Inleiding

De individuele studietoeslag is een regeling die in 2015 in werking trad als onderdeel van de Participatiewet. Het doel is altijd geweest om studenten financieel te compenseren als ze door een medische beperking niet naast hun studie kunnen bijverdienen. Dat moet ertoe leiden dat meer mensen met een arbeidsbeperking gaan studeren en daarmee een betere kans op de arbeidsmarkt hebben.

Uit onderzoek van de Inspectie SZW bleek echter dat de regeling dat doel niet bereikte. Sommige voorwaarden werden te streng geïnterpreteerd, waardoor te weinig studenten de studietoeslag kregen. Kreeg iemand de studietoeslag wel, dan was het bedrag soms te laag om echt een financieel steuntje in de rug te bieden.

Om deze bezwaren te ondervangen zijn er aanpassingen gedaan in de Verzamelwet van SZW 2022. Zo zijn de voorwaarden aangepast en zijn er bij AMvB minimumbedragen voor de toeslag vastgesteld.

Doel en doelgroep

Deze handreiking licht de nieuwe studietoeslag, die per 1 april 2022 is ingegaan, uitgebreid toe. Daarbij komt ook het overgangsrecht aan de orde. Professionals kunnen zich snel op de hoogte stellen van de verschillen met de oude regeling. Beleidsmedewerkers kunnen lezen op welke punten de gemeente beleidsvrijheid heeft. Daar kan het zinvol zijn om keuzes vast te leggen in een beleidsregel.

Bronnen

De handreiking is gebaseerd op literatuurstudie en onderzoek naar de praktijk. Op basis van wet- en regelgeving en kamerstukken is onderzocht welke mogelijkheden de Participatiewet biedt. In de bijlage is een literatuuroverzicht opgenomen. Daarnaast is de handreiking gebaseerd op gesprekken met professionals bij verschillende gemeenten die betrokken zijn bij de doelgroep voor studietoeslag en bij het aanvragen van de studietoeslag: projectleiders, uitvoerders en beleidsmedewerkers.

Leeswijzer

Hoofdstuk 1 gaat in op de wetsgeschiedenis. Alle wijzigingen van de nieuwe studietoeslag komen in hoofdstuk 2 kort aan bod en in hoofdstuk 3 (hoogte en uitbetaling), hoofdstuk 4 (doelgroep), hoofdstuk 5 (studietoeslag als aparte inkomensvoorziening) en hoofdstuk 8 (vervallen verordeningsplicht) uitgebreid. Hoofdstuk 6 gaat in op inkomens- en fiscale gevolgen van de nieuwe studietoeslag en hoofdstuk 7 op fraude, terugvordering en boete. Hoofdstuk 9 bevat tips om de doelgroep van de studietoeslag beter te bereiken. Hoofdstuk 10 bespreekt welke technische en administratieve aanpassingen er nodig zijn. Tot slot geeft hoofdstuk 11 antwoord op vragen die in de praktijk aan de orde kunnen komen.

Introductie

Bij de invoering van de Participatiewet (Pw) op 1 januari 2015 werd de individuele studietoeslag geregeld in artikel 36b Pw. Het doel van de regeling was altijd financiële steun bieden aan studenten die door een medische beperking niet kunnen bijverdienen naast hun studie. Uit het rapport evaluatie individuele studietoeslag (1) van de Inspectie SZW van december 2018 bleek echter dat de regeling niet goed werd benut. Daar zijn verschillende redenen voor:

  • Gemeenten kunnen de doelgroep moeilijk bereiken.
  • De gemiddelde hoogte van de studietoeslag is lager dan die van de eerdere studieregeling Wajong2010.
  • Sommige aanvullende voorwaarden vormden een belemmering. Vooral de voorwaarde ‘niet in staat zijn het wettelijk minimumloon (WML) te kunnen verdienen’ zorgde dat veel mensen de studietoeslag niet kregen.

De voorwaarde dat iemand niet het wettelijk minimumloon kan verdienen had niet de uitwerking die de wetgever voor ogen had. Er werd dan namelijk gekeken naar het toekomstig verdienvermogen.

Gemeentenieuws van SZW 2019-5 schreef voor dat deze voorwaarde als volgt geïnterpreteerd moet worden: door een medische beperking naast de studie structureel niet kunnen bijverdienen. De minister gaf aan dat gemeenten vanaf dat moment individuele studietoeslag met die interpretatie moesten beoordelen. Die voorwaarde is uiteindelijk ook zo opgenomen in artikel 36b Pw, dat op 1 januari 2020 in werking trad. (2)

Voetnoten

  1. Detail 2018D60493 | Tweede Kamer der Staten-Generaal.
  2. Stb. 2019, 483 voor de bekendmaking en Stb. 2019, 484 voor de inwerkingtreding.

1.1 Naar een nieuwe studietoeslag

De nieuwe studietoeslag zou eigenlijk onderdeel uitmaken van het wetsvoorstel Breed Offensief. (1) Op 3 maart 2020 deed de toenmalige staatssecretaris daarvoor in een nota van wijziging een voorstel. Het wetsvoorstel Breed Offensief is in juni 2021 controversieel verklaard. Daarom zou het pas behandeld kunnen worden na het aantreden van een nieuw kabinet.

Omdat het nieuwe kabinet lang op zich liet wachten heeft de Tweede Kamer op 18 november 2021 het amendement van Maatoug-Gijs van Dijk aangenomen. Daarin staat het volgende: ‘In februari 2019 stemde de Tweede Kamer unaniem voor een motie om de studietoeslag te harmoniseren. Omdat dit voorstel onderdeel is van een groter wetsvoorstel, is het nog niet behandeld. Dit leidt tot onduidelijkheid voor gemeenten. Zij worden gevraagd te handelen naar de geest van de wet, maar de wettelijke basis is er niet. De indieners van dit amendement zijn daarom van mening dat dit specifieke onderdeel brede steun geniet en daarom niet hoeft te wachten op behandeling. De door indieners beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging is 1 april 2022. Daarmee wordt duidelijkheid verschaft voor alle studenten met een beperking en voor alle gemeenten.’

Het nieuwe artikel 36b Pw

Op basis van het amendement is de nieuwe studietoeslag overgeheveld naar de Verzamelwet 2022. De aangepaste studietoeslag met minimumbedragen trad daarmee op 1 april 2022 in werking. De bedragen voor de studietoeslag en de vrijlating van de stagevergoeding zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (AMvB).

Op grond van het nieuwe artikel 36b Pw verstrekt het college studietoeslag aan ‘een student die als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat is naast de studie bij te verdienen, als hij of zij voldoet aan de in artikel 36b Pw genoemde voorwaarden. Een onafhankelijk medisch advies is het uitgangspunt bij de vaststelling van de structurele medische beperking.’

De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Studietoeslag is geen bijzondere bijstand meer, maar een zelfstandige uitkering op grond van de Participatiewet.
  • Er is geen vermogenstoets meer.
  • Het recht op de studietoeslag is gekoppeld aan het ontvangen van WTOS (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) of studiefinanciering. Daardoor gelden de leeftijdsbeperkingen van die regelingen ook voor de studietoeslag (zie hoofdstuk 4.4).
  • Er is een minimumbedrag voor de studietoeslag vastgelegd in een AMvB.
  • Er is vrijlating van een stagevergoeding tot een in de AMvB vastgelegd bedrag.
  • De verordeningsplicht op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel c Pw vervalt.

Alle wijzigingen van de nieuwe studietoeslag komen in de komende hoofdstukken uitgebreid aan bod.

Voetnoten

  1. Wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief).

1.2 Herkomst budget

Voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten is bij invoering van de Participatiewet structureel € 35 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Dat is ongeoormerkt budget voor zowel de uitgaven aan de studietoeslag als de bijbehorende uitvoeringskosten. Gemeenten kunnen die middelen blijven gebruiken voor de uitvoering van de studietoeslag.

Het budget verandert niet voor de nieuwe studietoeslag. Door de maatregelen in de nota van wijziging zullen de uitgaven inclusief uitvoeringskosten naar verwachting toenemen. (1) Het precieze effect is onzeker. Maar de verwachting is dat het budget voldoende is vanwege de koppeling met het jeugd-WML en vanwege het grote verschil tussen het beschikbare budget en de daadwerkelijke besteding. Het CBS heeft berekend in hoeverre het budget in 2015 tot en met 2017 werd benut. Zo werd er in 2017 naar schatting € 1,8 miljoen aan deze studietoeslag uitgegeven, terwijl er dat jaar € 29 miljoen voor beschikbaar was. Overigens zijn de middelen voor de studietoeslag binnen de algemene uitkering vrij besteedbaar.

Voetnoten

  1. Nota van wijziging, Breed Offensief.

Introductie

Een student moet aan de volgende voorwaarden voldoen voor toekenning van de studietoeslag:

  • De student moet als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat zijn naast de studie inkomsten te verwerven (zie hoofdstuk 4.1).
  • De student moet studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF) of een tegemoetkoming krijgen op grond van hoofdstuk 4 WTOS. Het levenlanglerenkrediet van de WSF valt daar niet onder.
  • De student mag geen recht hebben op een uitkering op grond van de Wajong (zie hoofdstuk 4.5).

2.1 Studiefinanciering of WTOS ontvangen

In de Participatiewet staat dat het verzoek om studietoeslag kan worden gedaan door iemand die studiefinanciering ontvangt op grond van de WSF, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, of die een tegemoetkoming krijgt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. (1)

Studenten hebben alleen recht op studietoeslag als ze studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS hebben aangevraagd en deze daadwerkelijk ontvangen. Om het recht op studietoeslag vast te stellen is dus een beschikking van DUO noodzakelijk. Het potentiële recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS zonder dat te hebben aangevraagd is niet voldoende. Een student ontvangt het dan namelijk niet en heeft geen toekenningsbeschikking van DUO.

Soms heeft een student recht op studiefinanciering of tegemoetkoming WTOS, maar komt het niet tot uitbetaling. Met dat recht op 0-bedrag voldoet een student wel aan de voorwaarde van artikel 36b lid 3 onderdeel a Pw.

Bij de oude studietoeslag was het wel mogelijk om de individuele studietoeslag toe te kennen aan iemand die recht had op studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS, maar die niet had aangevraagd. Daarin was namelijk alleen de voorwaarde dat iemand ‘recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten’.

Het verschil zit is dat voorheen het recht op de studiefinanciering of de tegemoetkoming WTOS al volstond. Onder de nieuwe studietoeslag moet de belanghebbende de studiefinanciering of de tegemoetkoming ook daadwerkelijk ontvangen, al is het een uitkering van een 0-bedrag.

Studentenreisproduct

Een beschikking van DUO voor enkel een studentenreisproduct geeft recht op studietoeslag voor:

  • ho-studenten (hbo, universiteit) van 15 jaar en ouder, en
  • mbo-studenten van 18 jaar en ouder.

Mbo-studenten jonger dan 18 jaar met een studentenreisproduct hebben geen recht op studietoeslag. In artikel 2.3 lid 1 onderdeel a en b WSF 2000 wordt namelijk nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen:

  • een reisvoorziening voor elke mbo-student, ook de 18-minner;
  • studiefinanciering voor elke mbo-student van 18 jaar en ouder.

Bij de mbo-studenten jonger dan 18 jaar moet het recht op het reisproduct dus niet gezien worden als recht op studiefinanciering in het algemeen. Op grond van artikel 2.3 lid 1onderdeel a WSF 2000 heeft deze student namelijk al recht op het reisproduct vóórdat hij recht heeft op studiefinanciering, zoals bedoeld in artikel 3.6 en 4.6a WSF 2000.

Voetnoten

  1. Artikel 36b lid 3 onderdeel a Pw.

2.2 Verplichtingen

In artikel 36b lid 4 Pw is een aparte inlichtingenplicht opgenomen. Dat is nodig omdat de studietoeslag geen bijstand meer is (hoofdstuk 5.1). De inlichtingenplicht van artikel 17 Pw geldt daarom niet. De inlichtingenplicht van de nieuwe studietoeslag wordt in hoofdstuk 5.3 besproken.

De nieuwe studietoeslag moet worden aangevraagd in de gemeente waar de belanghebbende woont. In artikel 36b lid 6 Pw is artikel 40 lid 1 Pw van overeenkomstige toepassing verklaard. De woonplaats moet dus worden getoetst aan dezelfde criteria als bij de bijstand.

Ook paragraaf 7.2 (Terugvordering) van de Participatiewet is van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat betekent dat de artikelen 58 tot en met 60c Pw op dezelfde manier gelden voor studietoeslag als voor bijstand.

2.3 Rechten

De belanghebbende heeft recht op maandelijkse uitbetaling zolang die aan de voorwaarden voldoet. De hoogte van het minimumbedrag is landelijk vastgelegd in een AMvB, zie hoofdstuk 3.1. Daarnaast heeft de belanghebbende recht op een vrijlating van een stagevergoeding van een bij AMvB vastgesteld bedrag. Vanaf 1 april 2022 is dat € 180,-. Zie voor meer informatie over de stagevergoeding hoofdstuk 5.6. Beide bedragen worden halfjaarlijks geïndexeerd.

2.4 Verschillen tussen individuele studietoeslag en nieuwe studietoeslag

Oude individuele studietoeslag Nieuwe studietoeslag Verwijzing handreiking
Bij levenlanglerenkrediet wel recht Bij levenlanglerenkrediet geen recht Hfst. 4.4
Leeftijdsgrens: 18 jaar of ouder Geen leeftijdsregels, alleen indirect door de eisen van de WSF en WTOS Hfst. 4.4
Recht hebben op WSF en WTOS is voldoende WSF of WTOS moet echt toegekend zijn Hfst. 2.1
Toekenning voor een bepaalde periode (iemand hoeft alleen bij aanvraag te voldoen aan de voorwaarden) Toekenning zolang als aan de voorwaarden wordt voldaan Hfst. 3.3
Eenmalige of maandelijkse betaling Maandelijkse betaling Hfst. 3.3
Hoogte vastgelegd in beleid Minimumbedragen vastgelegd in AMvB Hfst. 3.1
Onderdeel van de bijstand Geen bijstand, maar een aparte regeling Hfst. 5.1
Gehuwden moeten gezamenlijk aanvragen Individuele aanvraag/recht, geen onderscheid naar leefsituatie Hfst. 5.8
Vermogensgrens artikel 34 Pw van toepassing Geen vermogensgrens meer Hfst. 5.5
Geen middel voor algemene bijstand van een eventuele partner Wel middel voor de algemene bijstand van een eventuele partner Hfst. 5.8
Inlichtingenplicht op grond van artikel 17 Pw Aparte inlichtingenplicht in artikel 36b lid 4 Pw Hfst. 5.3
Geen terugwerkende kracht mogelijk Terugwerkende kracht wel mogelijk Hfst. 5.7
Nederlander of daarmee gelijkgesteld (artikel 11 Pw) Alleen indirecte toets aan nationaliteit door eisen WSF en WTOS Hfst. 5.1
Bij verblijf in het buitenland geen recht Bij verblijf in het buitenland mogelijk wel recht Hfst. 5.2
Verordening noodzakelijk (artikel 8 lid 1 onderdeel c en lid 3 Pw) Verordeningsplicht vervalt Hfst. 8

3.1 Vastgesteld minimumbedrag

Bij AMvB is door de regering een minimumbedrag voor de studietoeslag vastgelegd. Bij dat bedrag is rekening gehouden met het verschil tussen het toepasselijke jeugd-WML en het reguliere WML. De studietoeslag heeft namelijk uitdrukkelijk als doel om een student te compenseren voor het niet in staat zijn de inkomsten te verdienen die een student zonder structurele medische beperking van dezelfde leeftijd kan verdienen. Dat houdt in dat er een onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd.

