Voorwoord

Medio 2021 was er voor het eerst sinds jaren sprake van meer vacatures dan werklozen. En dat terwijl er krap een jaar eerder, door de coronapandemie, na jaren weer een stijging was van het aantal mensen in de bijstand. Ook steeg voor het eerst de doorstroom van WW naar bijstand, nadat deze sinds 2016 was afgenomen.

Daarvoor steeg het aantal bijstandsgerechtigden al jaren gestaag als gevolg van de hoge werkloosheid. ​Het goede nieuws: in de afgelopen vijf jaar stroomden gemiddeld minder mensen in de bijstand. Dat blijkt uit deze rapportage van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen. 

De onderzoekers van Divosa, BMC en Stimulansz maakten een analyse over de afgelopen 5 jaar van de instroom​, ​uitstroom ​en herinstroom van mensen in de bijstand.​ ​Daarmee biedt de benchmark gemeenten waardevolle ​inzichten en sturingsinformatie. ​Welke groepen stromen het vaakst in en relatief snel weer uit de bijstand? En welke groepen zien we daarna alsnog weer terug?

Krapte benutten

​​Jongeren (tot 35 jaar) maken al jaren ongeveer de helft uit van de instroom. In 2020 steeg dit percentage naar 55%. Naast jongeren zijn ook alleenstaanden sterk vertegenwoordigd bij de instroom, evenals mensen met een migratieachtergrond. 

Dat strookt met het beeld in de gemeente waar ik voor werk: Leiden. We zagen ook hier in 202​0​ een hoge instroom in de bijstand, gevolgd door een hoge uitstroom. ​Vooral jongeren met flexbanen – en nog een kort arbeidsverleden – en mensen in beroepen geraakt door de coronapandemie, klopten aan voor bijstand.​ Juist jongeren lukte het ook vaak om op eigen kracht uit de bijstand te stromen naar nieuwe vormen van werkgelegenheid.

Dat gold in mindere mate voor 45-plussers, zoals ook de benchmarkcijfers laten zien. Nu de arbeidsmarkt zo krap is en veel mensen zelf hun kansen pakken, hoop ik dat het gemeenten lukt om de krapte te benutten om mensen die langer in de bijstand ​zitten meer steun te bieden om ze naar werk te begeleiden. 

Stap in de goede richting

Hoopgevend ​is ​dat het kabinet ​meer inzet op het lonend maken van ​​deeltijdwerk. Voor een deel van de mensen is een fulltime baan te hoog gegrepen. Maar als deeltijdwerk lonender is, geeft dat bijvoorbeeld alleenstaande ouders een positieve prikkel om aan de slag te gaan. Die groep heeft meer moeite om uit de bijstand te stromen dan alleenstaanden zonder kind, blijkt uit de benchmarkcijfers. Samen met het toegankelijker maken van kinderopvang is dat een stap in de goede richting.   

​​Gelukkig vinden steeds meer migranten ​en statushouders een plek op de arbeidsmarkt. Werkgevers ​zien meer kansen voor deze groepen en omarmen inclusie. Dat komt natuurlijk ook omdat de krappe ​arbeidsmarkt ​maakt dat we iedereen nodig hebben. ​Om die kans te pakken, moeten gemeenten en werkgevers meer investeren in opleidingen en het wegnemen van taalachterstanden.

Energie

Van mijn collega’s hoor ik dat gevluchte Oekraïners staan te popelen om aan de slag te gaan en dat werkgevers hen kansen willen bieden. We willen deze energie gebruiken om deze groep – en ook de groep statushouders en migranten – aan een betaalde baan te helpen en daarmee kansen te bieden om mee te doen in de Nederlandse samenleving. 

​Voor sommigen is echter meer nodig dan een startkwalificatie. Steeds meer mensen kampen met gestapelde problemen op het gebied van bijvoorbeeld wonen, opvoeden, inkomen en schulden. ​We zien bijvoorbeeld ook in Leiden dat relatief veel jongeren geen woning kunnen vinden. Ook hebben meer jongeren te maken met psychische problemen, mede door de coronapandemie.

