Gemeentelijke vroegsignaleringsaanpak onder de loep 2025
Laatste update: 11 september 20252 Het ontvangen en oppakken van signalen
2.3 BRP-controle
Als gemeenten signalen ontvangen, moeten ze eerst het BRP raadplegen om te verifiëren of het om een inwoner uit de gemeente gaat. Dit kan handmatig of geautomatiseerd via het softwaresysteem van xxllnc Vroegsignalering of BKR (via een zogenaamde BRP-koppeling). Wanneer een gemeente de uitvoering van vroegsignalering uitbesteedt aan een externe organisatie zonder BRP-toegang, is het de verantwoordelijkheid van de gemeente om eerst een BRP-controle uit te voeren voordat de signalen worden doorgezet.
Onderstaande figuur laat zien dat ongeveer vier op de tien gemeenten gebruikmaakt van een BRP-koppeling om een automatische BRP-controle te kunnen doen. Het zijn met name de gemeenten met meer dan 50.000 inwoners die hiervan gebruikmaken. Van hen heeft bijna zes op de tien gemeenten de automatische BRP-koppeling, terwijl dit voor 18 procent van de gemeenten met minder dan 25.000 inwoners geldt. Naast de kosten van zo’n BRP-koppeling, hebben deze gemeenten veelal ook minder signalen per maand om te controleren.

Controle BRP bij gemeenten zonder BRP-koppeling
Van de 53 procent van de gemeenten zonder BRP-koppeling, controleert zes op de tien niet of de personen met een betalingsachterstand bij de gemeente zijn ingeschreven. Net iets meer dan een op de tien van deze gemeenten doet dit altijd wel.

Bij gebruik van de automatische BRP-koppeling komt het voor dat de persoons- en adresgegevens niet (volledig) overeenkomen met het BRP. Dit komt bijvoorbeeld voor als gevolg van een foutieve schrijfwijze van de achternaam (bijvoorbeeld ss/s, tussenvoegsels, diakrieten [é, ê, ë, etc.], meisjesnaam of bij signaal over een kleine onderneming (natuurlijke persoon) met een water- of energiecontract op de bedrijfsnaam. De signalen die niet overeenkomen met het BRP moeten worden gecontroleerd om na te gaan of de inwoner alsnog kan worden geïdentificeerd.
Van de gemeenten die een BRP-koppeling hebben, geeft meer dan de helft (55 procent) aan de uitgevallen signalen te controleren. Dit vindt dus beduidend vaker plaats bij gemeenten die geen gebruikmaken van een BRP-koppeling. Eén op de zes gemeenten met BRP-koppeling doet dit niet.
De 17 procent die ‘anders’ aangeeft, geeft veelal aan dat ze afhankelijk zijn van het signaal om te kunnen controleren. Ze controleren bijvoorbeeld alleen de crisismeldingen, matches en/of hoge bedragen.

Inhoud
-
1 Personele inzet vroegsignalering
Gemeentelijke vroegsignaleringsaanpak onder de loep 2025
Laatste update: 11 september 2025Samenvatting
Doel en opzet
Dit rapport geeft een actueel landelijk beeld van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk rondom vroegsignalering van schulden. Het heeft twee doelen:
- Kennisdeling: inzicht geven in hoe gemeenten vroegsignalering vormgeven.
- Ondersteuning: gemeenten de mogelijkheid bieden om maatwerk te krijgen dat aansluit bij hun lokale situatie, wensen en behoeften.
De resultaten zijn gebaseerd op een vragenlijstonderzoek onder beleidsmedewerkers en coördinatoren vroegsignalering van 158 gemeenten die deelnemen aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden.
Signalen opvolgen
Niet-opgepakte signalen
Bij 69 procent van de gemeenten geldt een drempelbedrag van gemiddeld 50 euro. Signalen onder dit bedrag worden niet opgepakt. Daarnaast worden signalen niet altijd opgevolgd wanneer deze niet overeenkomen met de BRP-registratie. Ongeveer 40 procent van de gemeenten gebruikt een automatische BRP-controle. Van hen controleert 55 procent afwijkende signalen handmatig. Gemeenten die dit niet doen, volgen deze signalen meestal niet op. Van de gemeenten zonder automatische controle raadpleegt slechts 11 procent altijd handmatig de BRP om alle signalen te controleren.
Onopgeloste achterstanden kunnen opnieuw gemeld worden, maar gemeenten hoeven ze alleen op te pakken als de achterstand is toegenomen. Herhaalmeldingen komen vooral van zorgverzekeraars (47 procent) en energiemaatschappijen (41 procent). Huur- en drinkwaterbedrijven melden minder vaak opnieuw. Over het nut van herhaalmeldingen zijn gemeenten verdeeld: 40 procent vindt ze zinvol, 40 procent neutraal en 12 procent onwenselijk.
Criteria voor opvolging
Gemeenten bepalen op basis van verschillende criteria hoe zij inkomende signalen oppakken. Net als voorgaande jaren zijn vooral het type melding en de hoogte van de betalingsachterstand leidend. Een derde van de gemeenten volgt een leeftijdsgerichte aanpak, met aandacht voor jongeren en AOW-gerechtigden. Bij 21 procent speelt ook de huishoudsamenstelling een rol, vooral de aanwezigheid van minderjarige kinderen. Daarnaast volgt een kwart van de gemeenten signalen op van inwoners die zes maanden of langer geen zorgpremie hebben betaald.
Contact met inwoners
Contactvormen
Gemeenten zetten steeds meer soorten contact in. Driekwart gebruikt inmiddels vijf of meer methoden, zoals brieven, huisbezoeken, telefoongesprekken, e-mail, WhatsApp en sms. In 60 procent van de gemeenten zijn afspraken gemaakt over het aantal belpogingen en in 66 procent over huisbezoeken. Meestal geldt een maximum van drie belpogingen en twee huisbezoeken.
Schriftelijk en telefonisch contact
Bijna de helft van de gemeenten stuurt standaard een brief of e-mail bij betalingsachterstanden. De overige gemeenten doen dit alleen in specifieke gevallen, bijvoorbeeld wanneer contactgegevens ontbreken of de achterstand niet ernstig is. Dertien procent gebruikt aparte brieven voor specifieke doelgroepen, zoals jongeren, en 36 procent voor verschillende situaties, bijvoorbeeld terugkerende signalen en eindeleveringen. Telefonisch contact wordt op verschillende momenten ingezet. Bij één op de negen gemeenten worden alle inwoners standaard gebeld. Ongeveer 30 procent belt niet alleen overdag, maar ook ’s avonds. Bij huisbezoeken plant een kwart ook bezoeken in de avonduren.
Effect contactpogingen
Meer contactpogingen vergroten het bereik. Elke extra poging verhoogt het bereik gemiddeld met 11 procentpunt en verlaagt recidive met circa 8 procentpunt. Het type contact maakt ook verschil: telefonisch contact bereikt de meeste inwoners, gevolgd door huisbezoeken. Voor hulpacceptatie geldt het omgekeerde: na een huisbezoek is de kans groter dat een inwoner hulp accepteert dan na een telefoongesprek. Schriftelijke pogingen bereiken het minste inwoners.
Registratie
Ruim 80 procent van de gemeenten registreert alle contactpogingen in hun vroegsignaleringssoftware, ook geautomatiseerde bulkbrieven en berichten via sms of WhatsApp. Alleen aankondigingsbrieven of flyers voorafgaand aan een huisbezoek worden minder vaak geregistreerd: 69 procent doet dit, 16 procent nooit.
Bereikbaarheid vastelastenpartners
De bereikbaarheid van vastelastenpartners verschilt sterk, zowel tussen organisaties als per situatie. Gemeenten zijn over het algemeen (redelijk) tevreden over de beschikbaarheid van contactgegevens;16 procent is ontevreden. Een veelgehoorde wens is dat gemeenten kunnen beschikken over een direct telefoonnummer en e-mailadres van de contactpersoon of afdeling die verantwoordelijk is voor vroegsignalering en betalingsregelingen.
Resultaten en succes
Klanttevredenheid
Hoewel één op de zes gemeenten vroegsignalering succesvol vindt als inwoners tevreden zijn met de geboden hulp, wordt deze tevredenheid nauwelijks gemeten. Bijna driekwart van de gemeenten neemt klanttevredenheid niet mee in de monitoring.
Succes van vroegsignalering
Een meerderheid van 57 procent vindt de vroegsignalering binnen de eigen gemeente succesvol, maar ziet nog ruimte voor verbetering. Gemeenten noemen vooral deze resultaten:
- meer inwoners weten de weg naar de gemeente te vinden;
- veel inwoners worden bereikt;
- minder ontruimingen en meer aanmeldingen bij schuldhulpverlening;
- inwoners worden eerder in beeld, ook met andere problematiek.
Slechts 7 procent vindt expliciet dat de vroegsignalering (nog) niet succesvol is. Gemeenten die minder tevreden zijn, noemen vaak beperkte capaciteit als oorzaak.
Capaciteit
Gemeenten hebben gemiddeld 0,28 fte per 10.000 inwoners beschikbaar voor de uitvoering van vroegsignalering. Dit is vergelijkbaar met de situatie in 2023.
Inleiding
Afgelopen juni is het eindrapport van de Wetsevaluatie Vroegsignalering in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Panteia, Bureau Bartels en Hogeschool Utrecht) naar buiten gekomen. Uit het onderzoek blijkt dat vroegsignalering bijdraagt aan het bereiken van de doelen van de Wgs (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening), namelijk het voorkomen en verminderen van problematische schulden. Het instrument zorgt ervoor dat gemeenten proactief hulp kunnen aanbieden aan inwoners die anders pas in een later stadium, als de schulden (meer) problematisch zijn geworden, in beeld zouden komen.
Toch zien de onderzoekers ook dat er nog verbeteringen mogelijk zijn. Zij constateren dat er duidelijke verschillen tussen gemeenten zichtbaar zijn. De inzet op vroegsignalering verschilt per gemeente, omdat dee schuldhulpverlening gedecentraliseerd is en gemeenten beleidsvrijheid hebben.
Gemeenten blijven zelf aangeven behoefte te hebben om van elkaar en van vastelastenpartners te leren, door het delen van best practices en het uitwisselen van werkwijzen en praktische tips.
De vraag is: hoe ziet de huidige vroegsignaleringsaanpak eruit en waar zitten vooral de verschillen? Daarnaast: hoe heeft deze aanpak zich het afgelopen jaar ontwikkeld? Tot slot: waar kunnen gemeenten specifiek van elkaar leren?
Doel rapport
Dit rapport geeft een actueel en landelijk beeld van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk, de gehanteerde werkwijzen en keuzes rondom vroegsignalering. Het doel hiervan is tweeledig:
- Kennisdeling bevorderen: het geeft inzicht in hoe verschillende gemeenten de vroegsignalering aanpakken.
-
Betere ondersteuning: hierdoor kunnen gemeenten maatwerk ontvangen dat aansluit bij hun lokale situatie, wensen en behoeften.
Leeswijzer
Dit rapport presenteert de resultaten van een vragenlijstonderzoek onder gemeenten die deelnemen aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden. De vragen richten zich op de werkwijze van gemeenten. In totaal hebben 140 beleidsmedewerkers en/of coördinatoren vroegsignalering de vragenlijst ingevuld. Ze vertegenwoordigen in totaal 158 gemeenten. In dit rapport tonen we de resultaten op gemeenteniveau. In de methodologische verantwoording is een uitgebreidere beschrijving van de deelnemende gemeenten te vinden. Daarnaast zijn aanvullende analyses uitgevoerd op de data uit de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden. Hierin onderzoeken we de samenhang tussen het bereik, hulpacceptatie en de ingezette contactvormen. Meer toelichting hierover is in de methodologische verantwoording te vinden.
Het rapport gaat achtereenvolgens in op:
- de personele invulling van vroegsignalering en het beschikbare budget.
- de aanpak bij het ontvangen en oppakken van signalen.
- de keuzes bij het contactleggen en bereiken van inwoners .
- hoe gemeenten bezig zijn met de verdere doorontwikkeling van de vroegsignalering.
Eerdere publicaties over vroegsignalering
- Monitor Vroegsignalering Schulden: jaarrapportage 2024 (Divosa • april 2025)
- De vroegsignaleringsaanpak van gemeenten onder de loep • 'Kunnen we je helpen?' (Divosa • oktober 2024)
- Signaalreis vroegsignalering • Uitwisseling van de werkwijzen van gemeenten en vastelastenpartners (Divosa • juli 2024)
- Monitor Vroegsignalering Schulden: jaarrapportage 2023 (Divosa • april 2024)
- Publicatie over de ontwikkelingen en ervaringen binnen de vroegsignalering (Divosa • november 2023)
- De Leidraad Vroegsignalering (VNG/Divosa). Deze leidraad geeft gemeenten, naast algemene informatie over vroegsignalering, handvatten bij het monitoren en evalueren van het proces van vroegsignalering en aanbevelingen voor eenduidige registratie.
1 Personele inzet vroegsignalering
1.1 De uitvoering van vroegsignalering
Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om te bepalen wie de vroegsignalering uitvoert. Met de uitvoering van de vroegsignalering bedoelen we het opvolgen van signalen en het leggen van contact met inwoners. Onderstaande figuur laat zien wie verantwoordelijk is voor de uitvoering.
Bij zes op de tien gemeenten zijn schuldhulpverleners betrokken bij de uitvoering van vroegsignalering. Bijna de helft van de gemeenten heeft (ook) specifieke medewerkers die zich uitsluitend richten op vroegsignalering.
Bij 42 procent van de gemeenten zijn er twee of meer type medewerkers bij de uitvoering van de vroegsignalering. Dit gold in 2023 nog voor 26 procent van de gemeenten. Er is een stijging in het aantal gemeenten waar ook callcenter medewerkers worden ingezet (6 procent tegen 1 procent twee jaar geleden). In 28 procent van de gemeenten is een maatschappelijk werker betrokken bij de uitvoering van de vroegsignalering. In 82 procent van de gemeenten zijn ook anderen betrokken bij de uitvoering.