Leeftijd Jeugd-WML versus regulier WML Netto minimumbedragen studietoeslag per maand
21 en ouder 100% € 300,-
20 80% € 240,-
19 60% € 180,-
18 50% € 150,-
17 39,5% € 118,50
16 34,5% € 103,05
15 30% € 90,-

Verandert het minimumbedrag door de verjaardag van een student, dan moet de studietoeslag van die maand naar rato worden uitbetaald, tenzij dat anders is geregeld in het gemeentelijk beleid, zie hoofdstuk 3.3.

Grondslag hoogte

De studietoeslag is een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning naast de studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS. Het is niet bedoeling dat de studietoeslag de kosten voor levensonderhoud volledig dekt. De toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een steuntje in de rug te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben, maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om bij te verdienen naast een voltijdsstudie. De genoemde bedragen passen bij het compenserende karakter van de studietoeslag.

Een hogere studietoeslag is mogelijk

In de AMvB zijn de minimumbedragen per leeftijdscategorie vastgesteld. Het college kan wel besluiten om een hoger bedrag aan studietoeslag toe te kennen. Dat moet dan zijn vastgelegd in het gemeentelijk beleid. Het moet dan gaan om een hoger bedrag per leeftijdscategorie, en niet om een individueel geval. Dat staat in de toelichting op de AMvB.

3.2 Overgangsrecht

Heeft het college voor 1 april 2022 al studietoeslag toegekend, (mede) over een periode waarin de nieuwe regels gelden? Dan is misschien het overgangsrecht van toepassing.

Hoger bedrag toegekend

Als de toegekende individuele studietoeslag hoger is dan de nieuwe studietoeslag, dan houdt een student het recht op het hogere toegekende voor de duur van de toekenning. (1) Meestal is dat een periode van 6 maanden.

Bij een nieuw verzoek na afloop van die termijn geldt de nieuwe studietoeslag. De gemeente kan ook nu weer hebben besloten om dat hogere bedrag toe te kennen. Dat moet blijken uit het gemeentelijk beleid. In de AMvB staat alleen een minimumbedrag.

Formeel nog bijzondere bijstand

Zo lang het overgangsrecht van toepassing is, wordt de studietoeslag nog verleend onder de oude regels. De studietoeslag is dan formeel nog steeds bijzondere bijstand. Dat betekent onder andere het volgende:

  • Het territorialiteitsbeginsel telt wel (hoofdstuk 5.2).
  • Er is een boete mogelijk (hoofdstuk 7.2).
  • De studietoeslag telt niet mee als middel (hoofdstuk 5.5).

Artikel 78dd lid 2 Pw bepaalt namelijk dat de artikelen 5, onderdeel d, 35 en 36b Pw zoals die luiden op 31 maart 2022 van toepassing blijven als het verleende bedrag tot een hoger bedrag aan individuele studietoeslag leidt dan een studietoeslag op grond van artikel 36b.

Praktijkvoorbeeld

Leonie heeft op 1 januari 2022 individuele studietoeslag van € 350,- per maand toegekend gekregen tot en met 30 juni 2022. Met ingang van de nieuwe studietoeslag heeft de gemeente de bedragen gelijkgesteld aan de bedragen uit de AMvB. Leonie zal per 1 juli 2022 € 300,- per maand krijgen.

Verhuizen tijdens overgangsrecht

Verhuist een student die vanwege het overgangsrecht nog een hoger bedrag aan studietoeslag ontvangt naar een andere gemeente? Dan geldt het overgangsrecht vanaf het moment van verhuizen niet meer. Een nieuwe aanvraag in de nieuwe gemeente wordt beoordeeld op basis van het nieuwe recht.

Praktijkvoorbeeld

Anni-Frid heeft op 1 januari 2022 een individuele studietoeslag van € 400,- per maand toegekend gekregen tot 1 augustus 2022. Met ingang van de nieuwe studietoeslag heeft de gemeente de bedragen gelijkgesteld aan de bedragen uit de AMvB. Vanaf 1 april 2022 houdt Anni-Frid een individuele studietoeslag van € 400,- per maand.

Op 1 juni 2022 verhuist Anni-Frid naar een andere gemeente. Dan eindigt haar recht op basis van de (oude) individuele studietoeslag. In de nieuwe woonplaats moet Anni-Frid woont opnieuw studietoeslag aanvragen. Die wordt dan toegekend op basis van de regels die gelden per 1 april 2022. Anni-Frid kan geen beroep meer doen op het overgangsrecht.

Lager bedrag toegekend

Is de onder de oude regels toegekende individuele studietoeslag lager dan de nieuwe studietoeslag? (2) Dan moet dat direct op 1 april 2022 worden aangepast. Het bedrag dat geldt onder de nieuwe studietoeslag moet worden toegekend als aan de voorwaarden wordt voldaan. (3) Dat is niet geregeld in het overgangsrecht, maar volgt uit de onmiddellijke werking van de nieuwe regels.

Praktijkvoorbeeld

Peter is 22 jaar en heeft op 1 januari 2022 individuele studietoeslag van € 225,- per maand toegekend gekregen tot en met 30 juni 2022. Vanaf 1 april 2022 moet Peter minstens € 300,- per maand gaan ontvangen.

Lager bedrag corrigeren kan ambtshalve

Omdat de nieuwe regels in het voordeel zijn van de belanghebbende, mag de gemeente de eerdere toekenning ambtshalve herzien en vaststellen op grond van de nieuwe regeling. Een student hoeft daar geen aparte aanvraag voor te doen. Wanneer er gegevens zoals een medisch advies ontbreken, kan het college de belanghebbende vragen om de benodigde gegevens in orde te brengen. Dan kan de herziening eventueel later alsnog (met terugwerkende kracht) plaatsvinden.

Lager bedrag, maar niet voldoen aan de nieuwe regels

Ambtshalve corrigeren is alleen mogelijk als ook is voldaan aan de nieuwe regels. Is dat niet het geval? Dan houdt de belanghebbende wel de toegekende oude individuele studietoeslag. Het toegekende bedrag wordt dan niet meer bijgesteld naar het bedrag op grond van de nieuwe regels.

Praktijkvoorbeeld

Bas heeft op 1 januari 2022 individuele studietoeslag van € 200,- per maand toegekend gekregen tot en met 30 juni 2022. Hij heeft potentieel recht op studiefinanciering, maar heeft die nooit aangevraagd. Er is dus geen toekenningsbeschikking van DUO. Bas heeft daarom per 1 april 2022 geen recht op de nieuwe studietoeslag.

De toegekende studietoeslag van € 200,- per maand houdt Bas wel tot en met 30 juni 2022. Het overgangsrecht zegt namelijk dat oude recht blijft bestaan als het verleende bedrag aan oude individuele studietoeslag hoger is dan dat van de nieuwe studietoeslag. (4) De toegekende € 200,- per maand is immers hoger dan geen toeslag.

De toegekende € 200,- per maand hoeft niet te worden opgehoogd tot het bedrag van € 300,- dat onder de nieuwe regels wordt toegekend. Bas voldoet immers niet aan de nieuwe regels voor studietoeslag.

Voetnoten

  1. Artikel 78dd lid 2 Pw.
  2. Gemeentenieuws van SZW 2022-1.
  3. Gemeentenieuws van SZW 2022-1.
  4. Artikel 78dd lid 2 Pw.

3.3 Toekennen, maandelijks uitkeren en duur

De nieuwe studietoeslag wordt per maand uitbetaald zolang er aan de voorwaarden van artikel 36b Pw wordt voldaan. Er geldt dus geen termijn meer voor het toekennen van de studietoeslag.

Dat betekent ook dat er in principe recht bestaat op studietoeslag vanaf de dag van aanvraag als belanghebbende op dat moment ook voldoet aan de voorwaarden. Artikel 44 lid 1 Pw dat bepaalt dat er geen recht ontstaat voordat de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld is voor de studietoeslag niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Daardoor kan er kan wel recht op studietoeslag zijn voor de meldingsdatum. Het college kan studietoeslag niet weigeren als iemand voldoet aan de voorwaarden, waardoor iemand met terugwerkende kracht recht kan hebben op studietoeslag (zie hoofdstuk 5.7).

Uitwerking in beleidsregels

De Participatiewet bepaalt niet vanaf welke dag de studietoeslag moet worden toegekend. Daarom is het voor de uitvoering handig om daarover iets vast te leggen in het beleid. Het college heeft daarin niet veel keuze. Het verlenen van studietoeslag is een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat moet worden toegekend als iemand aan de wettelijke voorwaarden voldoet. De toekenning van de studietoeslag moet dus met terugwerkende kracht gebeuren als iemand voor de aanvraag al aan de voorwaarden voldoe.

De modelbeleidsregels (artikel 5 lid 1 tot en met 3) bevatten daarvan een voorbeeld dat voorziet in toekenning vanaf de dag van aanvraag en waar nodig met terugwerkende kracht.

Verschil met oude individuele studietoeslag

De koppeling van het recht op studietoeslag aan het voldoen aan de voorwaarden is een verschil met de oude individuele studietoeslag. Daar moest de belanghebbende op de datum van de aanvraag voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b Pw. Als dat het geval was, werd de individuele studietoeslag toegekend voor een bepaalde periode, meestal 6 maanden. Als de belanghebbende tijdens de toegekende periode niet meer aan de voorwaarden voldeed, bleef het recht vaak bestaan tot het einde van die periode.

De belanghebbende hoeft nu maar eenmaal een aanvraag in te dienen. De studietoeslag zal worden uitbetaald zolang die aan de voorwaarden voldoet. Belanghebbenden moeten het melden als er iets wijzigt in hun situatie (zie hoofdstuk 5.3). Als een belanghebbende door een gewijzigde situatie niet meer aan de voorwaarden voldoet, bestaat er geen recht meer op de studietoeslag.

Geen recht meer als niet meer aan voorwaarden wordt voldaan

Met de nieuwe studietoeslag bestaat er geen recht meer op het moment dat de belanghebbende niet meer aan alle voorwaarden voldoet. De belanghebbende heeft een inlichtingenplicht, artikel 36b lid 4 Pw. Die komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 5.3. Ook kan de gemeente een signaal krijgen van het Inlichtingenbureau dat erop wijst dat niet meer aan de voorwaarde wordt voldaan, bijvoorbeeld wanneer de studie eindigt, zie hoofdstuk 7.1.

Verjaardag

Bij de doelgroep jonger dan 21 jaar kiest de regering voor een lager minimumbedrag voor de studietoeslag, evenredig aan de verhouding van het toepasselijke Jeugd-WML ten opzichte van het reguliere WML. De regering acht die keuze gerechtvaardigd omdat eerder is besloten het jeugd-WML in stand te laten tot 21 jaar. (1)

De hoogte van de studietoeslag is dus afhankelijk van de leeftijd. Het recht op een hoger bedrag op grond van leeftijd ontstaat op de dag waarop iemand jarig is. De berekening over die maand is naar rato. Dit volgt uit het systeem van de wet. Maar het college kan daarvan in beleid afwijken als dat in iemands voordeel is.

Praktijkvoorbeeld

Francien wordt op 5 mei 18 jaar. Van 1 tot 5 mei (= 4 dagen) is er recht op studietoeslag voor een 17-jarige van € 118,50 per maand. Dat is € 15,29 (4/31 x € 118,50).

Vanaf 5 mei tot en met 31 mei (= 27 dagen) is recht op een studietoeslag van € 150,- per maand. Dat is 130,65 (27/31 x € 150,-). In totaal is er in mei een recht op: € 145,94. 

Let op! Deze berekening is gebaseerd op de bedragen uit de AMvB die halfjaarlijks worden geïndexeerd.

Uitwerking in beleidsregels

Het college mag hogere bedragen voor studietoeslag hanteren dan de minimumbedragen in de AMvB. Die beleidsruimte kan het college gebruiken om de verstrekking van de studietoeslag te vereenvoudigen in de maand waarin een belanghebbende jarig is. (2)

De gemeente kan bijvoorbeeld bepalen dat het normbedrag van de leeftijd na de verjaardag wordt toegekend in de hele maand waarin iemand jarig is. Een berekening naar rato is dan niet nodig.

In artikel 6 lid 2 van de modelbeleidsregels is daarvan een voorbeeld opgenomen.

Praktijkvoorbeeld

Lei wordt op 25 juli 20 jaar. In de beleidsregels van de gemeente staat dat het normbedrag van de leeftijd na de verjaardag wordt toegekend in de hele maand waarin iemand jarig is. Het hele toe te kennen bedrag in juli is dan het bedrag voor een 20-jarige. Dit onder eventuele korting van een stagevergoeding (zie hoofdstuk 5.6).

Voetnoten

  1. Besluit van tot wijziging van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021 in verband met het opnemen van bedragen voor de studietoeslag Participatiewet, p. 4.
  2. Het college kan alleen per categorie hogere bedragen vaststellen dan de minimumbedragen uit de AMvB. Het gaat dus niet om verhoging in een individueel geval. Dat staat in de toelichting op de AMvB.

Introductie

De regering ziet de studietoeslag als een algemeen geldende regeling voor studenten die door een structureel aanwezige ziekte of gebrek niet in staat zijn om naast hun studie (inclusief voorbereidings- en reistijd) inkomsten te verwerven. De doelgroep bestaat dus uit personen met een structurele medische beperking.

4.1 Structurele medische beperking

Een structurele medische beperking (1) was in de oude individuele studietoeslag ook al een voorwaarde. Wel is de toelichting van wat daaronder wordt verstaan uitgebreid met de inwerkingtreding van de nieuwe studietoeslag. Onder een medische beperking wordt zowel een fysieke als psychische beperking verstaan. Een individuele sociale beperking zoals het verlenen van mantelzorg valt niet onder deze regeling omdat die niet voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek. (2)

Structurele en ernstige beperking

De beperking moet structureel van aard zijn en ernstig genoeg om een rechtstreeks verband te kunnen leggen met het niet in staat zijn naast de studie inkomsten te kunnen verdienen. Het structurele karakter kan worden vastgesteld doordat er in de medische beperking niet binnen een afzienbare termijn verbetering te verwachten valt. Wat een afzienbare termijn is kan worden vastgelegd in beleid. Een gebroken been of een medische ingreep met een hersteltermijn van 6 maanden kan in de ogen van de regering niet als structurele medische beperking worden aangemerkt. Zie de modelbeleidsregels studietoeslag (artikel 2 lid 2) voor een voorbeeld.

Ook zijn er medische beperkingen die wel structureel zijn, maar iemand niet of beperkt belemmeren om naast de studie inkomsten te verwerven, zoals (milde en enkelvoudige) dyslexie, astma, diabetes, slechtziendheid of een milde vorm van reuma. Natuurlijk moet het college altijd per geval kijken of voldaan is aan de voorwaarden. Het is daarbij niet relevant dat iemand door economische omstandigheden geen inkomsten kan verwerven.