Daarom zetten we in Leiden in op het voorkomen van dakloosheid. En we kijken wat de verschillende groepen jongeren wat ze nodig hebben. Voor de hoger opgeleide jongeren hebben we het project Stage nieuwe stijl. De jongeren die meedoen stromen niet in de bijstand, maar krijgen een (betaalde) stageplek bij een werkgever op ​het niveau waarvoor ze zijn opgeleid. ​Het maakt dat jongeren werkervaring opdoen én uit kunnen stromen naar een baan op hun niveau. Ook voorkomt het verdringing.

Stof tot nadenken

​De inzichten uit deze rapportage geven stof tot nadenken. Ik hoop van harte dat mijn collega’s, net zoals de gemeente Leiden, hun voordeel doen met de inzichten die deze rapportage van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen biedt. ​

Gertru Diender, 

Directeur Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling gemeente Leiden en bestuurslid van Divosa

 

Divosa Benchmark

Een samenwerking van Divosa, BMC, Stimulansz

Inleiding

In 2016 publiceerde Divosa een analyse over het volume, in- en uitstroom en de samenstelling van het bijstandsbestand. Een van de belangrijke conclusies was dat het aantal bijstandsgerechtigden al jaren steeg en dat werkloosheid de belangrijkste reden was voor de instroom. Zo waren er veel werklozen die vanuit de WW doorstroomden naar de bijstand. Groepen die op dat moment vaker in de bijstand zaten, waren vrouwen, 45-plussers, mensen met een migratieachtergrond, alleenstaanden en lager opgeleiden. Zoals we in deze rapportage zullen zien, zien we deze groepen ten dele terug bij de in- en uitstroom over de periode 2016 - 1e helft 2021, maar zijn mannen en jongeren nu sterker vertegenwoordigd bij zowel de instroom in als de uitstroom uit de bijstand.

We zijn 5 jaar verder. De omstandigheden op de arbeidsmarkt zijn veranderd. In 2020 was er na jaren van daling weer sprake van een stijging van het aantal bijstandsgerechtigden, als gevolg van de eerste coronamaatregelen. Ook zagen we dat jaar voor het eerst weer de doorstroom van WW naar bijstand stijgen, nadat die sinds 2016 was afgenomen. Echter, in 2021 is het aantal bijstandsgerechtigden weer teruggelopen. Er is sprake van een lage werkloosheid en een groot aantal openstaande vacatures. In het 2e kwartaal van 2021 was er voor het eerst sprake van meer vacatures dan werklozen.

Wanneer we nadenken over de vraag wat veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt kunnen betekenen voor bijstandsgerechtigden, dan is het interessant om te kijken naar wat de mensen die in de afgelopen jaren in- en uitstroomden, kenmerkt. In hoeverre zien we bijvoorbeeld bepaalde groepen mensen vaker in- of uitstromen?

In de jaarrapportages van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen wordt jaarlijks een beeld geschetst van de samenstelling van het bijstandsbestand. Deze informatie is voor deelnemende gemeenten ook te vinden op het benchmarkplatform. Maar hoe verhouden deze achtergrondkenmerken van het bijstandsbestand zich tot de kenmerken van mensen die elk jaar instromen in de bijstand en uitstromen?

Deze rapportage gaat in op deze vragen en schetst een beeld van de mensen die de afgelopen 5 jaar de bijstand zijn (her)ingestroomd en uitgestroomd. We bouwen voort op eerdere analyses, waaronder de factsheet herinstroom uit 2019, en bekijken welke nieuwe ontwikkelingen in de afgelopen jaren te zien zijn geweest. Daarnaast besteden we in deze rapportage aandacht aan mogelijke verschillen tussen verschillende typen gemeenten.

Behalve de vraag wie we zien uit- en (her)instromen, is natuurlijk ook de vraag wie we niét zien uitstromen belangrijk. Welke mensen zitten langdurig in de bijstand? In de afgelopen jaren hebben gemeenten verschillende acties ondernomen om hun bijstandsgerechtigden beter in beeld te krijgen en met name gekeken naar mogelijkheden om mensen die langdurig in de bijstand zitten, te ondersteunen.

