of afstemmen niet vanzelf? Adviesteam Sociale Infrastructuur (Platform Sociaal Domein) helpt met strategisch advies. Zij beschikken over de experts die in de regio kunnen ondersteunen en adviseren. Het Lerend netwerk (Cedris en Divosa) is gericht op het leren van elkaar en het delen van inspirerende voorbeelden. In het tweede halfjaar van 2025 zullen zij bijeenkomsten organiseren met de meest belangrijke thema’s die nu spelen. Maar ook zij zijn benaderbaar voor vragen en ondersteuning. Het Adviesteam werkt zeer nauw samen met Divosa en Cedris. De partijen denken graag mee over een werkbare aanpak, ook richting meerdere gemeenteraden. Onder andere via bijeenkomsten, zoals Raad op Zaterdag biedt de VNG extra ondersteuning voor raadsleden bij dit onderwerp. Neem contact op via socialeinfrastructuur@de VNG.nl.
7 Hoe zijn de afspraken met de impulsmiddelen als je met twee regio's samenwerkt, waarbij de Wsw wordt uitgevoerd door een andere regio dan de andere regelingen?
Bij de verdeling van het impulsbudget is in sommige gevallen rekening gehouden met situaties waarin een gemeente nog is aangesloten bij verschillende regio’s: één voor de uitvoering van de Wsw en een andere voor de bredere sociale infrastructuur. Waar mogelijk is het budget gesplitst over twee samenwerkingsverbanden.
Daarnaast wordt van gemeenten verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid nemen in beide richtingen: naar de uitvoerende organisatie die de Wsw nog verzorgt, en naar het nieuwe verband waarin zij de rest van de infrastructuur vormgeven. Het is van belang dat de uitvoering aan beide kanten goed blijft functioneren en dat middelen zorgvuldig worden ingezet tijdens deze overgang.
Contactpersoon
Peter Benschop