Of er sprake is van een structurele medische beperking zal in de meeste gevallen beoordeeld worden door een onafhankelijk medisch advies. Daardoor wordt de structurele medische beperking objectief medisch vastgesteld. In artikel 36b lid 2 Pw is het medische advies nu bij wet opgelegd, maar er zijn wel uitzonderingen, zie hoofdstuk 4.3.

Kaders voor het college

De regering wil het nadrukkelijk aan het college overlaten om binnen de kaders van de wet en de toelichting (zoals hiervoor uitgewerkt) regels op te stellen voor de nadere invulling van de gestelde criteria. (3) Het is dus aan gemeente om binnen de kaders van de wet te bepalen wanneer een belanghebbende in staat is een eigen inkomen te verwerven naast een voltijdsstudie, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die nodig is om de studie met succes af te ronden.

Daarvoor zijn geen landelijke richtlijnen te geven omdat iedere situatie anders is. Dat vergt maatwerk. De regeling moet voldoen aan het doel om steun in de rug bieden tijdens de studie.

Iemand die tijdens een groot deel van zijn studie niet kan werken voldoet aan de voorwaarde structureel. Het college bepaalt zelf wat geldt als groot deel. Als na een ingreep iemands medische toestand verbetert, is er sprak van een nieuwe situatie. Er moet dan opnieuw gekeken worden of de belanghebbende nog aan de voorwaarden voor de studietoeslag voldoet.

Praktijkvoorbeeld

Archibald heeft studietoeslag vanaf 1 april 2022. In het medisch advies staat dat binnen een jaar verbetering in de situatie valt te verwachten waardoor Archibald dan misschien wel kan werken naast de studie.

Het college bepaalt dat de studietoeslag in principe ongewijzigd kan doorlopen tot 1 april 2023 zolang Archibald aan de voorwaarden blijft voldoen. Op 1 april 2023 is dan een nieuw medisch advies nodig. Komt uit dat advies dat Archibald nog niet kan werken naast de studie? Dan kan de studietoeslag worden voortgezet. Kan Archibald dan wel werken, dan kan het recht op studietoeslag vanaf dat moment worden beëindigd.

Uitwerking in beleidsregels

Het college mag zelf bepalen wanneer een nieuw medisch advies nodig is om een eventuele verbetering van de medische situatie van belanghebbende vast te stellen.

Zie artikel 8 van de modelbeleidsregels studietoeslag voor een voorbeeld.

Voetnoten

  1. Hiermee wordt bedoeld structureel aanwezige ziekte of gebrek, artikel 36b lid 1 Pw.
  2. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.
  3. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.

4.2 Onafhankelijk medisch advies

De hoofdregel volgens artikel 36b lid 2 Pw is dat het college een medisch advies aanvraagt voor de beoordeling van het recht op de studietoeslag. Het college is vrij om te kiezen hoe het medisch advies tot stand komt. Dat betekent dat het college zelf een instantie kan kiezen om een onafhankelijk medisch advies te leveren.

Het advies bevat nadrukkelijk geen medische gegevens van de belanghebbende. Het gaat alleen over de vraag of de belanghebbende in staat is een eigen inkomen te verwerven naast een voltijdsstudie, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die nodig is om de studie met succes af te ronden. (1) Daarbij moet de instantie de gegeven kaders van de wet en het college volgen, zie hoofdstuk 4.1.

Het college moet bij de advisering de zorgvuldigheidsnormen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht nemen die staan in:

  • het algemene kader van afdeling 3.3 Awb (Advisering);
  • artikel 3:50 Awb (verplichting voor motivering bij afwijken van bij wettelijk voorschrift uitgebracht advies).

Artikel 3:5 Awb is daarvoor ook belangrijk. Daarin wordt een adviseur gedefinieerd als een persoon die of een college dat bij wettelijk voorschrift belast is met het adviseren in een door een bestuursorgaan te nemen besluit. Die persoon mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.’ (2) Alleen een onafhankelijk persoon die niet werkt voor de gemeente kan worden ingeschakeld om een advies te geven.

Voetnoten

  1. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.
  2. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 11.

4.3 Afzien van medisch advies

Artikel 36b lid 2 Pw biedt ook de mogelijkheid om af te zien van een medisch advies. Dat kan het college doen als op voorhand duidelijk is dat er recht bestaat op een studietoeslag. Daarmee wijkt het college dus af van de hoofdregel. Deze situatie zal niet vaak voorkomen.

Het college kan dan op grond van eigen waarnemingen beoordelen dat iemand in aanmerking komt voor de studietoeslag op grond van bij het college bekende of door de belanghebbende verstrekte gegevens. Bijvoorbeeld als het college voor iemands bijstandsaanvraag al medische onderzoeken heeft laten uitvoeren waaruit blijkt dat de belanghebbende niet in staat is om te werken (naast de studie).

Het college moet de beoordeling op basis van dezelfde wettelijke criteria en kaders doen als de gekozen instantie. Het moet dus objectief vaststellen dat er sprake is van een structurele medische beperking, waardoor iemand geen inkomen kan verwerven naast een voltijdsstudie. Het besluit moet ook aan de eis van zorgvuldigheid voldoen. (1)

Praktijkvoorbeeld

Nestor ontvangt studietoeslag. In de zomervakantie gaat hij werken. Zijn recht op studietoeslag stopt dan. Als Nestor na de zomervakantie een nieuwe aanvraag doet, kan het college beslissen om af te zien van een medisch advies. Het college kan dan de studietoeslag weer toekennen op basis van het eerdere medische advies.

Deze uitzondering mag niet ten nadele van belanghebbenden worden toegepast. De aanvrager houdt de mogelijkheid een beroep te doen op een onafhankelijk medisch oordeel. (2) Er kan dus niet worden afgezien van een medisch advies als daardoor de aanvraag wordt afgewezen.

Het is wel mogelijk om af te zien van een medisch advies als duidelijk is dat de belanghebbende niet aan de overige voorwaarden van artikel 36b lid 3 Pw voldoet. Bijvoorbeeld als iemand geen recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS. Of als iemand recht heeft op een Wajong-uitkering. Het medisch advies zou dan namelijk niets aan het besluit veranderen en onnodige kosten met zich meebrengen. Zie de modelbeleidsregels studietoeslag (artikel 7 lid 3) voor een voorbeeld.

Voetnoten

  1. Artikel 3:2 Awb.
  2. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 7.

4.4 Geen leeftijdsgrens meer in artikel 36b Pw

In artikel 36b Pw staat geen leeftijdsgrens meer. Die heeft de wetgever losgelaten. Het gaat erom of iemand studeert met een recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming voor scholieren op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS.

Het doel van de regeling is financiële compensatie bieden voor het feit dat de studie niet te combineren is met een bijbaan. Om deze reden is de leeftijdsgrens in het artikel losgelaten van wanneer iemand recht heeft op studietoeslag. Het gaat erom of iemand studeert met een recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming krijgt op grond van hoofdstuk 4 WTOS. (1)

Aan de WSF en in de WTOS zijn wel leeftijden gekoppeld. Indirect is er dus nog wel een leeftijdsgrens, maar dat bepaalt artikel 36b Pw niet. Artikel 2.3 WSF lid 1 bepaalt dat een mbo-student in aanmerking komt voor studiefinanciering op de eerste dag van de maand volgend op het kwartaal dat hij 18 is geworden of de eerste dag van het kwartaal als hij dan 18 is geworden. Lid 2 bepaalt dat een ho-student in aanmerking komt voor studiefinanciering met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij hoger onderwijs is gaan volgen. Artikel 2:3 WTOS bepaalt het volgende: ‘Op de tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan aanspraak bestaan met ingang van de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.’

Dat betekent ook dat een student die met studiefinanciering studeert niet ouder dan 30 jaar kan zijn bij het beginnen aan een studie. En bij een tegemoetkoming schoolkosten voor scholieren vervalt het recht op de tegemoetkoming uiterlijk als de leeftijd van 30 jaar wordt bereikt.

De regeling is niet van toepassing op mensen die een levenlanglerenkrediet ontvangen. De studietoeslag is bedoeld om jongeren en jongvolwassenen om een steuntje in de rug te geven wanneer ze studeren met een beperking. (2) Het levenlanglerenkrediet richt zich op volwassenen. Dat blijkt onder andere uit de volgende voorwaarden:

  • Het krediet is voor mensen die geen recht meer hebben op studiefinanciering. (3)
  • Het is alleen bedoeld voor iemand die jonger is dan 56 jaar.
Praktijkvoorbeelden
  • Mbo-student Farid wordt op 15 april 18. Dan komt hij vanaf 1 juli in aanmerking voor studietoeslag.
  • Op 7 juli wordt mbo-studente Leonie 18. Zij komt ook vanaf 1 juli in aanmerking voor studietoeslag.
  • De 17-jarige student Ellis die in september begint met een hbo-opleiding kan vanaf 1 september aanspraak maken op studietoeslag.
  • Op 8 mei wordt Jeremy 18. Vanwege zijn WTOS-tegemoetkoming komt hij vanaf 1 juli in aanmerking voor studietoeslag.

Voetnoten

  1. Zie artikel 36b lid 3 Pw.
  2. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 7.
  3. Levenlanglerenkrediet - DUO.

4.5 Uitsluiting Wajong

Iemand met een Wajonguitkering komt niet in aanmerking voor studietoeslag. Dat is vastgelegd in artikel 36b lid 3 onderdeel b Pw. Dat is geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de oude individuele studietoeslag. Daarin was namelijk opgenomen dat een student een persoon moet zijn zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Pw. Een Wajonger valt daar niet onder en is ook geen niet-uitkeringsgerechtigde in de zin van artikel 6 lid 1 onderdeel a Pw.

4.6 Inkomen uit arbeid, geen recht

Een voorwaarde in artikel 36b lid 1 Pw is dat iemand niet in staat is naast de studie inkomsten te verwerven. Dat betekent dat het college de studietoeslag moet stopzetten als een student wel inkomsten heeft uit arbeid. Het maakt daarbij niet uit of de student € 50,- per maand verdient of € 500,-. (1) In beide situaties laat iemand zien wel in staat te zijn naast de studie inkomsten te verdienen, ondanks de beperking.

Voor het recht op studietoeslag is bepalend of iemand naast zijn studie kan werken in loondienst of als zelfstandige. Ander inkomen is niet relevant. Er is geen inkomenstoets voor de studietoeslag en dus ook geen inkomstenkorting.

Vakantiebaan

Het verwerven van inkomsten naast de studietoeslag is niet toegestaan. Ook niet in vakanties. Studenten die in de (zomer)vakantie gaan werken, verliezen tijdelijk het recht op studietoeslag. Ze kunnen na de vakantie wel een nieuwe aanvraag indienen.

Een nieuw medisch advies is dan niet verplicht. Het college heeft dan al gegevens om te kunnen beoordelen of iemand in aanmerking komt voor de studietoeslag, zie ook hoofdstuk 4.3. Een nieuwe aanvraag is in zo’n geval niet ingewikkeld en die kan snel worden toegekend.

Alimentatie of ouderbijdrage zijn geen inkomsten

Een alimentatiebetaling die bedoeld is voor de kosten van levensonderhoud valt niet onder het verwerven van inkomsten. Hetzelfde geldt voor een betaling door iemands ouders op grond van hun onderhoudsplicht. Het ontvangen van alimentatie of een ouderbijdrage staat de aanvraag en het ontvangen van een studietoeslag dus niet in de weg. (2)

Hetzelfde geldt voor andere vormen van inkomen zoals inkomsten uit vermogen of een uitkering (voor zover die samen kan gaan met studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 WTOS)

Deze inkomsten vallen niet onder het verwerven van inkomsten zoals bedoeld in artikel 36b Pw. Enkel inkomsten uit loondienst of als zelfstandige vallen daaronder.

Voetnoten

  1. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 9.
  2. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 8.

5.1 Geen bijstand meer

De individuele studietoeslag was een vorm van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt verstrekt als inkomensondersteuning die noodzakelijk is om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan. De studietoeslag wordt nu niet meer met dat doel verstrekt.

De regering ziet deze regeling als een compensatie voor het feit dat deze studenten als gevolg van hun vastgestelde structurele medische beperking niet in staat zijn eigen inkomsten te verdienen naast een voltijdsstudie. Dit in tegenstelling tot hun niet medisch beperkte studiegenoten.

Bijzondere bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor die is aangevraagd. Wordt er een aanvraag verhuiskosten gedaan, dan moet de bijstand worden gebruikt voor die verhuiskosten. Bij het toekennen van de studietoeslag is dat niet het geval. Die is vrij besteedbaar. (1)

Doordat studietoeslag geen bijstand meer is, zijn er ook wijzigingen in de voorwaarden. De belangrijkste is dat er geen vermogenstoets meer is (hoofdstuk 5.5).

Het college toetst niet of student Nederlander is of daarmee gelijkgesteld

Alleen Nederlanders of mensen die daaraan zijn gelijkgesteld hebben recht op bijstand. (2) Voor de studietoeslag hoeft het college dat niet te toetsen.

Studietoeslag is per 1 april 2022 geen vorm van bijstand. Dat uitgangspunt geldt daarom niet voor het recht op studietoeslag. Het college hoeft daarom bij een aanvraag om studietoeslag niet te beoordelen of de aanvrager Nederlander is of daaraan gelijkgesteld.

Voor het recht op studiefinanciering is wel vereist dat iemand studiefinanciering of een tegemoetkoming ontvangt (zie hoofdstuk 2.1). De WSF (3) en de WTOS (4) bevatten wel regels over welke nationaliteiten recht kunnen hebben op studiefinanciering en een tegemoetkoming. Dat toetst DUO. Het college heeft hier geen rol. Voor het college is slechts relevant of iemand studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS ontvangt. Dat blijkt uit de beschikking van DUO (hoofdstuk 2.1).

Voetnoten

  1. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 9.
  2. Dat staat in artikel 11 lid 2 en lid 3 Pw.
  3. Zie artikel 2.2 WSF 2000 en het Besluit studiefinanciering 2000.
  4. Zie artikel 2.2. WTOS en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

5.2 Vertrek naar buitenland

Als een student naar het buitenland vertrekt zijn er twee zaken van belang om te beoordelen hoe dat het recht op studietoeslag beïnvloedt:

  • Het territorialiteitsbeginsel geldt niet voor de studietoeslag. (1)
  • Het recht op studietoeslag bestaat alleen ten opzichte van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.

Territorialiteitsbeginsel

Het territorialiteitsbeginsel betekent dat er geen recht op bijstand kan bestaan voor:

  • personen die buiten Nederland verblijven of wonen;
  • kosten die buiten Nederland zijn ontstaan;
  • kosten die niet aan Nederland zijn verbonden.

Dat staat in artikel 11 lid 1 Pw.

Ook is geregeld dat bijstandsgerechtigden die maximaal 4 weken in het buitenland verblijven het recht op bijstand die periode behouden (na de pensioengerechtigde leeftijd is dat 13 weken). Zie artikel 13 lid 1 onderdeel e en lid 4 Pw.

Praktijkvoorbeeld

Ho-Pin gaat in de zomervakantie 8 weken op vakantie in het buitenland. Bij een bijstandsuitkering zou dat betekenen dat dat er na 4 weken geen recht meer bestaat op bijstand. Voor de studietoeslag geldt dat niet. Ho-Pin kan met behoud van studietoeslag 8 weken op vakantie gaan.