Goede ondersteuning vereist tijd en geld. En juist dit is een knelpunt sinds de bezuinigingen op het Participatiebudget. Het Participatiebudget is vanaf 2010 per uitkeringsgerechtigde gedaald van 4.500 euro naar 1.500 euro. Dat betekent in de praktijk dat gemeenten nog maar een derde van de uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen, waardoor de verschillende doelgroepen binnen de Participatiewet nu met elkaar moeten concurreren om ondersteuning.

Leeswijzer

In deze rapportage vergelijken we eerst de in- en uitstroom over de periode 2016 - medio 2021. Daarna gaan we nader in op de instroom en vervolgens op de uitstroom. In ieder hoofdstuk zoomen we in op de verschillende achtergrondkenmerken van bijstandsgerechtigden die instromen in en uitstromen uit de bijstand over de onderzochte periode.

In hoofdstuk 4 kijken we naar de bijstandsgerechtigden die zijn heringestroomd in de periode tussen 2017 en 2021.

In hoofdstuk 1 t/m 4 presenteren we de cijfers op landelijk niveau. In hoofdstuk 5 vergelijken we de cijfers van in-, uit- en herinstroom op het niveau van 4 verschillende gemeentetypen. 

Voor deze rapportage is gebruik gemaakt van cijfers uit de Divosa Benchmark Werk & Inkomen, cijfers van het CBS en de indeling naar gemeentetypen van het SCP. Het laatste hoofdstuk bevat een uitgebreide methodologische verantwoording.

Ontwikkelingen in de in-, uit- en herinstroom tussen 2016 en 1e helft 2021 op landelijk niveau

In de afgelopen 5 jaar zijn de instroom én de uitstroom gedaald

In de periode januari 2016 tot juli 2021 was het volume van de bijstand begin 2017 op zijn piek. Daarna, tot begin 2020, nam het aantal mensen in de bijstand af. Door de coronamaatregelen is de instroom in het 2e kwartaal van 2020 toegenomen en de uitstroom afgenomen. Hierdoor nam het bijstandsvolume weer toe, maar niet tot het niveau van begin 2016.

Over de hele periode is de in- en uitstroom gedaald. De uitstroom kent een jaarlijkse piek aan het einde van de zomer. Kijken we naar de instroom en uitstroom per gemeente, dan valt op dat er regelmatig een samenhang tussen de twee zichtbaar is. Een hoge instroom gaat vaak gepaard met een hoge uitstroom. 

Relatief meer herinstromers bij instromers in de bijstand

In absolute aantallen is de instroom sinds 2017 afgenomen, terwijl de herinstroom minder sterk is afgenomen. Als gevolg hiervan is de herinstroom een relatief groter deel gaan uitmaken van de instroom.

Jongeren, alleenstaanden en mensen met een migratieachtergrond de afgelopen 5 jaar het sterkst vertegenwoordigd bij de instroom in de bijstand

Uit de analyses blijkt dat jongeren (18 tot 27 jaar) het vaakst instromen in de bijstand. Vergeleken met de totale beroepsbevolking zijn jongeren oververtegenwoordigd in de instroom in de bijstand.

Mannen stromen gemiddeld nét iets vaker de bijstand in dan vrouwen, maar we zien ook dat dit bij alleenstaande ouders volledig afwijkt. Binnen die groep instromers is de overgrote meerderheid vrouw. Ook onder de totale Nederlandse bevolking is bij eenouderhuishoudens de overgrote meerderheid vrouw, maar dit aandeel is kleiner dan onder de instromers in de bijstand. Binnen de Participatiewet onderscheiden we 3 leefvormen: alleenstaand, alleenstaande ouder en (echt)paar. Van de verschillende leefvormen stromen alleenstaanden het vaakst in de bijstand in.