Net als in 2023 is de inzet van vrijwilligers en/of ervaringsdeskundigen binnen de vroegsignalering gering. Bij 8 procent van de gemeenten hebben zij een rol, bij het bellen van inwoners of om (samen met een betaalde medewerker) op huisbezoek te gaan.
1.2 Capaciteit voor vroegsignalering
Er is gemiddeld 0,28 fte per 10.000 inwoners beschikbaar voor vroegsignalering (n=150). Dit gaat dus om ongeveer tien uur per week aan capaciteit per 10.000 inwoners. Hierbij hebben we zowel gevraagd naar de beschikbare uren voor de projectaansturing en het uitvoerende team als tijd voor administratieve en ICT-ondersteuning (1). Soms is het voor gemeenten lastig een goede inschatting te geven, bijvoorbeeld omdat ze een deel van het werk extern hebben uitbesteed of omdat de uitvoering verspreid is over verschillende medewerkers binnen het team en dit niet wordt bijgehouden. Gezien dit soort aanvullende opmerkingen lijkt dit gemiddelde eerder een onderschatting dan een overschatting.
In 2023 lag de gemiddelde capaciteit op 0,33 fte per 10.000 inwoners. Echter, het waren toen niet exact dezelfde gemeenten als nu die de vragenlijst hebben ingevuld. Als we de gemeenten vergelijken die de capaciteitsvraag zowel in 2023 als 2025 hebben ingevuld (n= 78), is het aantal beschikbare fte nagenoeg gelijk gebleven (nu: 0,28 fte − 2 jaar geleden 0,29 fte per 10.000 inwoners).
De capaciteit voor de vroegsignalering is bij kleinere gemeenten, tot 25.000 inwoners, meer dan gemiddeld: 0,33 fte per 10.000 inwoners tegen 0,28 fte gemiddeld. De verschillen tussen kleinere en grotere gemeenten is vergelijkbaar met 2023.
Beschikbare capaciteit in fte per 10.000 inwoners, naar omvang gemeente (n= 150)
Gemeenten | Capaciteit in fte per 10.000 inwoners |
Met 0-25.000 inwoners (n= 50) | 0,33 |
Met 25.000-50.000 inwoners (n= 51) | 0,26 |
Met 50.000-100.000 inwoners (n= 36) | 0,23 |
Met 100.000 of meer (n= 21) | 0,29 |
Hoe meer capaciteit per inwoner, hoe groter de kans op hoger bereik. Dit blijkt uit een analyse waarbij we rekening hebben gehouden met het aantal signalen, het aantal contactpogingen en de wijze waarop inwoners worden benaderd. Meer capaciteit per inwoner betekent dat er meer aandacht per persoon beschikbaar is.
Als in een gemeente met 50.000 inwoners de capaciteit met vier uur per week stijgt (= 0,11 fte), dan is dat 0,022 fte per 10.000 inwoners. De verwachting is dat het bereik dan met 0,18 procentpunt stijgt. Dus bijvoorbeeld van 20 procent naar 20,2 procent.
Voetnoot
(1) In de vraagstelling hebben we meegegeven: Als de uitvoering is uitbesteed, geef dan aan voor hoeveel fte per week zij budget krijgen. We hebben geen aparte vraag gesteld over de werkzaamheden die worden uitbesteed en welk deel van de werkzaamheden dat is. Denk bijvoorbeeld aan een callcenter die inwoners gaat bellen of aan een maatschappelijke organisatie in de gemeente die een deel van de huisbezoeken overneemt.
1.3 Beschikbaar budget
Sinds vroegsignalering een wettelijke taak van gemeenten is, is er geen structurele financiering beschikbaar gesteld. Wel hebben gemeenten sinds 2023 incidentele middelen ontvangen. In de meicirculaire is voor 2025 voor vroegsignalering in totaal 18,7 miljoen euro overgemaakt naar het gemeentefonds (1). De vraag is hoeveel budget er daadwerkelijk voor vroegsignalering is.
De respondenten vinden het lastig om aan te geven hoeveel budget er binnen de organisatie beschikbaar is voor vroegsignalering; 53 procent zegt het niet te weten. Daarnaast benoemt 8 procent dat vroegsignalering onderdeel is van het budget voor schuldhulpverlening is en dat het lastig is om dat uit te splitsen: ‘Niet apart gelabeld, valt binnen de middelen voor schuldhulpverlening .’ En: ‘Organisatie maakt geen onderscheid in vroegsignalering en andere taken schuldhulpverlening.’
Van degenen die wel op de hoogte zijn van het budget (n= 77), hebben veruit de meesten (91 procent) in ieder geval een structureel budget, waarbij een op de vijf aanvullend een tijdelijk budget heeft. De overige 9 procent benoemt dat ze de vroegsignalering uitsluitend op basis van incidentele middelen financieren.
Bij het beperkte aantal gemeenten waarvan we het budget kennen (n= 53) zien we dat het budget per inwoner voor vroegsignalering van 0,18 euro en 4,10 euro, waarbij het doorsneebedrag op 1,95 euro per inwoner ligt.
Voetnoot
(1) Het bedrag dat iedere gemeente afzonderlijk hiervan krijgt, is via het rekenblad bij de meicirculaire na te gaan. De middelen zijn toegevoegd aan het cluster Participatie.
2 Het ontvangen en oppakken van signalen
Vanuit vroegsignalering worden niet alle signalen opgepakt, bijvoorbeeld omdat het signaal onterecht is, omdat het om een herhaalde melding gaat of omdat iemand al bekend is bij schuldhulpverlening. Vervolgens hanteren gemeenten criteria voor de afhandeling van signalen. In dit hoofdstuk kijken we naar de keuzes die gemeenten maken bij het oppakken en opvolgen van signalen.
2.1 Drempelbedrag
Wanneer is een signaal 'onterecht'?
Een signaal kan als ‘onterecht’ worden aangemerkt, wanneer het bedrag te laag is. In de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) en het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening (Bgs) is geen drempelbedrag vastgelegd. Ook het Landelijk Convenant Vroegsignalering bevat hierover geen afspraken. Daarbij geldt dat alleen signalen mogen worden verwerkt die noodzakelijk en proportioneel zijn voor vroegsignalering.
Overwegingen voor gemeenten om drempelbedragen te hanteren
Bij een relatief lage betalingsachterstand kan worden geconcludeerd dat vroegsignalering niet nodig is. Als de kwaliteit van de signalen voldoende is, hoeft een drempelbedrag niet te worden gehanteerd.
Daarnaast kan het hanteren van een drempelbedrag door gemeenten voortkomen uit de afweging hoe schaarse middelen het beste kunnen worden ingezet. Een lage betalingsachterstand doet vragen rijzen over de efficiëntie en het draagvlak van vroegsignalering.
Drempelbedragen in de praktijk
Bijna zeven op de tien gemeenten hanteert een drempelbedrag bij het opvolgen van signalen. Dit neemt vooralsnog elk jaar licht toe; 64 procent hanteerde in 2024 een ondergrens en 57 procent in 2023.