Wel is een vereiste dat iemand nog woonplaats heeft in een Nederlandse gemeente. Anders eindigt het recht op studietoeslag wel. Dat volgt uit artikel 36b lid 6 en artikel 40 lid 1 Pw. Dat is dezelfde beoordeling die ook wordt gemaakt bij het recht op bijstand.

Woonplaats hebben in een Nederlandse gemeente

Het recht op studietoeslag gaat op zichzelf niet verloren door het verblijf in het buitenland. Maar dat kan wel om een andere reden gebeuren. Het recht op studietoeslag bestaat namelijk alleen ten opzichte van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.

Welke gemeente moet studietoeslag verlenen? Uit artikel 40 lid 1 Pw volgt dat het recht op studietoeslag bestaat ten opzichte van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft. Daarvoor is uitsluitend iemands hoofdverblijf bepalend. En als er geen hoofdverblijf is aan te wijzen, dan is de woonplaats waar belanghebbende werkelijk verblijft.

Als iemand zijn woonplaats wijzigt door verblijf in het buitenland bestaat daarom geen recht meer op studietoeslag ten opzichte van de betreffende gemeente. Het recht op studietoeslag wordt dan beëindigd.

Gewijzigde woonplaats

Van belang om te beoordelen of de woonplaats is gewijzigd is het hoofdverblijf:

  • Het hoofdverblijf is waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de belanghebbende zich bevindt. Dat wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
  • De inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft voor het bepalen van de woonplaats geen doorslaggevende betekenis.

Deze criteria zijn van belang om te beoordelen of het hoofdverblijf is gewijzigd. Het is aan het college om dat beoordelen. Het recht op studietoeslag is daaraan verbonden door artikel 36b lid 6 en 40 lid 1 Pw.

Voor wijziging of verlies van de woonplaats is de wil van belanghebbende belangrijk. Die wil moet ook blijken uit daden. Het tijdelijk ergens anders wonen hoeft er niet per se voor te zorgen dat daarmee ook de woonplaats verandert. Er is geen sprake van een verplaatsing van het feitelijke woonadres bij een wijziging van de woon- en verblijfssituatie met een vooropgezet tijdelijk karakter en een korte duur die bijvoorbeeld verband houdt met het tijdelijk niet (goed) kunnen bewonen van de eigen woning.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in het kader van het recht op bijstand eerder geoordeeld dat een belanghebbende zijn hoofdverblijf niet heeft prijsgegeven ondanks een verblijf van ongeveer een half jaar in het buitenland. (2)

De volgende feiten speelden daarbij een rol:

  • Belanghebbende heeft duidelijk laten weten niet te emigreren.
  • Belanghebbende is in de BRP ingeschreven gebleven op het uitkeringsadres en is ook post op dat adres blijven ontvangen.
  • Belanghebbende kocht een retourvliegticket en is ook op de geplande datum teruggekeerd.
  • Belanghebbende heeft de (huur)woning aangehouden en voorzien in de mogelijkheid om daarin terug te keren.
Praktijkvoorbeeld

Roderick gaat met behoud van studiefinanciering een half jaar stagelopen in het buitenland. Na afloop van de stage is hij van plan een wereldreis te maken om daarna de studie weer verder op te pakken. Roderick zegt de huur van zijn studentenkamer op zodra hij stage in het buitenland gaat lopen.

Roderick heet gedurende zijn stage in het buitenland geen recht op studietoeslag. Hij heeft geen hoofdverblijf meer in Nederland. Door de stage en de langdurige wereldreis en het niet aanhouden van een woning in Nederland heeft Roderick geen woonplaats meer in de gemeente waar hij eerder studietoeslag ontving. Het recht op studietoeslag wordt beëindigd op het moment van verhuizen naar het buitenland omdat Roderick niet meer voldoet aan artikel 40 lid 1 Pw.

Praktijkvoorbeeld

Miranda woont bij haar ouders in. Ze gaat met behoud van studiefinanciering een half jaar stagelopen in het buitenland. Daarna wil Miranda weer bij haar ouders gaan wonen om verder te gaan studeren.

Miranda heeft gedurende haar stage in het buitenland recht op studietoeslag. Haar woonplaats is niet gewijzigd. Het gaat slechts om een tijdelijk verblijf in het buitenland met de intentie om terug te keren naar haar woning in Nederland. Het recht op studietoeslag kan gedurende de stage doorlopen zolang Miranda aan de overige voorwaarden daarvoor blijft voldoen.

Voetnoten

  1. Dat komt doordat studietoeslag geen vorm van bijstand is en artikel 11 en 13 Pw niet van overeenkomstige toepassing is verklaard.
  2. Zie CRvB 8 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3189.

5.3 Aparte inlichtingenplicht

De studietoeslag is geen bijstand meer en het wordt niet verstrekt in het kader van arbeidsinschakeling. De inlichtingenplicht van artikel 17 Pw is daarom niet van toepassing op de studietoeslag. De regering vindt het wel van essentieel belang dat de studietoeslag bij diegene terecht komt die daar recht op heeft en dat er geen oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt.

Artikel 36b lid 4 Pw kent daarom een aparte inlichtingenplicht. Belanghebbende is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alles dat van invloed kan zijn op het recht op studietoeslag. (1) De inlichtingenplicht van artikel 36b lid 4 Pw komt volledig overeen met de inlichtingenplicht van artikel 17 Pw.

Praktijkvoorbeeld

Olle krijgt een baan. Hij meldt de inkomsten uit dat dienstverband. Het college beëindigt daarop de studietoeslag. Olle heeft laten zien dat hij naast de studie inkomsten kan verwerven ondanks zijn beperking. Olle voldoet daarom niet meer aan de voorwaarden voor de studietoeslag.

Terugvordering

Als sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, kan de studietoeslag worden teruggevorderd. Zie daarvoor hoofdstuk 7.2.

Voetnoten

  1. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 8.

5.4 Verzoek = aanvraag

Studietoeslag kan op verzoek van de belanghebbende door het college worden verstrekt. Het begrip verzoek wordt niet gedefinieerd zoals het begrip aanvraag in artikel 1:3 lid 3 Awb. Een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Het begrip verzoek moet hier wel worden gezien als een aanvraag.

Uitwerking in beleidsregels

Het is aan te bevelen om in beleid te bepalen dat een verzoek om studietoeslag moet worden ingediend via een aanvraagformulier. Dat voorkomt dat mondelinge en telefonische verzoeken als verzoek om studietoeslag zouden moeten worden aangemerkt. Dat voorkomt ook procedures daarover.

Zie de modelbeleidsregels studietoeslag (artikel 4 lid 1) voor een voorbeeld.

Dat betekent dat afdeling 4.1.1. Awb van toepassing is. De bewijslast voor het recht op studietoeslag ligt daarmee ook bij de belanghebbende. (1)

Iedereen kan aanvragen

Let op: Artikel 36b lid 3 Pw bepaalt het volgende: ‘Het verzoek kan worden gedaan door een belanghebbende die:

  1. studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, of een tegemoetkoming krijgt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; en
  2. geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.’

Deze bepaling zou zo gelezen kunnen worden dat alleen mensen die studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS ontvangen en geen Wajong-uitkering studietoeslag mogen aanvragen. Maar zo mag de bepaling niet worden gelezen. De bepaling maakt duidelijk wie recht op studietoeslag heeft. Iedereen mag een aanvraag voor studietoeslag indienen. Alleen als niet aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan, zal die aanvraag niet leiden tot toekenning van studietoeslag. Zo’n aanvraag moet worden afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden. Maar zo’n aanvraag kan niet buiten behandeling worden gesteld vanwege het feit dat iemand niet behoort tot de doelgroep van de studietoeslag. Dat is namelijk een inhoudelijke beoordeling.

Aanvraag minderjarige

Ook minderjarigen kunnen recht op studietoeslag hebben. Er geldt voor het recht op studietoeslag namelijk geen minimumleeftijd meer (zie hoofdstuk 4.4). Zie hoofdstuk 3.1 voor de hoogte van de studietoeslag voor 15-, 16- en 17-jarigen. Een 15- of 16-jarige zal in de praktijk niet snel recht hebben op studietoeslag. Gedacht kan worden aan leerlingen die een of meer klassen hebben overgeslagen.

Toestemming

Minderjarigen mogen alleen zelf een aanvraag indienen voor studietoeslag met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger. (2) Als de toestemming ontbreekt en niet kan verondersteld te zijn gegeven is een minderjarige handelingsonbekwaam. Minderjarigen worden vertegenwoordigd door een ouder of ouders of een voogd of twee voogden. Toestemming is niet nodig als de minderjarige tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat kan worden geacht. (3)

Er gelden geen regels voor de manier waarop de wettelijk vertegenwoordiger toestemming geeft. Wel moet de toestemming uitdrukkelijk zijn verleend voor het aanvragen van studietoeslag. Algemene toestemming voor het verrichten van rechtshandelingen is niet geldig. (4)

De wettelijk vertegenwoordiger kan ook zelf studietoeslag aanvragen voor de minderjarige. Dat kan, zelfs als de wettelijke vertegenwoordiger de minderjarige toestemming heeft gegeven om zelf een aanvraag in te dien. Door het geven van toestemming is de wettelijk vertegenwoordiger niet onbevoegd geworden om de rechtshandeling zelf te verrichten. Ook kan de wettelijke vertegenwoordiger altijd de toestemming intrekken.

Als de belanghebbende wettelijk vertegenwoordigd wordt door twee personen, bijvoorbeeld beide ouders, dan zijn zij beiden bevoegd gezamenlijk de toestemming te geven. Ze mogen dat ook ieder afzonderlijk doen, als de andere ouder daar geen bezwaar tegen maakt. (5)

Praktijkvoorbeeld

Safiyah van 16 wil studietoeslag aanvragen. Haar beide ouders hebben het ouderlijk gezag. Safiyah kan zelf studietoeslag aanvragen, maar ze moet dan wel toestemming hebben van haar ouders. Het is voldoende als een van haar ouders toestemming geeft, omdat de andere ouder daar geen bezwaar tegen heeft. De ouders kunnen ook studietoeslag voor Safiyah aanvragen.

Inlichtingenplicht en terugvorderen

De inlichtingenplicht rust op de minderjarige. Die is namelijk belanghebbende bij het verlenen van studietoeslag en het terugvorderen van bijstand. Dat staat los van de vraag of een minderjarige handelingsbekwaam is.

Voetnoten

  1. CRvB 23-7-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2589.
  2. Artikel 1:234 lid 1 BW.
  3. Zie Stb. 2022, 125, p. 6.
  4. Artikel 1:234 lid 2 BW.
  5. Artikel 1:253i lid 1 BW.

5.5 Schrappen van de vermogenstoets

Studietoeslag is geen vorm van bijstand meer, zie hoofdstuk 5.1. Een vermogenstoets is daarom niet meer van toepassing. Een vermogenstoets is namelijk relevant om te beoordelen of de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd uit het vermogen betaald kunnen worden. Maar de studietoeslag wordt niet verstrekt om bepaalde kosten te dekken. Het doel is om studenten met een structurele medische beperking zoveel mogelijk in een gelijke positie te brengen als hun niet medisch beperkte studenten.

Dit is anders dan onder de oude individuele studietoeslag. Daarvoor gold wel als voorwaarde dat belanghebbende geen in aanmerking te nemen vermogen had zoals bedoeld in artikel 34 Pw.

5.6 Vrijlaten van de stagevergoeding

Inkomsten uit een stage worden vrijgelaten tot een maximumbedrag van € 180,- per maand, zie artikel 36b lid 5 Pw. Dit bedrag is vastgelegd bij AMvB. Wanneer een stagevergoeding hoger is dan € 180,-, wordt het meerdere in mindering gebracht op de studietoeslag. De regering vindt het gerechtvaardigd om deze vrijlating toe te staan.

Praktijkvoorbeelden

Menno en Julia krijgen een studietoeslag van € 300,- per maand en gaan allebei stagelopen.

  • Julia krijgt een stagevergoeding van € 150,- en houdt de volledige € 300,- aan studietoeslag.
  • De stagevergoeding van Menno is € 200,- per maand. Hij krijgt nog maar € 280,- aan studietoeslag. Het bedrag van € 20,- boven de vrij te laten stagevergoeding wordt gekort op de studietoeslag.
Stagevergoeding is hoger dan recht op studietoeslag plus vrijlating

Als een belanghebbende een zeer hoge stagevergoeding (1) ontvangt, kan dat ertoe leiden dat het recht op studietoeslag op € 0,- moet worden vastgesteld. Er bestaat formeel wel recht, maar dat recht komt door de hoogte van de stagevergoeding niet tot uitbetaling. Na afloop van de stage kan het recht op studietoeslag wel weer tot uitbetaling komen. De stagevergoeding wordt dan immers niet meer gekort. Voorwaarde is wel dat er niets is veranderd in de situatie van belanghebbende waardoor nog steeds recht bestaat op studietoeslag.

Praktijkvoorbeeld

Olivia heeft per 1 april 2022 studietoeslag toegekend van € 300,- per maand.
Vanaf 1 september 2022 loopt ze stage. Ze krijgt een stagevergoeding van € 600,- per maand. Op 1 februari 2023 is de stage geëindigd.

Per 1 september 2022 heeft Olivia recht op € 0,- studietoeslag. De hoogte van de stagevergoeding, min het vrij te laten bedrag is immers hoger dan het maximale bedrag aan studietoeslag dat ze kan krijgen. Per 1 februari 2023 kan het recht op studietoeslag weer worden vastgesteld op € 300,- per maand als Olivia nog steeds aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag voldoet.

Onverplichte en niet erkende stages

Stage is vaak een verplicht onderdeel van de opleiding. Maar ook een stage die niet verplicht is draagt bij aan het vergroten van de toekomstige kansen op de arbeidsmarkt. Onverplichte stages of niet formeel door de onderwijsinstelling erkende stages vallen dus ook onder de vrijlating. Vereist is alleen dat de stage plaatsvindt in het kader van de studie. (2)

Voetnoten

  1. Het gaat dan om gevallen waarin de stagevergoeding gelijk aan of hoger is dan de vrijlating van € 180,- plus de maximale hoogte van de studietoeslag voor de leeftijd van belanghebbende.
  2. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 8.

5.7 Toekenning met terugwerkende kracht

In de Participatiewet geldt als uitgangspunt dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verstrekt. Dat betekent dat bijstand in principe op zijn vroegst wordt toegekend vanaf de dag waarop de aanvrager zich heeft gemeld voor bijstand. Dat komt doordat in artikel 44 lid 1 Pw is bepaald: ‘Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.’

Voor 1 april 2022 was studietoeslag een vorm van bijzondere bijstand. Dat uitgangspunt geldt daarom ook voor de oude individuele studietoeslag. Voor de nieuwe studietoeslag geldt dit uitgangspunt niet. Hoewel niet kan worden opgemaakt uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever hier een wijziging heeft beoogd, volgt deze wijziging uit het systeem van de wet. Per 1 april 2022 is studietoeslag namelijk geen vorm van (bijzondere) bijstand meer. Artikel 44 Pw geldt daarom niet. En het artikel is voor de nieuwe studietoeslag niet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Dat betekent dat de Participatiewet het niet verbiedt dat studietoeslag met terugwerkende kracht wordt aangevraagd. Toch zitten er grenzen aan het verlenen van studietoeslag met terugwerkende kracht. De terugwerkende kracht kan niet verder gaan dan 1 april 2022, omdat vanaf die datum de nieuwe regels voor de studietoeslag gelden. Daarnaast geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Dat komt doordat financiële aanspraken bij de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van 5 jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Dit is vaste rechtspraak. (1) Dat is alleen anders als bij wet anders is voorzien of de wetgever anders heeft willen regelen. Dat is voor de studietoeslag niet het geval.