Ook zien we dat iets meer dan de helft van de mensen die instroomt in de bijstand een migratieachtergrond heeft. Binnen die groep heeft meer dan driekwart een niet-westerse migratieachtergrond. Een deel van deze groep zijn statushouders. Onder instromers met een migratieachtergrond zijn de 25- tot 35-jarigen het meest vertegenwoordigd. 

Jongeren oververtegenwoordigd bij uitstroom uit de bijstand

Een relatief groot deel van de uitstromers is 18 tot 35 jaar (43,3%). Bij de jongste leeftijdscategorie (18 - 27 jaar) zien we gedurende de jaren een duidelijke seizoenspiek in juli met uitstroom naar onderwijs. Vergeleken met alle mensen met een bijstandsuitkering zijn mensen tussen de 18 tot 35 jaar oververtegenwoordigd en mensen ouder dan 45 jaar ondervertegenwoordigd in de uitstroom. Hoe ouder je bent, hoe moeilijker het dus is om uit te stromen. Zo is ook te zien dat mensen die ouder zijn en toch uitstromen, relatief langer in de bijstand hebben gezeten.

Over de gehele periode is een toename te zien van het aandeel 55-plussers in de bijstand. De groep die moeilijker uitstroomt, neemt dus toe in omvang. 

Uitstroomkans na langer in de bijstand kleiner, wel toename uitstroom langdurig bijstandsgerechtigden 2016 - 2022

Wanneer we kijken naar de verblijfsduur van de personen die uitstromen, dan zien we dat over de gehele periode 44% binnen het eerste jaar uitstroomt, 16% binnen het tweede jaar en 10% binnen het derde jaar. Naarmate iemand langer een bijstandsuitkering ontvangt, wordt de kans dat diegene uitstroomt kleiner.

In de periode 2016 - 2020 zien we een aantal ontwikkelingen. Zo neemt het aandeel van uitstromers na meer dan 60 maanden sterk toe. Dit is deels te verklaren door een toename van uitstroom vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het toenemende aandeel van langdurig bijstandsgerechtigden ten opzichte van het totaal van de mensen in de bijstand. Daarnaast zien we een relatieve toename van uitstroom na kort verblijf in de bijstand na medio 2020. Het betreft hier vaak mensen die begin 2020 vanwege de coronacrisis zijn ingestroomd, maar relatief snel weer zijn uitgestroomd.

Alleenstaanden stromen vaker uit de bijstand

Van de verschillende leefvormen (alleenstaand, alleenstaande ouder en (echt)paar), stromen alleenstaanden het vaakst uit. Dit is verklaarbaar, omdat de meeste mensen in de bijstand alleenstaand zijn. Maar ook ten opzichte van alle alleenstaande bijstandsgerechtigden zijn zij bovengemiddeld vertegenwoordigd in de uitstroomcijfers. De uitstroomkans is voor alleenstaanden dus groter dan voor echtparen en alleenstaande ouders. 

Procentuele toename van uitstroom personen met een migratieachtergrond

Van het totaal aantal personen dat tussen 2016 en medio 2021 uit de bijstand stroomden, had meer dan de helft een migratieachtergrond (56,7%). De absolute uitstroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand is gemiddeld afgenomen. Maar dit geldt ook voor personen met een Nederlandse achtergrond. De procentuele uitstroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand neemt juist toe, al neemt het in het jaar 2020 en de eerste helft van 2021 weer wat af. Desalniettemin blijft de uitstroomkans van personen met een migratieachtergrond over de gehele periode lager dan gemiddeld. 

Mannen stromen vaker uit en tussen 27- en 35-jarige mannen en vrouwen is het verschil in de kans op uitstroom het grootst

Over het algemeen stromen er iets meer mannen uit de bijstand dan vrouwen. Hoewel er meer mannen uitstromen, is het aandeel van vrouwen in de bijstandspopulatie beduidend groter. De kans om als vrouw uit de bijstand te stromen, is dus kleiner. Ook stromen vrouwen minder vaak uit naar werk. In de leeftijdscategorie 27 - 35 jaar is het verschil op de kans om uit te stromen tussen vrouwen en mannen relatief het grootst. 