Bij degenen met een wisselend drempelbedrag, varieert de drempel vaak per type vastelastenpartner (dit geldt voor 64 procent van degenen met een wisselend drempelbedrag). Daarnaast is bij een deel van de gemeenten ook het type melding (enkelvoudig, meervoudig of terugkerend) bepalend. Bij een derde van de gemeenten met een wisselende ondergrens is het drempelbedrag afhankelijk van het aantal signalen en de beschikbare capaciteit.
Van de gemeenten met een vast drempelbedrag, hanteert de helft een bedrag van 50 euro of minder, de andere helft heeft een grensbedrag van meer dan 50 euro. In 2024 lag dit doorsneebedrag nog op 75 euro; in 2023 op 50 euro. Hieronder staat de verdeling van de gehanteerde bedragen.

2.2 Herhaalde meldingen
Als een achterstand de daaropvolgende maand niet is opgelost, dan kan deze achterstand opnieuw worden gemeld. Het gaat dus om een signaal voor dezelfde persoon over dezelfde achterstand die in een eerdere maand ook is gemeld. Als de achterstand niet hoger is geworden, hoeft een dergelijk herhaalde melding niet opgepakt te worden.
Onderstaande figuur laat zien dat gemeenten met name vanuit zorgverzekeraars en energiemaatschappijen regelmatig herhaalde meldingen ontvangen; respectievelijk 47 procent tot 41 procent. Bij huur en drinkwaterbedrijven komt het minder vaak voor; bij 23 procent nooit.

Gemeenten merken op dat het echt per vastelastenpartner verschilt of er herhaalmeldingen worden verstuurd. Sommige gemeenten geven aan dat ze van woningbouwcorporaties veel signalen over slepende huurders ontvangen − signalen die ze liever niet zouden willen ontvangen. Tegelijkertijd zijn er gemeenten die juist aangeven maar één signaal per adres te ontvangen, terwijl ze graag signalen blijven ontvangen als een inwoner nog niet heeft betaald. De reacties luiden: ‘Het lukt nog steeds niet om woningcorporaties dubbel te laten melden. Als zij de vordering hebben uitbesteed aan een deurwaarder, dan melden ze niet meer.’ En: ‘Mijn ervaring is dat ik steeds minder herhaalmeldingen krijg van verhuurders. Dit is voor ons echt een groot probleem.’
Hoe ervaart men herhaalmeldingen?
Vier op de tien gemeenten vindt het goed om herhaalmeldingen te ontvangen; een vergelijkbaar deel is neutraler en ervaart momenten dat het wel en niet goed is. Eén op de acht gemeenten vindt het niet goed.