Het moment waarop het recht op studietoeslag kan verjaren is 5 jaar na datum waarop aan de voorwaarden voor het recht op studiefinanciering is voldaan.

Praktijkvoorbeeld

Destiny komt per 1 april 2022 in aanmerking voor studietoeslag, maar vraagt die pas aan op 1 januari 2028. Dat betekent dat de studietoeslag over de periode 1 april tot 1 januari 2023 niet hoeft te worden toegekend. Het recht op studietoeslag tot 1 januari 2023 is namelijk verjaard.

De bewijslast dat is voldaan aan het recht op studietoeslag ligt in eerste instantie bij de aanvrager. Dat geldt ook als aanvrager stelt in de periode voorafgaand aan de aanvraag (ook) aan de voorwaarden voor studietoeslag te hebben voldaan.

Terugwerkende kracht verder inperken is in principe niet mogelijk

Het is denkbaar dat gemeenten het toekennen van studietoeslag met terugwerkende kracht over een periode ver in het verleden niet wenselijk vinden. Het doel van de studietoeslag is namelijk om een extra financieel steuntje in de rug te geven aan mensen met een arbeidshandicap die een studie niet of moeilijk kunnen combineren met een bijbaan. Ze kunnen hun (beperkte) energie dan richten op het studeren. Dat moet ertoe leiden dat meer mensen met een arbeidsbeperking gaan studeren en daarmee een betere kans op de arbeidsmarkt hebben. (2)

Als een studietoeslag achteraf wordt verstrekt, heeft dat niet het effect dat studenten tijdens het studeren een steuntje in de rug krijgen en zich beter kunnen richten op het studeren. In zoverre is het verstrekken van studietoeslag over een periode in het verleden niet in lijn met het doel van de studietoeslag. Daarom zouden gemeenten wellicht in de beleidsregels studietoeslag een bepaling willen opnemen die het toekennen van studietoeslag met terugwerkende kracht beperkt tot bijvoorbeeld maximaal 3 of 6 maanden.

Zo’n bepaling zal echter naar verwachting buiten toepassing moeten worden gelaten. De wet biedt geen mogelijkheid om het met terugwerkende kracht aanvragen van studietoeslag onmogelijk te maken. Het verstrekken van een studietoeslag is een gebonden bevoegdheid. (3) Dat betekent dat het college studietoeslag moet verstrekken zodra iemand aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Wetsinterpreterende beleidsregels kunnen de wet op dit punt daarom niet inperken. (4)

Let op! De belanghebbende moet wel aannemelijk maken ook al voorafgaand aan de aanvraag een structurele medische beperking te hebben gehad die werken naast de studie onmogelijk maakte. Dat zal niet altijd makkelijk zijn aan te tonen. Het kan bijvoorbeeld blijken uit de medische voorgeschiedenis, eventueel in combinatie met het medisch advies.

Praktijkvoorbeeld

Kamila vraagt op 1 januari 2023 studietoeslag aan. Ze verzoekt om die studietoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf 1 april 2022. Kamila studeert immers al ruim een jaar.
Uit het medisch onderzoek blijkt dat Kamila op 1 december 2022 een ongeluk heeft gehad waardoor ze vanaf dat moment structureel niet meer in staat is om naast haar studie te werken.

Het recht op studietoeslag moet met terugwerkende kracht worden verstrekt, maar wel pas vanaf het moment dat Kamila aan de voorwaarden voldoet. Dat is dus met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2022.

Voetnoten

  1. Zie ECLI:NL:CRVB:2015:3759 en ECLI:NL:CRVB:2021:3137.
  2. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 4-5.
  3. Dat komt doordat in artikel 36b lid 1 Participatiewet staat: ‘verstrekt het college’.
  4. Zie ECLI:NL:CRVB:2012:BY4757 voor een voorbeeld waarbij de bepaling over het inperken van het toekennen met terugwerkende kracht in de voor 1 januari 2015 geldende verordening langdurigheidstoeslag onverbindend werd verklaard.

5.8 Gehuwden

Voor de bijstand geldt het volgende uitgangspunt: het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft. Dat staat in artikel 11 lid 4 Pw. De studietoeslag is per 1 april 2022 geen vorm van bijstand meer. Het uitgangspunt geldt daarom niet voor de studietoeslag.

Dat betekent dat per individu recht kan bestaan op studietoeslag. De situatie van de partner is daarom niet van invloed op het recht op studietoeslag van de aanvrager. Ook kunnen beide partners recht op studietoeslag hebben. Het feit dat de ene partner al studietoeslag ontvangt, staat dus niet in de weg aan het recht op studietoeslag van de andere partner.

Praktijkvoorbeeld

Joop voldoet zelf aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag. Hij voert een gezamenlijke huishouding met Anastasia, die inkomsten uit arbeid heeft van € 6.000,- per maand.

Het inkomen van Anastasia beperkt het recht op studietoeslag van Joop niet. Joop heeft een individueel recht op studietoeslag en voldoet aan de voorwaarden daarvoor. De situatie van zijn partner is niet van belang voor het recht op studietoeslag.

Voor het recht op studietoeslag per partner zijn ook de volgende argumenten aan te voeren:

  • Artikel 11 lid 4 Pw is niet van toepassing. Dus het uitgangspunt dat gehuwden samen recht hebben geldt niet voor de studietoeslag.
  • Het nieuwe artikel 36b (lid 1, 3, 4 en 5) Pw spreekt over ‘de belanghebbende’. Het maakt geen onderscheid naar leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden). In andere artikelen van de Participatiewet gebeurt dat uitdrukkelijk wel.

In de wettekst en parlementaire geschiedenis zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een andere opvatting.

Geen hoofdelijke aansprakelijkheid

Voor terugvordering van de studietoeslag zijn de bepalingen van paragraaf 6.4 uit de Participatiewet van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat staat in artikel 36b lid 6 Pw. Zie voor meer informatie hierover hoofdstuk 7.2.

Dat betekent dat artikel 59 lid 4 Pw formeel van overeenkomstige toepassing is. Die bepaling schrijft voor dat alle gezinsleden en de eventuele verzwegen partner hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van kosten van studietoeslag die worden teruggevorderd. Dat geldt ook voor het bepaalde in de artikelen 59 lid 1, 2 en 3 Pw. Die bepalingen schrijven voor dat studietoeslag kan worden teruggevorderd van alle gezinsleden of de verzwegen partner.

Deze bepalingen kunnen echter bij de nieuwe studietoeslag niet worden toegepast. In tegenstelling tot bijstand wordt studietoeslag niet aan het gezin of gehuwden samen verleend, maar alleen aan de aanvrager. De gezinsleden en de (verzwegen) partner zijn geen subject van verlening van studietoeslag.

Dat betekent dan ook dat studietoeslag alleen van de aanvrager kan worden teruggevorderd en niet van de eventuele andere gezinsleden. Die kunnen ook niet hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de terugbetaling.

Hetzelfde geldt ook voor de betaling van een boete. Zie voor meer informatie over de boete hoofdstuk 7.2. Voor de studietoeslag heeft alleen de belanghebbende zelf een inlichtingenplicht (artikel 36b lid 4 Pw). Die geldt niet voor de partner. Aan de partner kan dan ook geen boete worden opgelegd als belanghebbende de inlichtingenplicht van de studietoeslag niet nakomt. De verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete berust niet bij de partner. De partner is ook niet aansprakelijk voor terugbetaling van de studietoeslag. Artikel 18a lid 9 Pw is niet van toepassing bij een boete voor het niet nakomen van de inlichtingenplicht bij de studietoeslag.

6.1 Gevolgen algemene bijstand

Alleenstaande

Wie studietoeslag ontvangt heeft geen recht op algemene bijstand. Studenten zijn namelijk uitgesloten van algemene bijstand als ze jonger dan 27 jaar zijn. Zijn ze ouder dan 27 jaar, dan is de studiefinanciering of tegemoetkoming op grond van de WTOS een passende en toereikende voorliggende voorziening voor de algemene kosten van het levensonderhoud.

Gehuwden

Als er sprake is van een studerende partner bij gehuwden (of daarmee gelijkgestelden) kan er wel recht op algemene bijstand bestaan. Het inkomen uit WSF of WTOS wordt dan in aanmerking genomen bij het vaststellen van het recht op bijstand.

Wordt de studietoeslag als inkomen aangemerkt?

Onder de oude individuele studietoeslag werd de toeslag aangemerkt als bijstand. En bijstand is geen inkomen voor de bijstand. De individuele studietoeslag was daarmee uitgesloten van het middelenbegrip. De individuele studietoeslag had dus geen invloed op de algemene bijstand.

Nu is de studietoeslag geen bijstand meer, zie hoofdstuk 5.1. Daarmee is de studietoeslag niet meer uitgesloten van het middelenbegrip. Een student heeft in principe geen recht op bijstand. Maar zijn partner kan er wel recht op hebben. Voor de bijstandsverlening aan de rechthebbende partner geldt de gezamenlijke middelentoets van beide partners. Dus ook de middelen van de student, de niet-rechthebbende partner, vallen onder de gezamenlijke middelentoets. Denk aan studiefinanciering, studietoeslag en vermogen. De studietoeslag wordt voor de algemene bijstand niet vrijgelaten. De studietoeslag moet nu dus worden gekort als inkomen volgens de regels van artikel 32 Pw.

Omgekeerd hebben de middelen van de partner geen invloed op de studietoeslag. De studietoeslag is een regeling waarbij voor het recht enkel naar de aanvrager wordt gekeken.

6.2 Gevolgen bijzondere bijstand

Bij bijzondere bijstand wordt gekeken naar de draagkracht van belanghebbende. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd moeten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen. Het college heeft hier beoordelingsruimte. Dat betekent dat het college zelf kan bepalen welk deel van het inkomen en vermogen als draagkracht wordt aangemerkt.

Het college kan in beleid aangeven welke keuze ze daarin maken. We adviseren om dat op te nemen in de beleidsregel bijzondere bijstand. Dan staan alle bepalingen voor de draagkracht bijzondere bijstand bij elkaar.

Uitwerking in beleidsregels

De bepalingen voor de bijzondere bijstand zouden er bijvoorbeeld als volgt uit kunnen zien:

Bij de berekening van de draagkracht wordt de verstrekking op grond van categoriale bijzondere bijstand, individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag buiten beschouwing gelaten.

[of]

Bij de berekening van de draagkracht wordt de verstrekking van individuele studietoeslag volledig meegenomen.

[of]

Bij de berekening van de draagkracht wordt de verstrekking van de individuele studietoeslag voor een …% meegenomen (bijvoorbeeld 50%).

6.3 Fiscale gevolgen

Bepaalde verstrekkingen vanuit de Participatiewet zijn belast. Denk aan algemene bijstand en periodieke bijzondere bijstand met een inkomensaanvullend karakter. Er zijn ook onbelaste verstrekkingen vanuit de Participatiewet zoals eenmalige bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag. Hoe zit dat voor de nieuwe studietoeslag?

De oude individuele studietoeslag is belast. Dat volgt uit de Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen 2021.

De nieuwe studietoeslag is geen vorm van bijzondere bijstand meer. Fiscaal gezien verandert het karakter van de studietoeslag niet. Dat betekent dat ook de nieuwe studietoeslag wordt gezien als een belaste uitkering op grond van de Participatiewet. Het toekennen van studietoeslag kan dus nog steeds gevolgen hebben voor de inkomensafhankelijke toeslagen, zoals zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag.

7.1 Signalering via het Inlichtingenbureau

Het inlichtingenbureau levert geabonneerde gemeenten informatie om te controleren of belanghebbende aan de voorwaarden van de studietoeslag voldoet. Het Inlichtingenbureau levert de informatie in het geval:

  • van actief dienstverband;
  • van een lopende Wajong uitkering;
  • van stagevergoeding hoger dan het vrij te laten bedrag;
  • er geen actieve toekenning studiefinanciering of WTOS is.

Als van een van deze situaties sprake is, volgt een signaal aan de gemeente.

Hoe werkt het?

De gemeente vraagt kosteloos de Rechtmatigheid Studietoeslag aan via het mutatieformulier Werk en Inkomen. Eenmalig of iedere maand voor de 1ste van de maand levert de gemeente de studietoeslagdossiers aan waarover zij informatie willen. Het Inlichtingenbureau vraagt bovenstaande gegevens op bij DUO en UWV. Hier maken zij dan een rapportage van.

Het Inlichtingenbureau heeft hier ook een Handleiding rechtmatigheidstoets studietoeslag voor gemaakt.

7.2 Terugvordering en boete

Intrekking

Voordat teruggevorderd kan worden moet eerst het recht op studietoeslag worden ingetrokken. Dat kan niet op grond van artikel 54 lid 3 Pw, zoals bij het herzien of intrekken van bijstand. Dat komt doordat artikel 54 Pw niet van toepassing is op de studietoeslag.

Toch wordt het college geacht de studietoeslag te kunnen intrekken of herzien. Dit komt doordat het college bevoegd is een studietoeslag te verlenen op grond van artikel 36b lid 1 Pw. Dat betekent automatisch dat het college ook dat met terugwerkende kracht mag corrigeren. Die bevoegdheid kan in artikel 36b lid 1 Pw worden gelezen.

Als het college de studietoeslag herziet of intrekt, kan artikel 36b Pw als grondslag worden aangehaald.

Terugvordering

Als de studietoeslag ten onrechte is verstrekt kan die worden teruggevorderd. Dat gaat op vergelijkbare wijze als bij de bijstand. Paragraaf 6.4 van de Pw is namelijk in artikel 36b lid 6 Pw van overeenkomstige toepassing verklaard voor de studietoeslag.

Schending inlichtingenplicht

Artikel 58 lid 1 is in dit geval (nog) niet van toepassing. Dat artikel ziet op de terugvordering na schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 Pw of artikel 30c lid 2 en 3 Wet Suwi. Omdat de studietoeslag geen bijstand is en artikel 36b lid 4 Pw hier (nog) niet is opgenomen, geldt artikel 58 lid 1 niet voor de studietoeslag. Bij schending inlichtingenplicht van artikel 36b lid 4 Pw is er nu dus geen grond om terug te vorderen.

Tot de wet gewijzigd is, kan de terugvordering bij schending van de inlichtingenplicht wel worden gebaseerd op artikel 58 lid 2 onderdeel a Pw. Dit artikel biedt namelijk een grondslag voor terugvordering van bijstand in gevallen ‘anders dan in het eerste lid’. Dat is nu het geval omdat artikel 58 lid 1 Pw niet de inlichtingenplicht horend bij de studietoeslag noemt (artikel 36b lid 4 Pw).

Anders dan schending inlichtingenplicht

Terugvordering is wel mogelijk in de volgende gevallen:

  1. Op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel a Pw, bijvoorbeeld bij een fout in het besluit van de gemeente.
  2. Op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel e Pw, bijvoorbeeld bij een administratieve fout. Denk aan een betaling van € 3.000,- in plaats van € 300,-.