Mannen stromen vaker uit naar werk, door handhaving of detentie en vrouwen door aangaan van een relatie of oorzaak bij partner

Werk  is de meest voorkomende reden om uit te stromen uit de bijstand. Het aantal mensen dat door handhaving uit de bijstand is gestroomd, is over de hele periode afgenomen. Van de mensen die uitstromen naar werk is een relatief groot deel onder de 45 jaar. In de periode 2016 - medio 2021 is een kleine toename zichtbaar in het aandeel jongeren dat uitstroomt ten opzichte van het totaal jongeren in de bijstand, voor 45-plussers is er juist sprake van een lichte afname. Voor mannen en vrouwen is er duidelijk een ander patroon zichtbaar als het gaat om de redenen van uitstroom. Zo stromen mannen vaker uit naar werk, door handhaving of detentie en vrouwen door het aangaan van een relatie of oorzaak bij partner.

Relatieve daling van handhaving als reden voor uitstroom bij herinstromers 2017 - medio 2021

Mannen zijn iets sterker vertegenwoordigd bij de herinstroom dan bij in- en uitstroom. Dit zou samen kunnen hangen met de uitstroomredenen die vaker voorkomen bij mannen én bij herinstromers. Net zoals bij de uitstroom is de meest voorkomende uitstroomreden bij herinstromers werk. Het aandeel herinstromers dat voorafgaand uitstroomde naar werk, is tussen 2017 en medio 2021 gestegen. Die reden is gemiddeld genomen minder sterk vertegenwoordigd bij de herinstromers dan bij alle uitstromers. De tweede meest voorkomende reden van uitstroom bij herinstromers, handhaving, is juist over de gehele periode gedaald. 

Herinstromers gemiddeld iets ouder dan mensen die voor het eerst instromen in de bijstand

Herinstromers zijn gemiddeld genomen iets ouder dan mensen die voor het eerst instromen in de bijstand. Alleenstaanden maken gemiddeld tweederde uit van de herinstromers. Hun aandeel is over de periode 2017 - 1e helft 2021 iets toegenomen. Deze ontwikkeling is minder sterk dan bij de mensen die voor het eerst instromen.

Gekeken naar de samenhang tussen leefvorm en geslacht, valt direct op dat het overgrote deel van de herinstromende alleenstaande ouders vrouw is en een ruime meerderheid van de alleenstaanden man. Vergeleken met de eerste instromers zijn bij alle leefvormen mannen minder sterk vertegenwoordigd. Bij de herinstroom zijn alleenstaande mannen van 27 tot 35 jaar het sterkst vertegenwoordigd en bij de eerste instroom alleenstaande mannen tussen de 18 en 27 jaar.

Aandeel herinstromers dat voorafgaand aan uitstroom langer dan 3 jaar een uitkering ontving, is in de periode 2017 - 2020 gestegen

Iets minder dan 50% van de herinstromers had voorafgaand aan uitstromen korter dan 1 jaar een bijstandsuitkering. Het aandeel herinstromers dat voorafgaand aan de uitstroom uit de bijstand langer dan 3 jaar een uitkering ontving, is in de periode 2017 - 2020 gestegen van 20,7% naar 25,3%. Dit zou kunnen samenhangen met de relatieve stijging van uitstroom van bijstandsgerechtigden die langer dan 3 jaar een uitkering ontvingen in dezelfde periode.

Verschillen in in-, uit- en herinstroom bij verschillende gemeentetypen

In de analyse is gekeken naar eventuele verschillen tussen 4 gemeentetypen: kleinschalige gemeenten, overwegend kleinstedelijke gemeenten, universiteitssteden en welvarende woongemeenten. Bij de algemene ontwikkeling van de in-, uit- en herinstroom valt op dat universiteitssteden te maken hebben met iets lagere in- en uitstroompercentages, maar in de 1e helft van 2021 wel weer meer uitstroom dan instroom kenden. Bij herinstroom is bij alle gemeenten een stijging zichtbaar over de jaren 2017 - 2020. Bij welvarende gemeenten blijft het aandeel herinstroom van de totale instroom wel lager dan bij de andere gemeentetypen.