Redenen waarom gemeenten het goed vinden om herhaalmeldingen te ontvangen:
- Om inwoners in beeld te houden: dit zorgt ervoor dat inwoners onder de aandacht van de gemeente blijven: ‘Juist deze groep inwoners willen we in beeld blijven houden en dat doe je het best met herhaalmeldingen. Zodat je de intensiviteit en de wijze van contactpogingen en inzet beter kan afstemmen’. En: ‘Zo blijven we op de hoogte van de laatste stand van zaken.’
- Om beperkte capaciteit en middelen zo effectief mogelijk in te zetten: het zorgt voor extra informatie om keuzes te maken: ’Met meer informatie kan je je inzet beter afstemmen. Herhaalmeldingen zijn een zeer belangrijke bron van informatie.’ En: ’Het herhaald signaal kan voor een meervoudig signaal zorgen wat duidt op meerdere achterstanden.’
- Het laat zien dat betalingsachterstanden nog niet zijn opgelost: het biedt de mogelijkheid hulp te blijven bieden. Niet iedereen staat immers direct open voor hulp: ’Het is altijd goed om terugkerende signalen ontvangen, want dat is op zichzelf ook al een signaal. Namelijk dat iemand zijn financiën niet op orde heeft door allerlei oorzaken. Hierdoor kunnen we blijven proberen om in contact te komen met iemand, in de hoop dat iemand tot inzicht komt dat er hulp nodig is.’ En: ’Het is goed om deze mensen weer te benaderen en toch te vragen of we ze niet kunnen ondersteunen. Wellicht staan ze er deze maand wel voor open.’
Gemeenten die twijfelen of herhaalde meldingen wel of niet nuttig zijn, geven aan waar dit van afhangt en wat het dilemma is bij het blijven ontvangen van dezelfde signalen:
- Meldingen van slepers ongewenst: meerdere gemeenten willen wel signalen ontvangen over inwoners met betalingsproblemen, maar liever géén meldingen over 'slepers' − inwoners die structureel nét te laat betalen: ‘Veelal de slepende huurders, zorgt voor veel extra werk en een vertekend beeld van de cijfers.’ En: ‘Er is met name bij de woningcorporaties sprake van veel 'slepers'. Helaas worden deze herhaaldelijk aangemeld wat leidt tot bestandsvervuiling omdat deze inwoners niet in staat zijn het betaalritme van de corporatie te volgen in verband met ontvangst van het eigen inkomen.’
- De wenselijkheid vanuit het perspectief van de inwoner: een van de dilemma’s is dat het enerzijds goed is om vinger aan de pols te houden − de inwoner blijft onder de aandacht − en anderzijds wil je als gemeente voorkomen dat het herhaaldelijk hulp bieden voor irritatie bij de inwoner zorgt: ‘Het kan goed zijn dat iemand in beeld blijft als het gaat om een structureel probleem. Zo kun je toch nog proberen met iemand in contact te komen. Aan de andere kant zijn er mensen die wel betalen, maar iets later dan de gewenste datum. Vraag is hoe gewenst het contact dan is, gezien het ook irritatie kan opwekken.’ En: ‘Enerzijds houd je zicht op de ontwikkelingen anderzijds is het voor sommige mensen ook te veel en schieten ze in de weerstand.’
- Afhankelijk of een inwoner eerder openstond voor hulp: gemeenten vragen zich af of het wenselijk is om herhaaldelijk bij inwoners langs te gaan die aangeven geen hulp te willen: ‘Als mensen geen hulp willen, zit je steeds achter dezelfde mensen aan.’ En: ‘Het is goed dat inwoners blijvend gemeld worden, maar gelijktijdig kunnen wij als gemeente geen ijzer met handen breken. Als inwoners niet bereikt worden of vooral: als zij wel bereikt worden en geen hulp willen, is het lastig om te beslissen wat te doen met het signaal. Opvolgen als de maand ervoor al is gezegd: ik hoef geen hulp is voor de inwoner ook niet prettig.’
- Alleen als de schuld toeneemt: bij gelijkblijvende of afnemende schulden vindt men het ongewenst, bij oplopende schulden goed: ‘Als een bedrag oploopt is het goed om herhaalmeldingen te krijgen. Als het bedrag onveranderd is, of als het zelfs daalt (door bijvoorbeeld een betalingsregeling) dan is het niet nodig, dan volgen wij het signaal meestal niet op.’
- Extra werk versus extra inzicht: tot slot benoemt het dilemma tussen het extra werk dat het met zich meebrengt en de meerwaarde om de inwoner in beeld te houden: ‘Voor wat betreft werkdruk is het niet handig dat dezelfde melding terug blijft keren, voor wat betreft de situatie naar de inwoner zelf is het wel goed dat dit een aandachtspunt blijft binnen de meldingen die ontvangen worden.’ En: ‘Goed dat achterstanden in beeld blijven, maar het geeft wel veel meldingen. Aan de hand van een herhaalmelding kun je wel zien of de achterstand meer of minder is geworden. Maar wij willen niet op elke herhaalmelding actie ondernemen, anders krijgt iemand iedere maand een brief of e-mail. Daarom moeten wij deze signalen eerst filteren.’
Redenen waarom men de herhaalde meldingen als niet goed ervaart:
- Het creëert extra werk: gemeenten moeten deze signalen uitzoeken: ‘Geeft veel werk binnen RIS Matching om ze eruit te halen. We ontvangen zoveel meldingen dat je keuzes moet maken. Keuze is dan dat we niet weer naar hetzelfde huishouden gaan.’ En: ‘Het is verwarrend en leidt tot onnodig veel signalen.’
- Inwoner wordt vaak benaderd: de vraag is of dat tot irritatie leidt en een averechts effect heeft: ‘Een inwoner kan op deze manier maandelijks brieven van ons ontvangen of maandelijks telefoontjes, ik weet niet of dit de bedoeling is.’
- Meer reeds betaalde achterstanden: het komt bij deze signalen meer voor dat ze al betaald zijn: ‘De melder moet goed controleren voordat er wat wordt doorgezet. Het gebeurt regelmatig dat zij ook signalen doorzetten en daarna betaald worden. Het zou mooi zijn als dat dan ook wordt gemeld.’ En: ‘Het komt vaker voor dat de klant al betaald heeft.’
2.3 BRP-controle
Als gemeenten signalen ontvangen, moeten ze eerst het BRP raadplegen om te verifiëren of het om een inwoner uit de gemeente gaat. Dit kan handmatig of geautomatiseerd via het softwaresysteem van xxllnc Vroegsignalering of BKR (via een zogenaamde BRP-koppeling). Wanneer een gemeente de uitvoering van vroegsignalering uitbesteedt aan een externe organisatie zonder BRP-toegang, is het de verantwoordelijkheid van de gemeente om eerst een BRP-controle uit te voeren voordat de signalen worden doorgezet.
Onderstaande figuur laat zien dat ongeveer vier op de tien gemeenten gebruikmaakt van een BRP-koppeling om een automatische BRP-controle te kunnen doen. Het zijn met name de gemeenten met meer dan 50.000 inwoners die hiervan gebruikmaken. Van hen heeft bijna zes op de tien gemeenten de automatische BRP-koppeling, terwijl dit voor 18 procent van de gemeenten met minder dan 25.000 inwoners geldt. Naast de kosten van zo’n BRP-koppeling, hebben deze gemeenten veelal ook minder signalen per maand om te controleren.

Controle BRP bij gemeenten zonder BRP-koppeling
Van de 53 procent van de gemeenten zonder BRP-koppeling, controleert zes op de tien niet of de personen met een betalingsachterstand bij de gemeente zijn ingeschreven. Net iets meer dan een op de tien van deze gemeenten doet dit altijd wel.

Bij gebruik van de automatische BRP-koppeling komt het voor dat de persoons- en adresgegevens niet (volledig) overeenkomen met het BRP. Dit komt bijvoorbeeld voor als gevolg van een foutieve schrijfwijze van de achternaam (bijvoorbeeld ss/s, tussenvoegsels, diakrieten [é, ê, ë, etc.], meisjesnaam of bij signaal over een kleine onderneming (natuurlijke persoon) met een water- of energiecontract op de bedrijfsnaam. De signalen die niet overeenkomen met het BRP moeten worden gecontroleerd om na te gaan of de inwoner alsnog kan worden geïdentificeerd.
Van de gemeenten die een BRP-koppeling hebben, geeft meer dan de helft (55 procent) aan de uitgevallen signalen te controleren. Dit vindt dus beduidend vaker plaats bij gemeenten die geen gebruikmaken van een BRP-koppeling. Eén op de zes gemeenten met BRP-koppeling doet dit niet.
De 17 procent die ‘anders’ aangeeft, geeft veelal aan dat ze afhankelijk zijn van het signaal om te kunnen controleren. Ze controleren bijvoorbeeld alleen de crisismeldingen, matches en/of hoge bedragen.

2.4 Het oppakken van signalen
Gemeenten hanteren criteria voor de wijze waarop zij opvolging geven aan de signalen. De belangrijkste criteria zijn al jaren hetzelfde. Het type melding (enkelvoudig, een match of een terugkerend signaal), de hoogte van de betalingsachterstand en het type signaal (vroeg, eindelevering of crisis) zijn in veruit de meeste gemeenten bepalend voor de opvolging. De kans is groter dat de gemeente persoonlijk contact inzet als er sprake is van ‘matching’ (meerdere openstaande betalingsachterstanden) en naarmate het bedrag hoger is.

Een op de vijf gemeenten houdt rekening met de huishoudsamenstelling. Men let dan met name op of er minderjarige kinderen in het huishouden aanwezig zijn. Degenen die de leeftijd als selectiecriterium hanteren, benoemen dat ze voor jongeren een andere werkwijze hebben. Bijvoorbeeld door een ander communicatiemiddel te hanteren – meer contact via de app in plaats van brief of e-mail –, door samen te werken met een jongerenwerker en/of meer pogingen te doen om in contact te komen.
2.5 Het gebruik van de CAK-lijst
Een gemeente kan bij het CAK opvragen welke inwoners onder de regeling betalingsachterstand zorgpremie vallen, de zogenoemde ‘CAK-lijst’ of ‘BAZ-lijst’. Het gaat om inwoners die zes maanden of langer hun zorgverzekeringspremie niet hebben betaald. Hierbij zijn verschillende dwarsdoorsnedes uit te vragen, bijvoorbeeld alle nieuwe meldingen of alleen jongeren. Het is niet verplicht om de CAK-lijst op te vragen. Maar als de gemeente de lijst opvraagt, moet er wel actie worden ondernomen.
Onderstaande figuur laat zien dat een op de vier gemeenten gebruikmaakt van de CAK-lijst. Dit is iets meer dan in 2024. Toen gebruikte 9 procent van de gemeenten maandelijks de lijst en 11 procent minder dan een keer per maand. Van de gemeenten tot 25.000 inwoners maakt 16 procent gebruik van de CAK-lijsten; dit is minder dan bij de gemeenten met meer dan 25.000 inwoners.