Onder de oude studietoeslag was terugvorderen vaak niet aan de orde. Dat kwam doordat er alleen op datum aanvraag aan de voorwaarden moest zijn voldaan en doordat er vaak voor een half jaar of langer werd toegekend.

Boete

Op dit moment kunnen er geen boetes worden opgelegd bij schending van de inlichtingenplicht. Naar verwachting dat kan dat pas vanaf 1 januari 2023. Artikel 18a Pw moet namelijk worden gewijzigd. Dat is noodzakelijk om een boete op te kunnen leggen bij een schending van de inlichtingenplicht van artikel 36b lid 4 Pw. Aan de leden 1 tot en met 5 van artikel 18a Pw wordt dan niet meer alleen verwezen naar artikel 17 Pw, maar ook naar artikel 36b lid 4 Pw.

In de Verzamelwet SZW 2022 is in artikel 18a Pw een onjuiste verwijzing gemaakt. Er is namelijk verwezen naar artikel 36b lid 2 Pw. Dat moet lid 4 zijn. Dat heeft tot gevolg dat gemeenten bij schending van de inlichtingenplicht tijdelijk geen boete kunnen opleggen op grond van artikel 36b lid 4 Pw. (1)

De wijziging treedt naar verwachting op 1 januari 2023 in werking. Na inwerkingtreding van deze wetswijziging kunnen slechts boetes worden opgelegd voor overtredingen die na 1 januari 2023 plaatsvinden, in verband met het legaliteitsbeginsel (artikel 5:4 lid 2 Awb).

Hoogte boete

Als het mogelijk is een boete op te leggen per 1 januari 2023, geldt voor de studietoeslag hetzelfde boeteregime als voor schending van de inlichtingenplicht van de bijstand. (2) Omdat dezelfde regels van toepassing zijn worden de boete en het bepalen van de hoogte ervan hier niet uitputtend besproken.

De hoogte van de boete is afhankelijk van de volgende zaken:

  1. Wat is het benadelingsbedrag (de netto te veel verstrekte studietoeslag)?
  2. In hoeverre is er sprake van verwijtbaarheid? Daar moet het percentage van de hoogte op worden afgestemd.
  3. Wat is de maximale boete bij de vastgestelde mate van verwijtbaarheid? Als het benadelingsbedrag in combinatie met het percentage van de hoger uitkomt, wordt toch alleen dat maximumbedrag opgelegd.
  4. Zijn er bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om het boetebedrag verder te matigen?
  5. Wat is de fictieve draagkracht? Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid moet het boete bedrag binnen een bepaalde periode terugbetaald kunnen worden.

Voetnoten

  1. Gemeentenieuws van SZW 2022-1.
  2. Infographic Hoogte boete

Introductie

Artikel 8 lid 1 onderdeel c en lid 3 Pw is met de inwerkingtreding van de nieuwe studietoeslag komen te vervallen. Daarin stond:

  1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
    c. Het verlenen van een individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b Pw.

Door het vervallen van onderdeel c is er geen verplichting meer om een verordening te hebben. De regering laat het wel nadrukkelijk aan het college over om binnen de kaders van de wet en de toelichting regels op te stellen voor nadere invulling van de gestelde criteria. (1) Zie daarvoor de modelbeleidsregels studietoeslag.

Verordening

Het is niet noodzakelijk dat de verordening individuele studietoeslag wordt ingetrokken als de nieuwe studietoeslag in werking treedt. De verordening vervalt van rechtswege. Dat komt doordat de wettelijke grondslag voor de verordening, artikel 8 lid 1 onderdeel c en lid 3 Pw, vervalt.

De gemeenteraad kan toch besluiten de verordening ten overvloede in te trekken. Dan is het (nog) duidelijker dat de verordening niet meer geldt.

Beleidsregel

De beleidsregel studietoeslag vervalt niet per 1 april 2022. Dat komt doordat de grondslag voor het vaststellen van beleidsregels niet vervalt. De bevoegdheid om een studietoeslag te verlenen blijft namelijk in artikel 36b Pw geregeld. Artikel 36b Pw verandert per 1 april 2022 alleen inhoudelijk. De beleidsregels (nadere regels) moeten dus wel worden ingetrokken.

Oude beleidsregels die niet zijn ingetrokken zijn nog van kracht, in ieder geval voor zover ze voldoen aan het nieuwe wettelijke kader. Bepalingen in het oude beleid die in strijd zijn met het nieuwe wettelijke kader kunnen niet meer worden toegepast. Die blijven buiten behandeling.

Voetnoten

  1. Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.

8.1 Beleidsregel nieuwe studietoeslag

Het advies van de regering is om een nieuwe beleidsregel op te stellen. (1) Zie daarvoor het modelbeleid. Het vastleggen van zaken als de hoogte van de studietoeslag of situaties waarbij er geen medisch advies nodig is zorgt voor meer rechtszekerheid bij de doelgroep. Denk daarbij aan de hoogte van de studietoeslag en gevallen dat er geen medisch advies nodig is.

Door de inwerkingtreding van de wijziging op 1 april 2022 is het waarschijnlijk niet mogelijk om de nieuwe beleidsregel op tijd te implementeren. Dat levert geen problemen op als de gemeente al wel handelt conform het beleid. Het beleid kan dan worden gezien als een niet in een beleidsregel verwoord bestendig collegebeleid. Besluiten onder een nog niet geïmplementeerd beleid vereisen een uitgebreidere motivatie.

Is een beleidsregel verplicht?

Er is geen plicht tot het vaststellen van beleidsregels. Het college mag in beleidsregels aangeven hoe het met een wettelijke bevoegdheid omgaat. Op grond van het gelijkheidsbeginsel moeten individuele beslissingen genomen worden in overeenstemming met het gevoerde beleid. Om deze reden is het zinvol om het beleid over de studietoeslag zoveel mogelijk vast te leggen in een beleidsregel.

Zie ook de AMvB:

‘Bij het hoger vaststellen van de studietoeslag dan de minimumbedragen is voorstelbaar dat - met het oog op de rechtszekerheid voor de student - gemeenten dit vastleggen in de beleidsregels.’ (2)

Voetnoten

  1. Besluit van tot wijziging van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021 in verband met het opnemen van bedragen voor de studietoeslag Participatiewet, p. 4.
  2. Besluit van tot wijziging van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021 in verband met het opnemen van bedragen voor de studietoeslag Participatiewet, p. 4.

9 De doelgroep bereiken

Uit een rapport (1) van de Inspectie SZW bleek dat de individuele studietoeslag niet goed benut wordt. Dit komt mede doordat gemeenten de doelgroep moeilijk kunnen bereiken. Het is dus belangrijk om daar verbetering in te brengen door de informatievoorziening te verbeteren. Hier zijn enkele tips:

Zet de regeling op de website van de gemeente

Aanvragers moeten de regeling makkelijk kunnen vinden op de website van de gemeente. Daarbij is het van belang om in ieder geval het volgende te vermelden:

  • de voorwaarden;
  • de hoogte van het bedrag;
  • de manier van aanvragen.

Werk samen met scholen en universiteiten

Samenwerken met mbo’s, hbo’s en universiteiten is een goede manier om de doelgroep te bereiken. Studiebegeleiders en schooldecanen kunnen dan de regeling bespreken met de (ouders van) de aanvragers. Maar ook contact met middelbare scholen is belangrijk. Daar is meer contact met de ouders. Zorgen of redenen om niet door te studeren kunnen zo al eerder ondervangen worden.

Promoot de regeling in nieuwsberichten

Het beste is om voor de nieuwsberichten verschillende kanalen te gebruiken, zoals nieuwsbrieven en social media. De doelgroep voor studietoeslag zal beter te bereiken zijn met social media. Maar de ouders lezen wellicht vaker de nieuwsbrieven. Alle kanalen dienen een doel.

Voetnoten

  1. Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) rapport ‘Evaluatie individuele studietoeslag in de Participatiewet’ Detail 2018D60493 | Tweede Kamer der Staten-Generaal.

10 Administratieve en IT-handelingen

De studietoeslag is geen bijzondere bijstand meer. De gemeente moet de uitbetaling nu anders gaan registreren. De systemen moeten daarvoor worden aangepast. Dat is aan de leverancier van de gemeente. Alle betrokken leveranciers zijn op de hoogte van de wijzigingen en hebben hun systemen geactualiseerd.

Bij de software-update zijn de voorwaarden geautomatiseerd. Denk hierbij aan het automatisch verrekenen van de stagevergoeding.

In verband met registratie van de studietoeslag in de BUS is het kenmerk Statistiekcode uitgebreid met statistiekcode 21 ‘studietoeslag’. Is het overgangsrecht van toepassing? Dan levert de gemeente de studietoeslag aan voor de gehele looptijd onder de oude regeling (Bijzondere bijstand, individuele studietoeslag onder cluster l).

11.1 Algemeen

Vraag 1: Uit welk budget moet de studietoeslag worden bekostigd?

Voor de financiering van de nieuwe studietoeslag kunnen dezelfde gelden worden aangewend als voor de oude individuele studietoeslag. Voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten is bij invoering van de Participatiewet structureel € 35 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Dat is een ongeoormerkt budget voor zowel de uitgaven aan de studietoeslag als de bijbehorende uitvoeringskosten. Gemeenten kunnen die middelen blijven aanwenden voor de uitvoering van de studietoeslag, zie hoofdstuk 1.2.

Vraag 2: Wat te doen bij verhuizing tijdens de studietoeslag?

De student moet dan een nieuwe aanvraag indienen in de nieuwe gemeente. Artikel 36b lid 6 Pw regelt dat de gemeente waar de aanvrager woonplaats heeft de studietoeslag moet beoordelen. Als de student in het buitenland gaat wonen en daardoor zijn woonplaats in Nederland verliest, vervalt het recht op studietoeslag.

Vraag 3: Hoe moet de uitbetaling plaatsvinden in de maand waarin iemand jarig is waardoor de studietoeslag hoger wordt?

In dat geval kan de hoogte van de studietoeslag naar rato worden berekend, zie ook het praktijkvoorbeeld in hoofdstuk 3.3.

In gemeentelijk beleid kan worden afgeweken van de berekening naar rato als dat in het voordeel is van de student. Bijvoorbeeld door te bepalen dat het normbedrag van de leeftijd na de verjaardag wordt toegekend in de hele maand waarin iemand jarig is, zie hoofdstuk 3.3. Zie voor een voorbeeld artikel 6 lid 2 modelbeleidsregels studietoeslag.

Vraag 4: Kan de studietoeslag met terugwerkende kracht worden toegekend?

De Participatiewet kent geen verbod op het verlenen van studietoeslag met terugwerkende kracht. Maar er zitten wel grenzen aan. Terugwerkende kracht kan niet verder gaan dan 1 april 2022 omdat de nieuwe regels voor de studietoeslag pas vanaf die datum gelden. Daarnaast geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Dat komt doordat financiële aanspraken bij de overheid op grond van de rechtszekerheid tot een termijn van 5 jaren in rechte afdwingbaar zijn, zie hoofdstuk 5.7.

Vraag 5: Moet bij het toekennen van studietoeslag altijd worden beoordeeld of met terugwerkende kracht kan worden toegekend?

Nee, in principe hoeft dat alleen op verzoek van belanghebbende. Het is namelijk de aanvrager die aannemelijk moet maken te voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van studietoeslag, waaronder de terugwerkende kracht, zie hoofdstuk 5.7.

Omdat de wet geen bepaling bevat over de ingangsdatum van de studietoeslag is het aan te bevelen daarover iets in het beleid op te nemen. Zie voor een voorbeeld artikel 5 van de modelbeleidsregels.

Vraag 6: Hoe ver werkt de terugwerkende kracht door? Ga je dan terug tot het begin van het nieuwe studiejaar?

Daar is geen algemeen antwoord op te geven. Terugwerkende kracht moet alleen worden toegekend voor zover belanghebbende al voldeed aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag. Dat betekent niet alleen studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS ontvangen maar ook een structurele medische beperking hebben. De aanvrager moet in beginsel aantonen ook in het verleden te hebben voldaan aan die voorwaarden.

Terugwerkende kracht kan niet verder gaan dan 1 april 2022 omdat pas vanaf die datum de nieuwe regels voor de studietoeslag gelden. Daarnaast geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Dat komt omdat financiële aanspraken bij de overheid op grond van de rechtszekerheid tot een termijn van 5 jaren in rechte afdwingbaar zijn, zie hoofdstuk 5.7.

Vraag 7: Mag terugwerkende kracht worden beperkt in beleidsregels?

Terugwerkende kracht kan niet verder gaan dan 1 april 2022 omdat pas vanaf die datum de nieuwe regels voor de studietoeslag gelden. Daarnaast geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Dat komt doordat financiële aanspraken bij de overheid op grond van de rechtszekerheid tot een termijn van 5 jaren in rechte afdwingbaar zijn, zie hoofdstuk 5.7.

Buiten die beperkingen is het niet mogelijk om terugwerkende kracht te beperken in beleidsregels. Dit komt doordat de wet terugwerkende kracht niet verbiedt. En omdat het verstrekken van studietoeslag een gebonden bevoegdheid is. Dat betekent dat het college studietoeslag moet toekennen als aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, ook als over een periode voorafgaand aan de aanvraag van studietoeslag.

Vraag 8: Mag er worden gevraagd naar de leef- of gezinssituatie?

Nee, dat mag niet. Die gegevens zijn niet nodig om het recht op studietoeslag te beoordelen. De studietoeslag is een individuele toeslag en geen bijstand meer. Artikel 11 lid 4 Pw is daarom niet van toepassing.

Vraag 9: Mogen bankafschriften opgevraagd worden bij een nieuwe aanvraag?

Dat mag niet omdat die niet nodig zijn om het recht vast te stellen. Vermogen is niet meer van belang, en daarvoor zijn de afschriften dus niet meer nodig.

Vraag 10: Mag Suwinet worden geraadpleegd om te kijken of iemand een studie volgt of inkomsten uit arbeid heeft?

Dat mag, voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van het recht. Er is een inlichtingenplicht op grond van artikel 36b lid 4 Pw. Daarom hoeft Suwinet alleen geraadpleegd te worden als er twijfels zijn over de verklaring of bewijsstukken.

Vraag 11: Heeft de studietoeslag gevolgen voor het recht op studiefinanciering?

Nee, de studietoeslag is een aanvullende inkomsensondersteuning en heeft geen gevolgen voor het recht op studiefinanciering of WTOS. Zie pagina 8 van de AMvB.

Vraag 12: Waarom is de studietoeslag lager dan de studieregeling in de Wajong?

De regering merkt op dat de studietoeslag een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning op grond van de Participatiewet betreft. Die toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een compensatie te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben, maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om naast een voltijds studie aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven. De studietoeslag is dus voor een wezenlijk andere doelgroep dan personen in de Wajong die geen arbeidsvermogen hebben. De regering is van opvatting dat een hoger minimumbedrag of een hogere vrijlating van stagevergoeding niet past in het compenserende karakter van de studietoeslag. Zie pagina 7 van de AMvB.

Bovendien is het bedrag voor de studietoeslag in de AMvB een minimumbedrag. Het college kan in gemeentelijk beleid de een hogere studietoeslag vaststellen.