In- en uitstroom bij jongeren het vaakst in universiteitssteden

In welvarende steden stromen het minst vaak 18- tot 25-jarigen in en uit de bijstand. Vergeleken met de andere gemeentetypen stromen in universiteitssteden het vaakst 27- tot 35-jarigen (opnieuw) in en uit de bijstand. 

Verdeling tussen mannen en vrouwen bij de (her)instroom en uitstroom het meest gelijk in kleinschalige gemeenten

In universiteitssteden is de verdeling naar geslacht in de (her)instroom en uitstroom het meest ongelijk verdeeld: hier vormen mannen gemiddeld het grootste aandeel vergeleken met andere gemeentetypen. In kleinschalige gemeenten is deze verdeling het meest gelijk. Het verschil in uitstroomkans tussen mannen en vrouwen verschilt nauwelijks tussen de gemeentetypen. Opvallend is dat in alle gemeentetypen meer vrouwen in de bijstand zitten dan mannen, maar dat in de verschillende stromen mannen juist meer vertegenwoordigd zijn. 

In kleinschalige en welvarende gemeenten stromen meer (echt)paren in de bijstand

In universiteitssteden stromen gemiddeld meer alleenstaanden (opnieuw) in en uit de bijstand dan in andere gemeentetypen. In kleinschalige en welvarende gemeenten stromen weer meer (echt)paren in de bijstand in dan elders. In kleinschalige gemeenten stromen gemiddeld ook meer (echt)paren uit de bijstand. Deze observaties passen bij de demografische samenstelling van de verschillende gemeentetypen. Opvallend is dat in kleinstedelijke gemeenten alleenstaande ouders de grootste uitstroomkans hebben. In andere gemeentetypen is dat de groep alleenstaanden. 

Relatief weinig herinstroom na uitstroom vanwege verhuizing in universiteitssteden en juist meer bij kleinschalige gemeenten

In universiteitssteden is er relatief weinig herinstroom na uitstroom vanwege verhuizing naar andere gemeenten. Dit komt relatief het vaakst voor als reden van uitstroom bij welvarende gemeenten. Universiteitssteden zien daarnaast relatief veel herinstroom na uitstroom vanwege handhaving. In kleinstedelijke gemeenten is er relatief iets minder herinstroom na uitstroom naar werk.

Introductie

Wat zijn algemene ontwikkelingen in de afgelopen 5 jaar?

Wanneer we kijken naar de periode januari 2016 tot juli 2021, zien we dat het volume van de bijstand begin 2017 op zijn hoogst was. Daarna, tot begin 2020, nam het aantal mensen in de bijstand af. Door de coronamaatregelen is het volume weer toegenomen, maar niet opgelopen tot de hoogte van begin 2016.

De uitstroom kent een jaarlijkse piek aan het einde van de zomer. Daarnaast was een hoge piek van de instroom in het 2e kwartaal van 2020 zichtbaar. Echter, over de hele periode is de in- en uitstroom gedaald. Kijken we naar de in- en uitstroom per gemeente, dan valt op dat er regelmatig een samenhang tussen de twee zichtbaar is. Een hoge instroom gaat vaak gepaard met een hoge uitstroom. 

In absolute aantallen is de instroom sinds 2017 afgenomen, terwijl de herinstroom redelijk gelijk is gebleven. Als gevolg hiervan is de herinstroom een relatief groter deel gaan uitmaken van de instroom.

1.1 Minder mensen in de bijstand

Het aantal personen met een bijstandsuitkering is in de periode januari 2016 tot en met juni 2021 afgenomen. Vanaf maart 2017 treed een daling in. Als gevolg van de coronacrisis stijgt het aantal bijstandsuitkeringen sterk vanaf maart 2020 tot juli 2020 om vervolgens tot maart 2021 gestaag iets toe te nemen. Van maart 2021 tot juni 2021 daalt het aantal personen met een bijstandsuitkering weer. 