5 Forfaitaire loonkostensubsidie beschut werk
1 Wat is de forfaitaire loonkostensubsidie beschut werk?
De forfaitaire loonkostensubsidie (LKS) voor beschut werk is aangekondigd in de voorjaarsnota 2025 en wordt naar verwachting structureel ingevoerd per 1 januari 2028. Zo mogelijk eerder, maar omdat hiervoor een wetswijziging nodig is, is dat streven wellicht niet haalbaar. De reden is dat het huidige systeem van loonwaardemeting niet goed werkt voor beschut werk: het leidt vaak tot een te lage vaststelling van de hoogte van de loonkostensubsidie. Daarnaast veroorzaakt een loonwaardemeting veelal stress bij medewerkers en zijn administratieve lasten hoog.
De forfaitaire LKS wordt naar verwachting vastgesteld op 68% van het wettelijk minimumloon (WML). Tot de wetswijziging in 2028 ontvangen gemeenten tijdelijk extra middelen via de rijksbijdrage beschut werk. Hiertoe worden als ophoging gelden van circa € 2.971 per plek aan toegevoegd. Dit geldt voor de jaren 2025, 2026 en 2027. Vanaf 2028 wordt de financiering ondergebracht in de BUIG (bijstandsbudget) en geldt realisatiebekostiging.
2 Per wanneer gaat de forfaitaire LKS voor beschut werk in?
De invoering van de forfaitaire LKS voor beschut werk staat gepland voor 1 januari 2028. Dit is afhankelijk van een wetswijziging, waarvoor parlementaire goedkeuring nodig is. Eerdere invoering is vanwege de benodigde wetgeving en financiële aanpassingen niet haalbaar.
3 Wanneer ontvangen gemeenten extra middelen tot de wetswijziging?
Gemeenten ontvangen de extra middelen vanaf de septembercirculaire 2025, met terugwerkende kracht over het hele jaar. De bijdrage wordt verwerkt als een ophoging van de rijksbijdrage beschut werk en bedraagt ongeveer € 2.971 per plek. Het totaalbudget in 2025 is € 34,3 miljoen.
4 Hoe kunnen gemeenten tot de wetswijziging omgaan met de loonwaardebepaling?
Tot de invoering van de forfaitaire LKS in 2028 blijft een loonwaardemeting voor beschutte medewerkers wettelijk verplicht. Zonder loonwaardemeting kan geen loonkostensubsidie verkregen worden. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe vaak zij een loonwaardemeting herhalen. Het advies van de VNG is om hier pragmatisch mee om te gaan. Gemeenten kunnen de geldigheid van het advies verlengen zolang er geen ontwikkeling is. De meting mag nog steeds gebruikt worden voor individuele voortgang, maar is voor de subsidie straks niet meer bepalend.
De VNG adviseert gemeenten om in de financiële afspraken met werkontwikkelbedrijven nu al het percentage van 68% te hanteren om rust en voorspelbaarheid te bieden. Dit voorkomt ook een aparte uitbetalingsstroom van de extra € 3.000. Waar dat binnen bestaande financieringsafspraken lastig is, kan het Adviesteam Sociale Infrastructuur meedenken. In de verantwoording van het budget voor bijstand en loonkostensubsidies (via SiSa) dient men wel te rekenen met de uitkomsten van de loonwaardemetingen om dubbele financiering te voorkomen.
Voor beschut medewerkers in dienst van reguliere werkgevers geldt dit advies niet automatisch: daar is het risico op overcompensatie groter. Gemeenten kunnen de huidige aanpak voortzetten of ervoor kiezen om ook daar al een forfaitair percentage toe te passen. Wie hierover een doordachte aanpak heeft, kan die delen met het Adviesteam.
5 Waarom is de meting nog nodig?
De meting blijft verplicht zolang de wet niet is aangepast. Dit komt doordat de meting juridisch nog de basis is voor toekenning van loonkostensubsidie. Eén meting is altijd vereist, onder andere voor landelijke monitoring en verantwoording.
6 Is de bijdrage gelabeld?
Het budget is niet gelabeld. Ze is zichtbaar binnen de rijksbijdrage beschut werk, maar valt onder het gemeentefonds en is dus formeel vrij besteedbaar, zoals ook de andere onderdelen van de integratie-uitkering.
7 Wat wordt het percentage loonwaarde waarmee gerekend wordt? Hoe is dat bepaald?
Het forfaitaire percentage wordt vastgesteld op 68% van het WML. Dit is gebaseerd op landelijke gegevens (Cedris sectorinformatie), waaruit blijkt dat de gemiddelde loonkostensubsidie van beschut medewerkers nu rond de 57% ligt. Bij het vaststellen van de ophoging met 11% is onder andere gebruikgemaakt van inzichten over de netto toegevoegde waarde. Dit komt uit het onderzoek van Significant ‘De kosten en uitgaven van beschut werkplekken in Nederland’.
8 Welke risico’s lopen gemeenten als zij geen loonwaardemeting meer doen vóór de wetswijziging?
Zolang de wet niet is aangepast, blijft een loonwaardemeting juridisch vereist voor het inzetten van loonkostensubsidie. Als gemeenten zonder meting subsidie verstrekken, lopen ze risico’s bij de controle op de BUIG-uitgaven. De accountant kan in dat geval correcties opleggen, wat gevolgen kan hebben voor een eventuele vangnetuitkering. Gemeenten wordt daarom dringend geadviseerd om een meting per persoon te blijven uitvoeren tot de nieuwe wet van kracht is.
9 Geldt deze regeling ook voor mensen uit de banenafspraak of met een BW-indicatie bij een reguliere werkgever?
De forfaitaire loonkostensubsidie van 68% geldt uitsluitend voor mensen met een indicatie voor beschut werk. Ze is niet van toepassing op mensen uit de banenafspraak. Er is financieel wel rekening gehouden met medewerkers met een indicatie beschut werk, die in dienst zijn bij een reguliere werkgever. Het is nog niet zeker of voor deze groep juridisch ook een forfaitaire LKS geregeld kan worden.
10 Gaat de begeleidingsvergoeding vanaf 2028 ook over naar de BUIG?
Nee, alleen de forfaitaire loonkostensubsidie wordt vanaf 2028 ondergebracht in de BUIG.
11 Hoe is de begeleidingsvergoeding in 2025 opgebouwd, en wat betekent de ophoging van €3.000 voor het totaalbedrag per plek?
De rijksbijdrage beschut werk per plek is in de meicirculaire 2025 ten.opzichte van de meicirculaire 2024 gestegen van € 11.300 naar € 12.485 per plek. Deze stijging komt voort uit twee onderdelen: loon- en prijsbijstelling (2025) en een compensatie voor het vervallen van het lage-inkomensvoordeel (LIV) (septembercirculaire 2024). Beide componenten zijn ongeveer even groot.
Vanaf de septembercirculaire 2025 komt daarbovenop een extra bedrag van circa € 3.000 per plek, als tijdelijke overbrugging richting de forfaitaire LKS. Daarmee komt het totaalbedrag per plek in 2025 op circa € 15.500. Deze € 3.000 wordt zichtbaar binnen de rijksbijdrage beschut werk, maar is niet geoormerkt.
Contactpersoon
Peter Benschop

6 Financieel vragenuur
Op donderdag 12 juni 2025 organiseerde het ondersteuningsprogramma toekomstbestendige sociale infrastructuur het financieel vragenuur met Ronnie den Os (SZW) en Juriaan Vrind (VNG) over:
-
Impulsbudgetten
-
Rijksbijdrage sociale infrastructuur
-
Forfaitaire LKS bij beschut werk
Meer informatie
- Kijk het webinar terug op YouTube.com
- Bekijk de powerpointpresentatie van het financieel vragenuur
Contactpersoon
Peter Benschop

Colofon
Colofon
Divosa
Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
030 233 23 37
info@divosa.nl
www.divosa.nl
Bijdragen
Cedris
Divosa
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
VNG
Webredactie
Mathilde Kroon (Divosa)
Versie
Deze publicatie wordt regelmatig bijgewerkt.
Contactpersoon
Peter Benschop
