Overslaan en naar de inhoud gaan

De vroegsignaleringsaanpak van gemeenten onder de loep • 'Kunnen we je helpen?'

Laatste update: 01 oktober 2024

Samenvatting

Binnen de capaciteit, het budget en de tijd die er is, willen gemeenten zoveel mogelijk mensen zo goed mogelijk helpen. Dit rapport geeft een actueel en landelijk beeld van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk, de gehanteerde werkwijzen en keuzes rondom vroegsignalering. Het doel hiervan is tweeledig: 

  • Kennisdeling bevorderen: het geeft gemeenten inzicht in de aanpak van andere gemeenten. 
  • Betere ondersteuning van gemeenten: dit maakt het mogelijk om de situatie, wensen en behoeften van gemeenten mee te kunnen nemen bij de ontwikkeling van het Verbeterplan Vroegsignalering.

Het rapport presenteert de resultaten van een vragenlijstonderzoek onder beleidsmedewerkers/coördinatoren vroegsignalering van 167 gemeenten die deelnemen aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden.

Het ontvangen en oppakken van vroegsignalen

Gemeenten pakken niet alle signalen op. Zo hanteert 64 procent een drempelbedrag bij de opvolging van de signalen, waarbij het doorsneebedrag € 75 is. Daarnaast controleren gemeenten of iemand daadwerkelijk op het adres staat ingeschreven. Hierbij maakt 46 procent gebruik van een BRP-koppeling, waarbij er een automatische controle plaatsvindt. Met name de 50.000+-gemeenten maken hier gebruik van. De helft van de gemeenten met BRP-koppeling controleert standaard de uitgevallen signalen. 

Gemeenten hanteren criteria om te bepalen hoe zij de ontvangen signalen oppakken. Net als in 2023 zijn in nagenoeg alle gemeenten het type melding en de hoogte van het bedrag bepalend. Een derde van de gemeenten heeft een leeftijdsgeboden aanpak, waarbij er met name voor jongeren en/of AOW-gerechtigden een andere benadering is. Bij 15 procent van de gemeenten let men in de aanpak specifiek op de samenstelling van het huishouden, hoofdzakelijk of er minderjarige kinderen aanwezig zijn.

Het contact leggen met en bereiken van de inwoner

Gemeenten zetten allerlei manieren in om inwoners te benaderen:

Schriftelijke contactvormen

  • Hoewel nog steeds 86% van de gemeenten brieven verstuurt, doen niet alle gemeenten dit (meer). De meeste gemeenten (90%) hebben geen aparte brieven voor specifieke doelgroepen.  Wel heeft 36% van de gemeenten verschillende brieven voor verschillende situaties.
  • Een minderheid van 39 procent van de gemeenten stuurt standaard een brief of e-mail naar de inwoners met een betalingsachterstand, ongeacht of ze nog op een andere manier contact gaan leggen.
  • 49 procent zet WhatsApp-contact in; dit gebruik ligt iets hoger dan het sturen van sms’jes (43 procent).

Huisbezoek

  • Alle gemeenten zetten huisbezoeken in, waarbij 56 procent geen maximumaantal huisbezoeken per maand heeft vastgesteld.
  • Ruim vier op de tien gemeenten kondigt een huisbezoek niet aan. Degenen die dat wel doen, doen dit veelal via een brief of kaart.
  • 28 procent van de gemeenten gaat ook ’s avonds bij inwoners langs. Huisbezoeken in het weekend komen bijna niet voor. 

Telefonisch contact

  • Het telefonisch benaderen van inwoners binnen de vroegsignalering gebeurt in allerlei situaties, bijvoorbeeld groepen met een bepaalde betalingsachterstand, voorafgaand aan huisbezoek of als men de inwoner via een huisbezoek niet bereikt. 
  • Zes op de tien gemeenten hebben afspraken over het minimum- of maximumaantal belpogingen om een inwoner telefonisch te bereiken, veelal twee of drie. Over het aantal huishoudens dat maandelijks kan worden gebeld zijn bij acht op de tien gemeenten geen concrete afspraken gemaakt. 
  • Een kwart van de gemeenten belt niet alleen overdag, maar ook ’s avonds. 