Gemeenten gebruiken de volgende soorten CAK-lijsten:
- De volledige lijst; alle inwoners die een hogere zorgpremie betalen (60 procent);
- De nieuwe instroom (inwoners die in een bepaalde periode nieuw zijn aangemeld bij het CAK) (20 procent).
- Een lijst met alleen jongeren (10 procent).
Veruit de meest genoemde reden voor gemeenten om geen gebruik te maken van de CAK-lijsten is de beperkte tijd en/of capaciteit. Bij ‘anders’ komt dit ook terug: ‘Er is momenteel geen tijd en budget voor. Het idee om te werken met de CAK-lijst ligt nog op de plank, specifiek om in te zetten bij jongeren.’ Ook geeft men aan dat men er nog niet aan toegekomen is en dat men de meerwaarde nog aan het onderzoeken is.
De bekendheid van de CAK-lijsten zelf is duidelijk toegenomen. Waar vorig jaar nog 20 procent aangaf de CAK-lijsten niet te gebruiken omdat men überhaupt niet wist dat dit mogelijk was, geldt dit nu nog voor 6 procent.

2.6 Het contact met vastelastenpartners
Bereikbaarheid van vastelastenpartners
Veruit de meeste gemeenten geven aan dat de bereikbaarheid wisselt, tussen vastelastenpartners (21 procent) en van situatie tot situatie (53 procent). Vrijwel alle gemeenten ervaren de bereikbaarheid als voldoende of goed. Degenen die dit niet zo ervaren, benoemen lange wachttijden om iemand te bereiken.
De gemeenten die aangeven dat het kunnen bereiken van vastelastenpartners sterk verschilt, benoemen verschillende organisaties. Er is niet een organisatie of type vastelastenpartner die eruit springt als minst of meest bereikbaar.

Een grote wens van de ondervraagde gemeenten is dat ze beschikken over een direct telefoonnummer en e-mailadres van de contactpersoon of afdeling die verantwoordelijk is voor vroegsignalering en/of het treffen van betalingsregelingen. Een optie is dat vastelastenpartners een specifiek telefoonnummer inrichten, dat uitsluitend voor gemeenten beschikbaar is. Dit verbetert de bereikbaarheid en verkort de wachttijden.
Andere verzoeken ten aanzien van vastelastenpartners:
- Zorg als vastelastenpartner voor kloppende contactgegevens van inwoners. Daarmee wordt niet zozeer gedoeld op het feit dat niet alle telefoonnummers meer in gebruik zijn (dat kan een vastelastenpartner ook niet altijd weten), maar technisch wel kloppen. Bijvoorbeeld dat het telefoonnummer bestaat uit tien getallen.
- Uniform beleid rondom het afsluiten van betalingsregelingen vanuit vroegsignalering, met instemming van de inwoner, is gewenst. Soms kan dit wel, terwijl andere vastelastenpartners eisen dat de inwoner zelf belt of dat eerst een machtiging wordt gestuurd.
Beschikbaarheid contactgegevens van vastelastenpartners
Over het algemeen zijn gemeenten (redelijk) tevreden over de beschikbaarheid van de contactgegevens van vastelastenpartners. Een minderheid van 16 procent is echt ontevreden.

3 Het contact leggen met en bereiken van de inwoner
Gemeenten zetten verschillende manieren in om inwoners te benaderen. Niet alleen de manieren waarop inwoners worden benaderd verschillen, ook de volgordelijkheid en de frequentie waarmee ze worden benaderd. In dit hoofdstuk behandelen we de manieren waarop gemeenten contact proberen te leggen met inwoners en onderzoeken we het effect hiervan op het bereik.
3.1 De benaderingswijzen
Driekwart van de gemeenten maakt gebruik van vijf of meer contactmethoden om inwoners te bereiken, zoals brieven, huisbezoeken, telefoongesprekken, WhatsApp, sms'jes en e-mails. Veertien procent van de gemeenten gebruikt zelfs alle genoemde methoden bij de opvolging van meldingen. Huisbezoeken, bellen en het versturen van brieven en e-mails wordt door veruit de meeste gemeenten gedaan. Dit zegt verder niets over de frequentie waarmee een bepaalde contactvorm wordt ingezet.

Gemeenten zijn in de afgelopen jaren meer verschillende vormen van contact gaan inzetten. In 2023 gebruikte 56 procent van de gemeenten vijf of meer contactvormen. Ook het gemiddeld aantal geregistreerde contactpogingen per melding lag in 2024 significant hoger dan in 2023. Vergeleken met 2023 is het gemiddelde aantal contactpogingen per melding bij gemeenten veranderd. De onderstaande tabel laat zien bij hoeveel gemeenten dit gaat om een toename of afname van 0,25 contactpogingen per melding. Op basis van de data is niet vast te stellen of gemeenten daadwerkelijk meer contactpogingen hebben gedaan, of dat vooral de registratie is verbeterd.
Het aandeel schriftelijke, telefonische en huisbezoekcontactpogingen is tussen 2023 en 2024 niet significant veranderd.
Verandering in contactpogingen per melding (2024 t.o.v. 2023) | Aantal gemeenten |
0,25 meer contactpogingen per melding | 71 |
Geen grote verandering | 184 |
0,25 minder contactpogingen per melding | 23 |
3.2 Schriftelijke contactpogingen
Bijna de helft van de gemeenten verstuurt standaard een brief of e-mail naar inwoners met een betalingsachterstand. Deze aanpak wordt vaker toegepast dan in 2024, toen 39 procent van de gemeenten dit deed. Het versturen van een e-mail komt daarbij ongeveer even vaak voor als het sturen van een brief.

Wanneer stuurt men brieven?
Gemeenten die niet standaard een brief of e-mail sturen (46 procent van de gemeenten), kregen de vraag in welke situaties ze wel een brief sturen. De drie meest genoemde situaties zijn:
- Als het telefoonnummer en e-mailadres niet bekend zijn en de betalingsachterstand niet heel ernstig lijkt (65 procent).
- Als de vroegsignaleerder na een aantal contactpogingen een inwoner niet heeft kunnen bereiken (29 procent).
- Als vooraankondiging bij een huisbezoek (30 procent).
Een aantal benoemt dat ze geen brieven meer verstuurt, maar kaartjes of flyers.
Verschillende soorten brieven
Dertien procent van de gemeenten heeft aparte brieven voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld voor jongeren of de CAK-doelgroep. Bij ouderen wordt vaak doorverwezen naar inlooppunten. 36 procent van de gemeenten heeft verschillende brieven voor verschillende situaties, zoals voor recidives, eindeleveringssignalen energie en crisismeldingen.
3.3 Telefonisch contact
Het telefonisch benaderen van inwoners binnen de vroegsignalering gebeurt in allerlei situaties. Bij een op de negen gemeenten worden alle inwoners telefonisch bereikt. Zowel bij ‘anders’ als bij ‘specifieke groepen’, noemen de gemeenten de criteria wanneer zij inwoners telefonisch willen bereiken. Veelal is dit afhankelijk van het type melding (of het een recidive of meervoudige melding is) en/of de hoogte van de achterstand. Hierbij varieert de hoogte tussen gemeenten. Jongeren worden ook een paar keer specifiek genoemd, met name in het kader van huurmeldingen.

Aantal belpogingen
Circa zes op de tien gemeenten heeft intern afspraken gemaakt over het minimum of maximum aantal belpogingen om een inwoner telefonisch te bereiken. Het minimum aantal belpogingen is gemiddeld twee. Het maximum aantal belpogingen is veelal drie. Een aantal gemeenten geeft aan dat ze samenwerkt met een callcenter die namens de gemeente belt. Het callcenter probeert zeven keer om iemand te bereiken.
Moment van bellen
Overdag bellen komt het meeste voor. In het weekend wordt nauwelijks gebeld. Bijna drie op de tien gemeenten belt wel ’s avonds. Vanuit de bijeenkomsten – signaalreizen en vroeglearnbijeenkomsten – komt terug dat dit met name tussen 17:00 en 19:00 uur plaatsvindt.
Bij gemeenten tot 50.000 inwoners belt 26 procent van de gemeenten ’s avonds. Dit komt minder vaak voor dan bij gemeenten met meer dan 50.000 inwoners, waar 35 procent dit doet.