Vraag 13: Kan een gemeente ook beleid maken om de stagevergoeding niet te korten?

Nee, want dat zou in strijd zijn met de wet, en buitenwettelijk begunstigend beleid. Dat volgt uit artikel 36b lid 5 Pw. Daarin staat dat de stagevergoeding boven 180 euro uit de AMvB wordt gekort. Die bepaling biedt geen ruimte om ervan af te wijken. Het is geen kan-bepaling.

Vraag 14: Als je als gemeente besluit om hogere bedragen te hanteren, gaat dat dan nog steeds uit het Gemeentefonds?

Ja, er wordt in het Gemeentefonds voor de studietoeslag geen extra budget beschikbaar gesteld . De verwachting is dat het huidige budget voldoende is gezien het grote verschil met de daadwerkelijke huidige besteding, zie hoofdstuk 1.2.

Vraag 15: Kan een belanghebbende in bezwaar gaan tegen het medisch advies?

Het advies zelf is niet vatbaar voor bezwaar en beroep want het is geen besluit. Maar op basis van dat advies beslist het college of iemand wel of geen recht heeft op studietoeslag. Dat is wel een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar bij het college open staat.

Het college moet beoordelen of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen. In dat geval is er voor het college geen reden om het advies niet over te nemen. Het college is niet bevoegd om het advies inhoudelijk te beoordelen.

Een belanghebbende die van mening is dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen moet dat aantonen. Bijvoorbeeld als de belanghebbende van mening is dat bepaalde klachten niet of onvoldoende zijn meegenomen in het advies. Dan kan aanvullende informatie worden opgevraagd bij de arts die het medische onderzoek heeft verricht.

Vraag 16: Kan studietoeslag worden teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht?

Ja, dat is mogelijk als daardoor geen recht bestaat op studietoeslag. Of als daardoor het recht op studietoeslag niet kan worden vastgesteld. Paragraaf 6.4 Pw met de terugvorderingsbepalingen is van overeenkomstige toepassing verklaard, zie artikel 36b lid 6 Pw. Artikel 58 Pw is daarom van toepassing op de studietoeslag.

De terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht kan niet worden gebaseerd op artikel 58 lid 1 Pw. Dat artikel is weliswaar van toepassing bij schending van de inlichtingenplicht in het kader van bijstandsverlening, maar niet in het kader van de studietoeslag. Dat komt doordat daar niet wordt verwezen naar de speciale inlichtingenplicht van de studietoeslag uit artikel 36b lid 4 Pw.

Terugvorderen van studietoeslag wegens schending van de inlichtingenplicht kan dus alleen worden gebaseerd op artikel 58 lid 2 onderdeel a Pw. Die bepaling kan worden toegepast als studietoeslag ‘anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend’. Dat is het geval omdat het eerste lid niet kan worden toegepast voor de studietoeslag, zie hoofdstuk 7.2.

Vraag 17: Voldoen belanghebbenden in het doelgroepenregister per definitie aan het criterium ‘als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat zijn naast de studie inkomsten te verwerven’?

Nee, registratie in het doelgroepenregister betekent niet automatisch dat iemand niet naast de studie kan werken. Dat moet op individuele basis worden vastgesteld.

Vraag 18: Staat vrijwilligerswerk het recht op studietoeslag in de weg?

Op zichzelf niet, want er is geen sprake van inkomsten uit arbeid of als zelfstandige. Soms kan een medisch adviseur oordelen dat het vrijwilligerswerk aantoont dat iemand wel kan werken naast de studie. Dan bestaat er geen recht op studietoeslag.

Vraag 19: Is de studietoeslag belast of onbelast?

Deze studietoeslag is belast.

11.2 Toekenning en overgangsrecht

Vraag 20: Voor welke termijn wordt de studietoeslag toegekend?

De studietoeslag wordt niet meer voor een termijn toegekend, maar na de aanvraag maandelijks uitgekeerd zolang er recht bestaat. Zie ook vraag 30 en hoofdstuk 3.3.

Vraag 21: Wat betekent het als een belanghebbende voor de verhuizing naar een andere gemeente recht had op een hogere studietoeslag dan de bedragen die gelden per 1 april 2022?

Er moet dan in de nieuwe woonplaats een nieuwe aanvraag worden gedaan. Daarbij geldt het overgangsrecht niet meer. Het recht op studietoeslag op basis van de oude (gunstiger) regels in de betreffende gemeente eindigt dan. Een nieuwe aanvraag in de nieuwe gemeente wordt beoordeeld op basis van het nieuwe recht. De hogere toeslag geldt namelijk alleen voor de duur van de beschikking. En dat recht eindigt bij het moment van verhuizen, zie hoofdstuk 3.2.

Vraag 22: Moeten studenten na afloop van het overgangsrecht opnieuw een aanvraag om studietoeslag indienen?

Ja. Als studenten onder het nieuwe recht studietoeslag willen ontvangen, moeten ze daarvoor na afloop van het overgangsrecht een aanvraag indienen. Artikel 36b lid 1 Pw stelt namelijk dat het college ‘op verzoek’ een studietoeslag verstrekt. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om ambtshalve studietoeslag toe te kennen, zie hoofdstuk 3.2.

Vraag 23: Voor welke periode wordt de studietoeslag toegekend?

Er is geen termijn meer. De studietoeslag wordt na de aanvraag toegekend en maandelijks uitgekeerd zolang er recht bestaat. Meestal is dat zolang iemand studiefinanciering krijgt, zie hoofdstuk 3.3.

Vraag 24: Is studietoeslag die per 1 april 2022 wordt verstrekt geen bijzondere bijstand meer? En als het overgangsrecht wordt toegepast?

De studietoeslag is per 1 april 2022 geen vorm van bijzondere bijstand meer. Artikel 5 onderdeel d Pw is op dat moment aangepast.

Wordt de oude individuele studietoeslag nog na 1 april 2022 toegekend volgens het overgangsrecht? Dan wordt de studietoeslag wel verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand, zolang het overgangsrecht geldt. Artikel 78dd lid 2 Pw bepaalt namelijk dat onder andere artikel 5, onderdeel d Pw, van toepassing blijft zoals het luidt op 31 maart 2002. Daarin staat dat de oude individuele studietoeslag bijzondere bijstand is, zie hoofdstuk 3.2.

Vraag 25: Stel je een einddatum vast bij de toekenning?

Nee, je stelt geen einddatum vast bij de toekenning. Je kent de studietoeslag toe als de belanghebbende daar recht op heeft. Het recht op studietoeslag blijft bestaan zolang de belanghebbende aan de voorwaarden voldoet. Als die bijvoorbeeld stopt met studeren en daardoor geen recht heeft op studietoeslag, voldoet belanghebbende niet meer aan de voorwaarden. Het recht op studietoeslag eindigt dan, zie hoofdstuk 3.3.

Vraag 26: Wat moet er gebeuren met toegekende individuele studietoeslagen (oude regeling) voor het huidige studiejaar?

Op al toegekende individuele studietoeslagen is het overgangsrecht van toepassing, zie hoofdstuk 3.2. Is de toegekende individuele studietoeslag gunstiger voor belanghebbende dan de nieuwe studietoeslag, dan blijft de oude individuele studietoeslag gelden voor de toegekende periode. Is die niet gunstiger, dan geldt vanaf 1 april 2022 de nieuwe studietoeslag.

Vraag 27: Moet bij toegekende oude individuele studietoeslag na 1 april 2022 pas een nieuw besluit worden genomen na afloop van de toegekende periode of op 1 april 2022?

Dat hangt ervan af of het overgangsrecht van toepassing is of niet.

Is het overgangsrecht niet van toepassing? Bijvoorbeeld omdat het toegekende bedrag van de oude individuele studietoeslag lager is dan dat van de nieuwe studietoeslag? Dan is een nieuwe beschikking nodig. Dan wordt namelijk niet alleen het bedrag aangepast, maar ook beoordeeld dat belanghebbende aan de nieuwe regels voor het recht op studietoeslag voldoet.

Is het overgangsrecht wel van toepassing? Bijvoorbeeld omdat het toegekende bedrag van de oude individuele studietoeslag hoger is dan dat van de nieuwe studietoeslag? Of omdat belanghebbende onder de nieuwe regels helemaal geen recht heeft op studietoeslag? Dan is er geen nieuwe beschikking nodig. De verstrekking gebeurt dan nog op basis van de bestaande beschikking.

Vraag 28: In onze verordening studietoeslag hebben we geanticipeerd op de wetswijziging en er staan al nieuwe bedragen. Kan deze verordening wel blijven hoewel de verordeningsplicht is vervallen?

Nee, die verordening is nog gebaseerd op artikel 8 lid 1 onderdeel c Pw. Die bepaling is per 1 april 2022 vervallen. Daarmee vervalt de verordening van rechtswege, ongeacht of de gemeenteraad de verordening heeft ingetrokken.

Het toekennen van de nieuwe studietoeslag is een bevoegdheid van het college. Zie artikel 36b Pw. Het is daarom aan het college om beleidsregels op te stellen over het omgaan met deze bevoegdheid.

Vraag 29: Is het mogelijk om in plaats van een beleidsregel een verordening te maken voor de nieuwe studietoeslag?

Nee, dat is niet mogelijk. De nieuwe regeling is namelijk uitputtend in de wet geregeld. Daarmee is ook op grond van de Gemeentewet geen verordenende bevoegdheid meer. De wet heeft het college de gebonden bevoegdheid gegeven de studietoeslag uit te voeren. Het is daarom aan het college om in beleidsregels aan te geven hoe om te gaan met deze bevoegdheid.

11.3 Voorwaarden

Vraag 30: Moet belanghebbende alleen op de datum van de aanvraag voldoen aan de eisen?

De nieuwe studietoeslag wordt per maand toegekend. Dit betekent dat het recht op studietoeslag vervalt wanneer niet meer wordt voldaan aan de eisen. Voor de oude individuele studietoeslag was dat anders. Daarbij de toekenning voor 6 maanden. Als in de tussentijd niet meer werd voldaan aan de voorwaarden, had dit geen invloed. De individuele studietoeslag was namelijk al toegekend en uitbetaald. Zie hoofdstuk 3.3.

Vraag 31: heeft iemand die wel recht op WTOS of WSF, maar het niet ontvangt recht op studietoeslag?

Er moet een beslissing van DUO zijn waarin staat dat iemand recht heeft op WTOS of WSF. Heeft de belanghebbende niets aangevraagd, dan kan het recht op studietoeslag niet worden beoordeeld. Het is wel mogelijk dat er recht op WTOS of WSF bestaat, maar dat er niets wordt uitbetaald. Dan bestaat er wel recht op studietoeslag. De beslissing van DUO is daarin doorslaggevend, zie hoofdstuk 2.1.

Vraag 32: Heeft iemand met Wajong recht op studietoeslag?

Nee. Iemand een Wajong-uitkering kan niet in aanmerking komen voor studietoeslag. Dat staat in artikel 36b lid 3 onderdeel b Pw, zie hoofdstuk 4.5.

Vraag 33: Zijn lagere bedragen dan in AMvB mogelijk?

Nee, de bedragen in de AMvB zijn minimumbedragen. Het college mag wel hogere bedragen toekennen als dat is vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregels studietoeslag, zie hoofdstuk 3.1.

Vraag 34: Zijn hogere bedragen dan in AMvB mogelijk?

Ja, de bedragen die zijn vastgelegd in de AMvB zijn minimumbedragen. Daarvan mag alleen ten voordele van belanghebbende van worden afgeweken als dat is vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregels studietoeslag, zie hoofdstuk 3.1.

Vraag 35: Heeft een deeltijdstudent recht op studietoeslag?

Een deeltijdstudent moet ook voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b lid 3 onderdeel a Pw. Anders heeft hij geen recht. Ontvangt de deeltijdstudent de tegemoetkoming Deeltijders van DUO? Dan voldoet hij hier niet aan. Dit is namelijk geen studiefinanciering en valt ook niet onder hoofdstuk 4 WTOS.

Het is wel mogelijk dat de deeltijdstudent een tegemoetkoming ontvangt op grond van hoofdstuk 4 WTOS. In dit geval voldoet de deeltijdstudent wel aan deze voorwaarde en bestaat er dus (mogelijk) recht.

Vraag 36: Heeft het inkomen van een partner invloed op het recht op studietoeslag?

Nee, dat heeft geen invloed. Het gaat om een individuele toeslag. Het recht wordt vastgesteld aan de hand van de medische beperking van de aanvrager. Het inkomen van de partner is daarbij niet van belang.

Vraag 37: Wanneer is er sprake van een stagevergoeding en wanneer is het inkomen?

Kijk daarvoor wat er is vastgelegd in de (stage)overeenkomst. Daarin moet zijn afgesproken dat het gaat om een stagevergoeding en niet om inkomsten. Er is geen minimum-of maximumbedrag voor een stagevergoeding.

De stage mag geen verkapte vorm van normale arbeid zijn. De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of een stagiair gewoon werk of stagewerk doet. Is het werk niet vooral gericht op leren maar op werken? Dan gaat het om werk volgens een gewone arbeidsovereenkomst. En dan heeft de stagiair recht op het wettelijk minimumloon.

Vraag 38: Wat als iemand meerdere studies worden volgt?

Dat heeft geen consequentie voor de studietoeslag. Er zijn geen voorwaarden die uitsluiten dat iemand meerdere studies volgt. Er moet ten minste één studie worden gevolgd waarvoor de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTO. Het mogen dus ook meer studies zijn.

Wel kan in dit geval worden afgevraagd of het wel de structurele medische aandoening is waardoor iemand geen inkomen kan verwerven naast de studie. Is het volgen van twee of meer studies de oorzaak dat iemand geen energie heeft om inkomsten te verwerven in plaats van de structurele medische beperking? In dat geval wordt er niet voldaan aan de eis dat er een structurele en medische beperking is en bestaat geen recht op studietoeslag.

Vraag 39: Moet een student de opleiding ook echt volgen of alleen ingeschreven staan?

Er is geen eis gesteld aan het daadwerkelijk volgen van de studie. Het ontvangen van studiefinanciering of tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 WTOS moet wel worden bewezen. Bijvoorbeeld met een beschikking van DUO. Op het moment dat het recht op studiefinanciering of de tegemoetkoming stopt, stopt ook het recht op de studietoeslag.

Bij de beoordeling of belanghebbende in staat is om naast zijn studie inkomen te verdienen, zal dit wel een rol spelen. Als belanghebbende geen daadwerkelijke studiebelasting heeft, hoeft daar geen rekening mee te worden gehouden.

Vraag 40: Moet de student ook daadwerkelijk studiefinanciering krijgen of alleen recht erop hebben?

Belanghebbende moet daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS ontvangen. Dat betekent dat belanghebbende daarvoor een aanvraag bij DUO moet hebben gedaan en dat DUO een beschikking op het recht heeft afgegeven. Het is mogelijk dat een student recht heeft op studiefinanciering of de tegemoetkoming WTOS en dus een toekenningsbeschikking heeft van DUO, maar dat er niets wordt uitbetaald. Ook dan bestaat recht op studietoeslag, zie hoofdstuk 2.1.

Vraag 41: Waarom hebben BBL-studenten geen recht op studietoeslag?