Kijkend naar de werkwijze van gemeenten, blijken de verschillende aspecten van de aanpak niet beduidend samen te hangen met het aantal inwoners dat binnen een gemeente wordt bereikt. De ene manier is dus niet beter of slechter voor het bereik. Het is met name het aantal contactpogingen dat van invloed is op het bereik. Een extra contactpoging leidt tot een toename in het bereik van 11 procentpunt. Ook het gebruik van WhatsApp verhoogt het bereik. Het bereik is dan 4,7 procentpunt hoger ten opzichte van de situatie waarin geen WhatsApp wordt gebruikt. 

Hulpacceptatie en (door)verwijzing 

Er is veel te doen rondom de mate van hulpacceptatie rondom vroegsignalering. Afgezet tegen het totaal aantal meldingen dat wordt opgepakt, werd in 2023 bij 7 procent geregistreerd dat de inwoner hulp accepteerde. Dit wordt als een laag percentage gezien. Om een betrouwbaar beeld te geven welk aandeel van de inwoners daadwerkelijk hulp accepteert, is het wel wenselijk dat er eenduidigheid is over wat onder hulpacceptatie wordt verstaan. En dat iedereen binnen de vroegsignalering hulpacceptatie volgens dezelfde richtlijnen registreert.

Op bepaalde punten blijken er nog verschillen te zijn in de situaties waarin hulp wordt geregistreerd. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals de wijze waarop de vroegsignalering binnen de gemeente is georganiseerd (en of men daardoor bepaalde zaken zelf uitvoert), de bereidwilligheid en reactie van de inwoner, de mate waarin de vroegsignaleerder de situatie monitort, het moment van registratie en de interpretatie van de vroegsignaleerder bij begrippen als ‘advies geven’. 

Gemeenten gaan er verschillend mee om als een inwoner zich na meer dan 4 weken alsnog meldt voor hulp. 56 procent van de gemeenten registreert dit alsnog, óf bij de melding óf in een ander systeem; 18 procent registreert het alleen als de melding nog niet is afgesloten en 18 procent registreert het niet meer.

Laatsignalen

Aan laatsignalen zijn gemeenten circa 15 procent van de tijd kwijt. Kleine gemeenten zijn er beduidend minder tijd aan kwijt dan de 100.000-plus gemeenten. 

Acht op de tien gemeenten staan positief tegenover het ontvangen van eindeleveringssignalen, waarbij de helft van deze gemeenten wel aangeeft dat ze het eigenlijk geen vroegsignalering meer vinden. 

Eén op de vijf gemeenten maakt gebruik van de CAK-lijst met inwoners die onder de regeling betalingsachterstand zorgpremie vallen en 36 procent is van plan dit te doen. De belangrijkste redenen om de lijst niet te gebruiken is de beperkte tijd/capaciteit (33 procent), omdat men het een andere doelgroep vindt dan vroegsignalering (22 procent) en omdat men überhaupt onbekend was met de mogelijkheid (20 procent). 

Leren en ontwikkelen

Vroegsignaleerders zijn op verschillende manieren bezig zichzelf en de organisatie verder te ontwikkelen. Dit gebeurt met name via (online) bijeenkomsten, door uitwisseling met andere gemeenten, via cursussen rondom gespreksvoering en dienstverlening en interne besprekingen.

Doorontwikkeling van de vroegsignalering door de klanttevredenheid op te halen, gebeurt (nog) minimaal; een derde van de gemeente heeft hier in meer of mindere mate aandacht voor. 

Overall vindt het merendeel -60 procent- de vroegsignalering succesvol binnen de eigen gemeente, waarbij zij tegelijkertijd aangeven dat er nog ruimte voor verbetering is. Hierbij benoemen ze met name drie aspecten om het succes van vroegsignalering aan af te meten: 

  • Als mensen hierdoor de weg naar de gemeente weten te vinden als er hulp nodig is;
  • Als het lukt om schulden klein te houden en/of snel zijn aangepakt;
  • Als het lukt om met zoveel mogelijk inwoners in contact te komen. 

Slechts 8 procent vindt expliciet dat de vroegsignalering (nog) niet succesvol is.