3.4 Huisbezoek
Alle gemeenten gaan bij inwoners langs. Hoeveel huisbezoeken er per maand zijn, verschilt per gemeente. Twee derde van de gemeenten heeft geen maximum aantal huisbezoeken per maand afgesproken. Bij het kwart van de gemeenten (n= 39) waar wel een maximum geldt, varieert deze van 5 tot 350 per maand. Daarbij is er een duidelijk verschil naar omvang van de gemeente te zien. Gemeenten tot 50.000 inwoners leggen gemiddeld 31 huisbezoeken per maand af. Gemeenten met 50.000-100.000 inwoners staan bij maximaal 61 adressen per maand aan de deur. Bij 100.000+ gemeenten ligt het aantal huisbezoeken op 113 per maand.
Aantal contactpogingen bij huisbezoeken
Ongeveer twee derde van de gemeenten heeft duidelijke afspraken gemaakt over het minimum of maximum aantal huisbezoeken. Bij 17 procent is dit maximaal één poging, bij 60 procent maximaal twee pogingen en bij 23 procent maximaal drie pogingen. De nuance die men daarbij aangeeft:
- Het aantal pogingen hangt soms af van de ernst van de situatie af. Bijvoorbeeld bij een deurwaardervonnis probeert men vaker te gaan.
- Men doet een ronde aan huisbezoeken per maand, maar bij dreigende situaties gaat men bij dat specifieke huishouden vaker langs.
- Sommige gemeenten variëren met het tijdstip van de dag, door bijvoorbeeld zowel overdag als 's avonds langs te gaan.

Aankondiging huisbezoek
Ruim vier op de tien gemeenten kondigt een huisbezoek niet aan. Degenen die dat wel doen, doen dit veelal via een brief of kaart. Uitsluitend een aankondiging via WhatsApp of sms komt niet voor. Sommige gemeenten proberen eerst telefonisch contact te leggen en gaan, als dat niet lukt, onaangekondigd langs. Andere gemeenten beslissen per geval of ze hun bezoek van tevoren aankondigen.

Moment van huisbezoek
Net als telefonisch contact, plannen gemeenten huisbezoeken vooral overdag op werkdagen. Bijna een kwart van de gemeenten plant deze bezoeken ook 's avonds in. In het weekend worden er nauwelijks huisbezoeken afgelegd (zie figuur in de voorgaande paragraaf).
3.5 Registratie contactpogingen
Gemeenten kunnen alle acties in de opvolging van een melding registreren in hun vroegsignaleringssoftware, wat helpt om inzicht te krijgen in de geleverde inspanningen en de moeite die het kost om iemand te bereiken. De verzamelde gegevens zijn bovendien nuttig bij de evaluatie van de aanpak, omdat ze laten zien welke contactvormen effectiever zijn voor specifieke groepen inwoners. Als gemeenten bovendien op een vergelijkbare manier registreren, kunnen er betrouwbare vergelijkingen op landelijk niveau worden gemaakt. Ruim acht op de tien gemeenten registreren alle contactpogingen in het softwarepakket VPS of xxllnc Vroegsignalering (onderdeel Vroegeropaf). Gemeenten die deze software niet gebruiken, registreren de contactpogingen vaak ook niet. Daarnaast is de registratie van telefonische contacten die een callcenter afhandelt soms niet mogelijk in de vroegsignaleringssoftware.

Bij vijf procent van de ondervraagde gemeenten verschilt de registratie per contactsoort. Hierbij wordt onder andere benoemd:
- Geautomatiseerde bulkbrieven worden niet vastgelegd.
- De geautomatiseerde brief die iedereen krijgt, wordt als contactpoging geregistreerd. Vervolgens worden alleen contactpogingen geregistreerd waarbij de inwoner wordt bereikt.
- Alleen huisbezoeken worden vastgelegd; andere contactpogingen niet.
Registratie per contactvorm
Wanneer gevraagd wordt naar specifieke contactpogingen, blijkt dat acht op de tien gemeenten deze registreren. Bij een huisbezoek dat met een brief of flyer wordt aangekondigd, wordt dit echter net iets minder vaak gedaan: 69 procent van de gemeenten registreert het wel, terwijl 16 procent dit zeker niet doet.

3.6 Het type contactpogingen en de samenhang bereik, hulpacceptatie en terugkerendheid van signalen
Bereik en type contactpogingen
Gemeenten willen weten welke contactmethode het meest effectief is om inwoners te bereiken en betalingsachterstanden op te lossen. Om dit te onderzoeken, hebben we gekeken of er een verband is tussen de manier van contact (schriftelijk, telefonisch of via huisbezoek) en het bereikpercentage van een gemeente. Concreet: behalen gemeenten die veel telefonisch contact zoeken een beter bereik dan gemeenten die vooral schriftelijk contact leggen? Uit de analyse blijkt:
- Meer contactpogingen leiden tot meer bereik. Elke extra contactpoging per melding verhoogt het bereik gemiddeld met 11 procentpunt. Het gemiddelde bereik is 20 procent. Met een extra contactpoging per melding stijgt dit naar 31 procent.
- Meer schriftelijke contactpogingen gaan ten koste van het bereik. Als het aandeel schriftelijke pogingen met 10 procentpunt stijgt (en huisbezoeken dus afnemen), daalt het bereik met gemiddeld 1,7 procentpunt. Concreet: bij een gemeente waar 60 procent van de pogingen schriftelijk is en het bereik 20 procent bedraagt, daalt het bereik naar 18,3 procent als het aandeel schriftelijke pogingen stijgt naar 70 procent.
- Meer telefonische pogingen vergroten het bereik. Als het aandeel telefonische pogingen met 10 procentpunt stijgt (in plaats van huisbezoeken), neemt het bereik gemiddeld met 2,8 procentpunt toe.
Ook zien we: gemeenten die in 2024 een duidelijk groter aandeel telefonische contactpogingen hadden (10 procentpunt of meer dan in 2023), zagen vaak ook een aanzienlijke stijging in hun bereik. Tegelijkertijd geldt dat gemeenten die minder schriftelijke contactpogingen zijn gaan doen, juist vaker een duidelijke toename in bereik lieten zien.
Daarnaast hebben we onderzocht welke type contactpogingen per leeftijdscategorie het meest effectief zijn om iemand te bereiken. Voor iedere leeftijdscategorie is gekeken welke contactvorm werd ingezet wanneer iemand daadwerkelijk bereikt werd. Ter illustratie: van alle contactpogingen waarbij een 18- tot 25-jarige werd bereikt, was 58,7 procent telefonisch.
Ingezette contactvormen waarbij de inwoner is bereikt, per leeftijdscategorie
18 – 25 jaar (n= 22.131) |
26 – 45 jaar (n= 87.055) |
46 – 65 jaar (n= 44.755) |
Vanaf 66 jaar (n= 10.140) |
|
Brief | 3,1 % | 3,2 % | 4,0 % | 4,5 % |
18,4 % | 18,0 % | 17,8 % | 16,8 % | |
Huisbezoek | 8,9 % | 11,6 % | 12,2 % | 16,5 % |
Sms/WhatsApp | 6,1 % | 3,1 % | 2,2 % | 1,4 % |
Telefoon | 58,7 % | 59,6 % | 59,5 % | 56,6 % |
Anders/onbekend | 4,9 % | 4,5 % | 4,4 % | 4,3 % |
Telefonische contactpogingen zijn in alle leeftijdscategorieën de meest effectieve manier om inwoners te bereiken. Wanneer ook rekening wordt gehouden met factoren zoals leeftijd, type en hoogte van de betalingsachterstand, blijkt dat na telefonisch contact een huisbezoek de grootste kans op succes heeft. In de tabel lijkt e-mail de op een na meest succesvolle vorm, maar dit beeld verandert zodra andere factoren worden meegenomen: dan blijkt een huisbezoek effectiever.
Verder zien we dat:
- Hoe ouder de inwoner, hoe groter de kans dat een huisbezoek leidt tot succesvol contact.
- De kans op succes via e-mail en sms/WhatsApp juist afneemt naarmate de leeftijd stijgt. Sms/WhatsApp werkt het beste voor de jongste groep (18–25 jaar).
Hulpacceptatie en type contactpogingen
In aanvulling op de analyses naar bereik, hebben we de relatie tussen contactvormen en hulpacceptatie onderzocht. De vraag is of de kans op daadwerkelijke hulpacceptatie verschilt tussen inwoners die telefonisch zijn benaderd en inwoners die een huisbezoek hebben gehad. Met andere woorden: heeft het ene type contactpoging een hogere kans op het aanvaarden van hulp dan het andere?
We hebben specifiek gekeken naar de inwoners die daadwerkelijk zijn bereikt en zien het volgende:
- Schriftelijk contact: dit contacttype bereikt minder inwoners dan huisbezoek of telefonisch contact. De kans op hulpacceptatie is vervolgens bij schriftelijk contact hoger dan bij telefonisch contact, maar lager dan bij huisbezoek.
- Telefonisch contact: dit type heeft een hoog bereik en is ruim drie keer effectiever in het bereiken van inwoners dan huisbezoek. De kans op hulpacceptatie is echter lager dan bij schriftelijk contact of huisbezoeken.
Bij deze analyse is rekening gehouden met factoren zoals de hoogte en het type van de betalingsachterstand en het aantal contactpogingen.
Een mogelijke verklaring voor de bevindingen is dat mensen die via brief, e-mail of WhatsApp worden bereikt, vaker een intrinsieke motivatie hebben om hulp te accepteren. Bij schriftelijke contactvormen is het immers makkelijker om niet te reageren, wat het lagere bereik kan verklaren. Degenen die wel reageren, staan waarschijnlijk open voor hulp, waardoor de kans op hulpacceptatie hoger ligt.
Dat de hulpacceptatie bij huisbezoeken hoger is dan bij telefonisch contact, ook bij vergelijkbare betalingsachterstanden, kan komen doordat de afstand tussen inwoner en vroegsignaleerder kleiner is. Hierdoor is het moeilijker om ‘nee’ te zeggen of te melden ‘ik los het zelf op’. Bovendien biedt een huisbezoek vaak meer ruimte voor een uitgebreid gesprek over de situatie en het geven van advies.
Dat de hulpacceptatie bij telefonisch contact lager ligt, betekent niet dat de inwoner niet aan de slag gaat met zijn situatie. We hebben echter geen cijfers over het effect van het contact op de uiteindelijke betalingsachterstand.
Aandeel recidivemeldingen en type contactpogingen
Tot slot hebben we gekeken in hoeverre het aantal recidivemeldingen – oftewel het deel van de meldingen dat betrekking heeft op adressen waarvoor in de afgelopen zes maanden al een signaal van een betalingsachterstand is geweest – samenhangt met het totale aantal signalen en de aanpak van de gemeente. We keken hierbij naar het gemiddeld aantal contactpogingen en de verdeling van contactvormen zoals schriftelijk, telefonisch of huisbezoeken. Uit deze analyse blijkt:
- Of er schriftelijk, telefonisch of via een huisbezoek contact is geweest, maakt geen merkbaar verschil in hoeveel mensen opnieuw een melding krijgen.
- Gemeenten die meer signalen ontvangen, hebben ook een iets hoger aandeel recidive. Het gemiddelde aandeel recidive bedraagt 49 procent. Bij een toename van tien signalen per jaar per 1.000 inwoners stijgt dit aandeel naar 49,9 procent.
- Meer contactpogingen hangen samen met minder recidive. Elke extra poging per melding verlaagt het aandeel recidive gemiddeld met 7,96 procentpunt. Concreet betekent dit dat bij een gemiddeld aandeel van 49 procent, een extra contactpoging dit aandeel kan terugbrengen naar ongeveer 41 procent.
4 Leren en ontwikkelen
De Wetsevaluatie Vroegsignalering in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening adviseerde gemeenten om te investeren in de vaardigheden van hun professionals en het ministerie van SZW om onderzoek naar de effectiviteit van verschillende aanpakken te stimuleren. Dit hoofdstuk onderzoekt hoe gemeenten zelf hun vroegsignalering evalueren en hoe ze werken aan verdere verbetering.
4.1 Is de vroegsignalering succesvol?
Voor bijna zes op de tien gemeenten is vroegsignalering een succes als inwoners hierdoor de weg naar de gemeente weten te vinden. Dit duidt op een visie waarbij de gemeente een laagdrempelig 'visitekaartje' wil afgeven. Andere veel gebruikte maatstaven voor het succes zijn een zo groot mogelijk bereik en het klein houden van schulden als de belangrijkste graadmeters. De mate van hulpacceptatie is hieraan duidelijk ondergeschikt; driekwart van de gemeenten beschouwt dit niet als bepalend voor het succes.