De studietoeslag is bedoeld voor studenten die door een medische beperking naast hun studie geen inkomsten kunnen verdienen. De BBL (beroepsbegeleidende leerweg) kenmerkt zich juist door de combinatie van werken en leren. BBL-studenten zijn dus wel in staat zijn naast de studie een inkomen te verdienen.

Vraag 42: Loopt het recht op studietoeslag door als een belanghebbende van studie wisselt?

Dat hangt ervan af of belanghebbende aan de voorwaarden blijft voldoen. En dan met name aan de voorwaarde of belanghebbende studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS blijft ontvangen. Als dit het geval is, blijft er recht op studietoeslag bestaan.

Vraag 43: Bestaat er recht op studietoeslag als de belanghebbende aan de voorwaarden voldoet, maar de opleiding niet daadwerkelijk volgt?

Ja, er bestaat dan recht op studietoeslag. Belanghebbende voldoet namelijk aan de voorwaarden. Dat iemand de opleiding niet daadwerkelijk volgt, doet daar niets aan af. 

Vraag 44: Als de studiefinanciering wordt verlengd omdat de belanghebbende door ziekte niet binnen de termijnen van de studie kan afstuderen, wordt het recht op studietoeslag dan ook verlengd?

Zolang de belanghebbende aan de voorwaarden voldoet van artikel 36b Pw blijft het recht op studietoeslag bestaan. Het recht op studietoeslag blijft dus bestaan als het recht op studiefinanciering wordt verlengd en belanghebbende aan de overige voorwaarden voldoet.

11.4 Structurele medische beperking en objectief medisch advies

Vraag 45: Wat wordt bedoeld met ‘structureel’?

Het structurele heeft betrekking op de beperking. De beperking moet structureel van aard en ernstig genoeg zijn om een rechtstreeks verband te kunnen leggen met het niet in staat zijn van het verwerven van inkomsten naast de studie. Of sprake is van een structurele medische beperking zal in de meeste gevallen beoordeeld worden door een onafhankelijk medisch advies waarin de structurele medische beperking objectief medisch vastgesteld wordt, zie hoofdstuk 4.1.

Vraag 46: wat wordt bedoeld met een ‘afzienbare termijn’?

Dit is een niet al te lange termijn. Het betekent dat op (redelijk) korte termijn geen verbetering is te verwachten. Er kan geen datum worden genoemd voor de verbetering. Het is (nog) niet te overzien wanneer dat wel het geval is. Voorlopig is er geen verbetering te verwachten. De gemeente kan daarover beleid opstellen (zie ook het modelbeleid). Het is aan te bevelen om uit te gaan van 6 maanden. Dat is gebaseerd op artikel 10 lid 2 en lid 3 van de Regeling Ontslagbesluit. 

Vraag 47: Is long COVID een structurele medische beperking?

Dat is afhankelijk van de aard, ernst en duur van de klachten in het individuele geval. Het is aan een onafhankelijke medische deskundige om vast te stellen of het een structurele medische beperking is.

Als iemand door de klachten langdurig niet kan werken naast de studie, zou er sprake zou kunnen zijn van een structurele medische beperking. Maar dat is ook afhankelijk van het zicht op herstel en van het gemeentelijk beleid over wanneer een medische beperking structureel is. In beleidsregels kunnen regels zijn opgenomen over hoe lang iemand in ieder geval niet in staat moet kunnen zijn naast de studie te werken.

Vraag 48: Wanneer kun je afzien van een medisch onderzoek of advies?

Daarop is geen standaardantwoord. De gemeente moet een eigen en individuele beoordeling maken van het specifieke geval. Soms is al op grond van eerdere toekenning van bijstand duidelijk dat er een structurele en medische beperking is. Een doktersverklaring kan voldoende zijn als die naar het oordeel van de gemeente ook onafhankelijk tot stand is gekomen. De zorgvuldigheid moet daarbij in acht worden genomen (artikel 3:2 Awb). Het mag voor een belanghebbende niet nadelig uitpakken dat het college besluit om geen medisch advies in te winnen, zie hoofdstuk 4.3.

Met andere woorden iemand die voldoet aan de voorwaarden van artikel 36b lid 3 Pw mag niet enkel door het afzien van een medisch advies geen studietoeslag toegekend krijgen. Het is wel mogelijk ook af te zien van een medisch advies als op voorhand al blijkt dat de belanghebbende geen recht heeft, bijvoorbeeld vanwege het recht op Wajong. Zie ook artikel 7 lid 3 van het modelbeleid.

Vraag 49: Hoe moet iemand aantonen niet in staat te zijn om inkomen uit arbeid te verwerven door een structurele en medische beperking?

Het uitgangspunt is dat het college een medisch advies vraagt om daar antwoord op te krijgen. Alleen als voor het college op voorhand duidelijk is dat er recht bestaat op studietoeslag mag van een medisch advies worden afgezien. De belanghebbende mag zelf medische gegevens overleggen, maar is daar niet toe verplicht.

Vraag 50: Is een verklaring van een psycholoog, psychiater of andere behandelaar van de belanghebbende voldoende voor een medisch advies? Of moet het medisch advies worden opgevraagd bij een onafhankelijke keuringsarts?

Het medisch advies moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke arts. Het is aan het college om te bepalen of de arts onafhankelijk is. Het is niet noodzakelijk dat er een keuringsarts naar kijkt. Het gaat erom dat het een medisch objectief advies betreft waarbij de wettelijke criteria en kaders in acht worden genomen, zie hoofdstuk 4.2.

Vraag 51: Mag je een arts die in dienst is van de gemeente inzetten voor de beoordeling?

Het is van belang dat het medisch advies door een onafhankelijk persoon wordt uitgevoerd. Daarbij moeten de bepalingen van afdeling 3.5 Awb in acht worden genomen. Daarin staat dat iemand die een bestuursorgaan adviseert niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. Dan geldt die arts niet als onafhankelijk, zie hoofdstuk 4.2.

Vraag 52: Stel dat de oude individuele studietoeslag is toegekend op basis van een verklaring van maatschappelijk werk en niet op een medisch advies. Kan het overgangsrecht dan wel worden toegepast, gezien de strengere criteria van de nieuwe studietoeslag?

Ja, het overgangsrecht kan dan worden toegepast. Het maakt daarbij niet uit dat de oude toegekende studietoeslag mogelijk niet voldoet aan de nieuwe regels per 1 april 2022. Pas na afloop van het overgangsrecht zal een nieuwe aanvraag wel aan de nieuwe regels worden getoetst.

Zie ook het praktijkvoorbeeld met Bas in hoofdstuk 3.2.

11.5 Inkomsten

Vraag 53: Heeft vakantiewerk invloed op het recht op studietoeslag?

Ja, er is dan geen recht op studietoeslag. Het verwerven van inkomsten naast de studietoeslag is niet toegestaan. Ook niet in vakanties. Studenten die in de (zomer)vakantie gaan werken, verliezen tijdelijk het recht op studietoeslag. De student kan na de vakantie wel een nieuwe aanvraag indienen.

Een nieuw medisch advies is dan niet verplicht. Het college heeft dan al gegevens om te kunnen beoordelen of iemand in aanmerking komt voor de studietoeslag. Een nieuwe aanvraag is in zo’n geval niet ingewikkeld, dus die kan snel worden toegekend, zie hoofdstuk 4.6.

Vraag 54: Is alimentatie inkomen?

Nee, alimentatie is geen inkomen. Een alimentatiebetaling die bedoeld is voor de kosten van levensonderhoud valt niet onder ‘het verwerven van inkomsten’. Het ontvangen van alimentatie staat de aanvraag en het ontvangen van een studietoeslag dus niet in de weg. Zie Nota van wijziging, p. 7.

Voor het recht op studietoeslag is het ook niet relevant of er inkomsten zijn. Voorwaarde voor studietoeslag is dat iemand niet naast de studie kan werken, zie hoofdstuk 4.6.

Vraag 55: Heeft het ontvangen van lijfrente invloed op het recht op studietoeslag?

Nee, dat heeft geen invloed. Met inkomen wordt alleen inkomen uit arbeid in loondienst of uit eigen onderneming bedoeld. Er worden geen eisen gesteld aan eventuele ouderbijdragen of lijfrente. De ontvangen lijfrente heeft dan ook geen invloed op het recht op de studietoeslag, zie hoofdstuk 4.6.

Vraag 56: Is er recht op studietoeslag als een Ziektewetuitkering wordt ontvangen?

De Ziektewetuitkering staat op zichzelf niet het recht op studietoeslag niet in de weg. Dat inkomen van een belanghebbende is daarvoor namelijk niet relevant. Als belanghebbende door een structurele medische beperking niet naast de studie kan werken, bestaat recht op studietoeslag als ook aan de overige voorwaarden is voldaan. Dus als een belanghebbende studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 WTOS ontvangt, zie hoofdstuk 4.6.

Vraag 57: Als iemand maar een klein bedrag per maand verdient uit arbeid, kan de studietoeslag dat dan aanvullen?

Nee, er is dan geen recht. Iemand is in dat geval in staat om inkomen uit arbeid te verdienen. Er wordt dus niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 36b Pw. Je kan dan de student het beste adviseren zich volledig op de studie te richten, met de studietoeslag als de aanvulling in plaats van loon.

In sommige gevallen is het wenselijk om hier coulant mee om te gaan. Stel dat 2 uur per week werken heel goed is voor het cv van een student. Die kan erdoor wennen aan werken en het arbeidsritme en dergelijke. De gemeente kan dan overwegen om dat toe te staan. Dat moet dan goed gemotiveerd worden in de beslissing, zie hoofdstuk 4.6.

11.6 Gevolgen

Vraag 58: Moet de verordening individuele studietoeslag worden ingetrokken als de nieuwe studietoeslag in werking treedt? En de beleidsregels?

Nee, de verordening hoeft niet te worden ingetrokken, die vervalt van rechtswege. Dat komt doordat de grondslag voor de verordening in de wet vervalt. Artikel 8 lid 1 onderdeel c en lid 3 Pw komt namelijk te vervallen. De gemeenteraad kan wel besluiten de verordening ten overvloede in te trekken. Dan is het nog duidelijker dat de verordening niet meer geldt.

De beleidsregels vervallen niet per definitie per 1 april 2022. Dat komt doordat de grondslag voor het vaststellen van beleidsregels niet vervalt. De bevoegdheid om een studietoeslag te verlenen blijft in artikel 36b Pw geregeld. Artikel 36b Pw verandert per 1 april 2022 alleen inhoudelijk. De beleidsregels (nadere regels) moeten dus wel worden ingetrokken. Zie hoofdstuk 8.

Vraag 59: Wat gebeurt er met de studietoeslag als iemand in het buitenland stage gaat lopen en het recht op WSF blijft bestaan?

De Participatiewet schrijft niet voor dat het recht op studietoeslag eindigt bij een verblijf in het buitenland. Wel is geregeld dat het recht op studietoeslag bestaat in de gemeente waarin belanghebbende woonplaats heeft. Zie artikel 36b lid 6 en artikel 40 lid 1 Pw. Zolang het hoofdverblijf van belanghebbende niet verandert door de stage in het buitenland kan er recht bestaan op studietoeslag, zie hoofdstuk 5.2.

Vraag 60: Moet de studietoeslag worden meegenomen als middel voor de berekening van de draagkracht bij een aanvraag voor bijzondere bijstand (bijvoorbeeld voor bewindvoerderskosten)?

Dat is afhankelijk van het beleid. Artikel 35 lid 1 Pw geeft de mogelijkheid om de studietoeslag toe te rekenen aan de draagkracht, maar het hoeft niet. De gemeente heeft op grond van de toelichting bij artikel 35 Pw bij bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht.

Dat betekent dat de gemeente zelf bepaalt welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Is in het beleid bepaald dat inkomen onder de alleenstaandennorm betekent dat er geen draagkracht is? Dan geldt voor jongeren dat de jongerennorm altijd lager zal zijn en er geen draagkracht is. In dat geval maakt het niet uit of iemand wel of geen studietoeslag ontvangt, zie hoofdstuk 6.2.

Vraag 61: Wordt studietoeslag als inkomen beschouwd voor een schuldenregeling?

Ja, alles wordt als inkomen gezien behalve als het is uitgezonderd in paragraaf 6.2 van het VTLB-rapport. Studietoeslag is niet uitgezonderd.

Vraag 62: Is studietoeslag vatbaar voor beslag?

De studietoeslag kan worden gezien als inkomen dat vatbaar is voor beslag, voor zover het boven de beslagvrije voet uitkomt. Dat blijkt uit artikel 475c lid 1 Wetboek van Rechtsvordering. Daarin staat dat de beslagvrije voet verbonden is aan vorderingen tot periodieke betalingen van uitkeringen op grond van de Participatiewet. Ook wordt de studietoeslag niet uitgesloten van beslag in de Participatiewet zoals bijzondere bijstand in artikel 46 Pw.

Vraag 63: Is de studietoeslag een middel als bedoeld in artikel 31 Pw?

Ja, want artikel 31 lid 1 Pw bepaalt dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken middelen zijn, zie hoofdstuk 5.8 en hoofdstuk 6.1.

Vraag 64: Mag je het recht op studietoeslag intrekken en terugvorderen als UWV over de periode dat recht bestond met terugwerkende kracht Wajong toekent?

Ja, dat mag op grond van artikel 36b en artikel 58 lid 2 Pw. Die bevoegdheid is er omdat er met terugwerkende kracht niet aan de voorwaarden van artikel 36b lid 3 onderdeel Pw wordt voldaan, zie hoofdstuk 7.2.

Let op! Dit was anders onder de oude studietoeslag, omdat er alleen op datum aanvraag aan de voorwaarden moest zijn voldaan én er vaak voor een half jaar of langer werd toegekend.

Vraag 65: Moet de studietoeslag als inkomen worden gezien voor de algemene bijstand (van de partner)?

Als de niet-rechthebbende partner van een bijstandsgerechtigde studietoeslag ontvangt speelt de studietoeslag een rol bij het vaststellen van diens inkomen in het kader van artikel 32 lid 3 of 4 Pw, zie hoofdstuk 6.1.

De nieuwe studietoeslag is geen bijstand. Dus de jurisprudentie waarin is bepaald dat een bijstandsuitkering geen inkomen is in de zin van artikel 32 lid 1 Pw is niet van toepassing.

Colofon

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht

T 030 - 233 23 37
E info@divosa.nl
www.divosa.nl

Auteurs

Kim Brummans (Wolters Kluwer Schulinck)
Lance op den Camp (Wolters Kluwer Schulinck)
Juul Jeurissen (Wolters Kluwer Schulinck)
Maartje Smeets (Wolters Kluwer Schulinck)
Jeroen van Fessem (Wolters Kluwer Schulinck)

Met dank aan

Masood Hamidi (Ministerie van SZW)
Maurits Ippel (Ministerie van SZW)
Henk Roodenburg (Gemeente Amsterdam)
Juliette van Kamp (Gemeente Leiden)
Mitzy Fontijn (Gemeente Oisterwijk)
Erik Boersma (Wolters Kluwer Schulinck)
Marcelle Breemans (Divosa)
Erika Dekens (Divosa)

Eindredactie

Anneke Nunn (Anneke Nunn Tekst & Concept)

Webredactie

Remco van Brink (Divosa)

Versie

April 2022

 

Inhoud