Het succes van vroegsignalering in de eigen gemeente
Gerelateerd aan hun criteria voor succes, vindt bijna zes op de tien gemeenten de vroegsignalering op dit moment succesvol. Daartegenover staat een kleine groep van slechts 7 procent van de gemeenten die het niet succesvol vindt.

Degenen die de vroegsignalering succesvol ervaren, benoemen:
- Dat ze veel mensen weten te bereiken: ‘We weten veel mensen te bereiken, daarmee is niet altijd gezegd dat ze hulp accepteren. Maar ze weten ons in ieder geval te vinden. Dit is ook zo met ketenpartners.’ En: ‘We groeien in bereik binnen de capaciteit die we hebben.’
- Dat inwoners de gemeenten steeds beter weten te vinden: ‘Voldoende bereik en met name ook inwoners die aanvankelijk geen hulp wensten, melden zich later alsnog. De kracht van laagdrempeligheid is groot. Met name ook in gevallen van multiprobleem-situaties is de vroegsignaleerder nog de enige collega die in contact is.’ En: ‘We worden steeds beter zichtbaar.’
- Dat er meer aanmeldingen bij schuldhulpverlening zijn, waarbij de ernst van de problematiek daalt: ‘Vanuit de vroegsignalering hebben wij veel aanmeldingen voor schuldhulpverlening gekregen.’ En: ‘Wij maken minder gebruik van lange trajecten (MSNP) en vaker wordt informatie en advies ingezet.’ En: ‘Het gemiddelde van de totale schuldenlast is aanzienlijk gedaald.’
- Dat er minder ontruimingen zijn: ‘Er zijn sinds de vroegsignalering geen ontruimingen geweest.’
- Dat ze meer inwoners in beeld krijgen, ook met andere problematiek: ‘Door de jaren heen hebben we via vroegsignalering zoveel meer mensen in beeld gekregen dan we eerst hadden. Niet dat iedereen schulden heeft, maar ook al krijg je in beeld dat iemand geen reserves/spaargeld heeft; dat blijft toch een kwetsbaarheid. We kennen steeds meer mensen en daardoor is het ook makkelijker om opnieuw contact op te nemen. Het gaat steeds soepeler; en dat vind ik succesvol'.’ En: ‘Het is een goede manier om via de voordeurgesprekken andere signalen op te pikken en de gemeente 'een gezicht' te geven.’
- Dat inwoners positief reageren: ‘Over het algemeen krijgen we positieve feedback. We proberen zoveel mogelijk (telefonisch) in contact te komen, wat meestal als prettig wordt ervaren.’ En: ‘Ik heb de uitvoering van de vroegsignalering sinds kort overgenomen en ik heb veel reacties van mensen die graag geholpen willen worden of nu weten wat we aan hulp kunnen bieden. De gesprekken met de meeste mensen zijn positief.’
Degenen die neutraal zijn, benoemen:
- Er is te weinig capaciteit om alle signalen op de gewenste manier op te pakken: ‘Momenteel staat vroegsignalering een beetje stil vanwege te weinig capaciteit.’ En: ‘Middelen zijn beperkt en daarmee een beperkende factor. We ontwikkelen wel verder richting dedicated vroegsignalering en vroegsignaleerders.’
- Men ziet nog mogelijkheden om het nog beter te doen. Zo benoemt een gemeente: ‘We kunnen het proces nog versterken: 1. verschillende aanpakken per doelgroepen en 2. de uitvoerende partij wil meer samenwerken met hulpverleners/professionals die al een vertrouwensband hebben met de inwoner.’ En: ‘We zijn nu bezig met de doorontwikkeling, we hebben de wens om vroegsignalering nog beter te doen.’
- Het blijft moeilijk de betalingsachterstanden van inwoners te verminderen. Dit blijkt onder andere uit deze reacties: ‘We weten wel een hoog bereik te realiseren, maar dat zegt nog niets over een structurele oplossing. Je ziet na 'hulp geaccepteerd' vaak dat achterstanden oplopen, het van een vroegsignalering een crisismelding is geworden of dat er een melding komt van een andere melder.’ En ‘Ondanks het proactieve aanbod blijft de schaamte om hulp te aanvaarden bestaan. Het lijkt er nog altijd op dat inwoners wachten met hulp aanvaarden of zoeken tot er een crisissituatie is ontstaan.’
- Men twijfelt of het behaalde resultaat in verhouding staat tot de benodigde inspanningen. Zo geeft een gemeente aan: ‘We komen eerder in contact met inwoners, dat is een succes. Maar als je het aantal contacten/hulpacceptaties afzet tegen de investering in tijd en geld, dan is het een duur middel.’
- Het is moeilijk de effectiviteit van vroegsignalering te meten: ‘Het bereik is redelijk. Het effect is lastig te meten, waardoor je de toegevoegde waarde moeilijk kunt laten zien.’ En: ‘We zijn nog zoekend in het meten van de effectiviteit van de vroegsignalering en hoe dat gemeten kan worden.’
Een van de reacties omvat veel van de bovengenoemde punten:
‘De huisbezoeken werpen na drie jaar vruchten af. Bewoners melden zich eerder of nemen contact op met de gemeente voor hulp. Mijn mening is dat als er meer op de vroegsignalering geïnvesteerd kan worden, dit meer resultaat zal geven. Echter, er is geen budget voor en we moeten het doen met een fte die voor de vroegsignalering, maar ook de overige taken van de schuldhulpverlening geldt!’
Degenen die de vroegsignalering niet succesvol vinden, noemen met name:
- Dat het bereik laag is: ‘Het aantal huishoudens dat we met een huisbezoek weten te bereiken valt soms tegen. En daarnaast vind ik de kosten (van het systeem en dergelijke) hoog ten opzichte van het aantal bereikte inwoners.’ En: ‘Veel contactpogingen, maar weinig reacties.’
- Dat de hulpacceptatie tegenvalt: ‘Het bereik is laag en weinig inwoners accepteren het hulpaanbod.’ En: ‘Het werkt wel goed, maar toch komen er veel mensen uiteindelijk nog in de schulden terecht. Bij ons valt het op dat veel mensen geen hulp willen aanvaarden. Dat is jammer, want zo loopt het telkens verder op.’
- Dat de beperkte capaciteit een bottleneck is: ‘Kan meer uitgehaald worden, maar is geen capaciteit voor.’ En: ‘We willen graag alle crisismeldingen en matches bezoeken met een huisbezoek. Maar door veel te weinig capaciteit lukt dit niet.’
4.2 Doorontwikkelen van de vroegsignalering
Vroegsignaleerders proberen op allerlei manieren zichzelf en de vroegsignalering binnen de organisatie te blijven ontwikkelen. Dit gebeurt op verschillende manieren:
- Via (online) bijeenkomsten en cursussen.
- Door contact met andere gemeenten.
- Door gebruik te maken van handreikingen met achtergrondinformatie (Leidraad Vroegsignalering en/of NVVK-module vroegsignalering).
- Door intern zaken te bespreken en te evalueren
Onderstaande figuur laat zien hoeveel gemeenten gebruikmaken van de manieren om de vroegsignalering verder te ontwikkelen. Wat opvalt is dat 36 procent aangeeft recent hun werkwijze uitgebreid geëvalueerd te hebben.

4.3 Monitoring klanttevredenheid
Eén op de zes gemeenten vindt vroegsignalering succesvol als inwoners tevreden zijn met de geboden hulp. In de praktijk blijkt echter dat de tevredenheid van de inwoner nog nauwelijks wordt gemeten. Bijna driekwart van de gemeenten besteedt geen aandacht aan klanttevredenheid bij het monitoren van vroegsignalering. De gemeenten die dit wel doen, vragen inwoners af en toe naar hun ervaringen (6 procent) of verzamelen feedback over de geboden hulp (5 procent).
Methodologische verantwoording
Uitvraag onder gemeenten
Twee keer per jaar zet Divosa een digitale vragenlijst uit onder deelnemers aan de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden. Deze rapportage presenteert de resultaten op de vragenlijst van maart/april 2025. Deze vragenlijst ging over de procesinrichting en aanpak rondom vroegsignalering.
In totaal hebben 140 organisaties de vragenlijst volledig ingevuld. Hierbij gaat het om 125 individuele gemeenten en 15 samenwerkingsverbanden en gemeenschappelijke regelingen. In totaal representeren deze organisaties 158 gemeenten. In de rapportage gebruiken we de antwoorden op gemeenteniveau.
Hieronder staat de verdeling van deze 158 gemeenten naar omvang van de bevolking. De gemeenten met 25.000 tot 50.000 inwoners zijn iets ondervertegenwoordigd, terwijl de 50.000+-gemeenten iets oververtegenwoordigd zijn ten opzichte van de landelijke gemeentelijke verdeling. Deze 158 gemeenten vertegenwoordigen 57 procent van de Nederlandse bevolking.
Aantal deelnemende gemeenten |
Aandeel van het totaal aantal deelnemende gemeenten (n=158) | Aandeel van het totaal aantal gemeenten in Nederland (n=342) | |
0-25.000 | 50 | 32 % | 33 % |
25.000-50.000 | 51 | 32 % | 39 % |
50.000-100.000 | 36 | 23 % | 18 % |
100.000 of meer | 21 | 13 % | 9 % |
Regressie-analyses naar recidives, bereik en hulpacceptatie
Naast rechte tellingen, hebben we regressieanalyses uitgevoerd. De meeste analyses in dit rapport laten zien hoe vaak een bepaalde situatie voorkomt. Een regressie laat zien hoe sterk één of meerdere kenmerken samenhangen met een uitkomst. Met dit type analyse kunnen we kijken hoe recidives, bereik en de hulpacceptatie van inwoners samenhangen met verschillende factoren.
Voor deze analyses zijn de resultaten van de vragenlijst gecombineerd met cijfers per gemeente uit het dashboard van de Divosa Monitor Vroegsignalering. Hiervoor zijn de cijfers over heel 2024 gebruikt.
Analyse recidive
Er is gekeken in hoeverre het percentage recidivemeldingen van een gemeente samenhangt met het aantal signalen, het aantal contactpogingen per melding en de wijze waarop contactpogingen plaatsvinden (welk deel schriftelijk, telefonisch en via huisbezoek). Het percentage recidivemeldingen is het deel van de meldingen waarvoor geldt dat er in de afgelopen zes maanden op hetzelfde adres al een signaal is geweest.
We hebben de volgende analyse uitgevoerd:
Deel van de meldingen in een gemeente dat een recidivemelding is = B0 + B1*aantal signalen per maand per 1.000 inwoners + B2*aantal contactpogingen per melding + B3*aandeel schriftelijke contactpogingen + B4*aandeel telefonische contactpogingen + error [referentiegroep = aandeel contactpogingen middels een huisbezoek]
Analyse bereik
Ook is gekeken naar het bereik, zowel op gemeenteniveau (bereikpercentage per gemeente), op het niveau van het aantal contactpogingen (of een contactpoging heeft geresulteerd in het bereiken van een inwoner) en op meldingenniveau (of er per melding één of meerdere contactpogingen zijn waarbij de inwoner is bereikt).
Bereikpercentage gemeente = B0 + B1*aantal signalen per maand per 1.000 inwoners + B2*aantal contactpogingen per melding + B3*aandeel schriftelijke contactpogingen + B4*aandeel telefonische contactpogingen + error [referentiegroep = aandeel contactpogingen middels een huisbezoek]
Of er bij een contactpoging contact is gelegd (inwoner is bereikt) = B0 + B1*contacttype + B2*type betalingsachterstand (type VLP) + B3*schuldbedrag + B4*softwarepartij + B5*gemeentegrootte + error [referentiegroep = aandeel contactpogingen middels een huisbezoek]
Of er bij een melding contact is gelegd (inwoner is bereikt) = B0 + B1* aantal contactpogingen per melding + B2*type betalingsachterstand (type VLP) + B3*schuldbedrag + B4*softwarepartij + B5*gemeentegrootte + B6*aandeel schriftelijke contactpogingen + B7*aandeel telefonische contactpogingen + error [referentiegroep = aandeel contactpogingen middels een huisbezoek]
Analyse hulpacceptatie
Bij hulpacceptatie is gekeken naar het aantal meldingen waarbij de inwoner hulp heeft geaccepteerd als percentage van het aantal meldingen waarbij de inwoner is bereikt:
Of er hulp is geaccepteerd nadat iemand is bereikt = B0 + B1*aantal contactpogingen per melding + B2*type betalingsachterstand (type VLP) + B3*schuldbedrag + B4*softwarepartij + B5*gemeentegrootte + B6*aandeel schriftelijke contactpogingen + B7*aandeel telefonische contactpogingen + error [referentiegroep = aandeel contactpogingen middels een huisbezoek]
Colofon
Divosa
Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
030 233 23 37
info@divosa.nl
divosa.nl
Auteur
Anna van der Schors
Met medewerking van
Sanne van der Laan (Significant)
Eindredactie
Stefanie Peters
Webredactie
Mathilde Kroon
Versie
September 2025