Deze index geeft de groei of daling van het aantal uitkeringen weer ten opzichte van het aantal uitkeringen in januari 2016. Het aantal uitkeringen in januari 2016 heeft het cijfer 100 gekregen. Bij een index van 103,9 is er sprake van een stijging van 3,9% ten opzichte van het maandgemiddelde van januari 2016.

1.2 In- en uitstroom dalen

De ontwikkeling van het bijstandsvolume wordt bepaald door het aantal mensen dat in en uit de bijstand stroomt. Is de instroom groter dan de uitstroom, dan neemt het bijstandsvolume logischerwijs toe; als de uitstroom groter is dan de instroom, dan neemt het af. Het aantal nieuwe en het aantal beëindigde uitkeringen gerelateerd aan het bijstandsvolume geven de in- en uitstroompercentages. Deze laten een beeld zien van de dynamiek van het bijstandsbestand. Over de periode januari 2016 tot en met juni 2021 zijn zowel het instroompercentage als het uitstroompercentage afgenomen.

 

In- en uitstroompercentages hangen in de regel met elkaar samen. Een hoge instroom gaat dan gepaard met een hoge uitstroom. In onderstaande grafiek is dit weergegeven. Iedere stip vertegenwoordigt een gemeente.

1.3 Herinstroom is gestegen

Jaarlijks is een kleine golfbeweging zichtbaar als het gaat om de aantallen mensen die herinstromen. In januari is een piek zichtbaar van het absolute aantal herinstromers; dat aantal neemt af tot aan de zomer. In de bovenstaande grafiek is de herinstroom in relatie tot de totale instroom weergegeven over de periode van januari 2017 tot en met juni 2021.

De totale instroom is uitgesplitst naar mensen die herinstromen en mensen die (zo ver in deze analyse is te zien (1)) voor het eerst bijstand verkregen. We zien dat de eerste instroom en de herinstroom een vergelijkbaar patroon vertonen. In absolute aantallen is de instroom sinds 2017 sterk afgenomen, terwijl de herinstroom een kleinere daling heeft doorgemaakt. Als gevolg hiervan is de herinstroom een relatief groter deel gaan uitmaken van de instroom. De instroom en herinstroom zagen een duidelijke piek aan het begin van de coronacrisis, maar zijn sindsdien weer afgenomen.

Voetnoten

  1. Bekeken is of men sinds 1 januari 2016 een bijstandsuitkering heeft ontvangen.

Introductie

Wat zijn de achtergrondkenmerken van mensen die instromen in de bijstand? Hoe verhoudt zich dit tot de kenmerken van de Nederlandse bevolking?

Uit de analyses blijkt dat jongeren (18 tot 27 jaar) het vaakst instromen in de bijstand. Vergeleken met de totale beroepsbevolking zijn jongeren oververtegenwoordigd in de instroom in de bijstand. Onder instromers met een migratieachtergrond zijn de 25- tot 35-jarigen het meest vertegenwoordigd. Mannen stromen gemiddeld nét iets vaker in de bijstand in dan vrouwen, maar we zien ook dat dit bij alleenstaande ouders volledig afwijkt. Binnen die groep is de overgrote meerderheid vrouw. Ook in de totale populatie van eenouderhuishoudens is de overgrote meerderheid vrouw, maar dat aandeel is kleiner dan onder de instromers in de bijstand.

In het kader van de Participatiewet onderscheiden we drie leefvormen: alleenstaand, alleenstaande ouder en (echt)paar. Van de verschillende leefvormen stromen alleenstaanden het vaakst in de bijstand in. Tot slot zien we dat iets meer dan de helft van de mensen die instroomt in de bijstand, een migratieachtergrond heeft. Binnen die groep heeft meer dan driekwart een niet-westerse migratieachtergrond.

De mate waarin de verschillende categorieën met deze achtergrondkenmerken vertegenwoordigd zijn onder de instromers, varieert over de tijd. Wel blijven over het algemeen de onderlinge verhoudingen tussen de categorieën per achtergrondkenmerk hetzelfde. Dit geldt niet voor de kenmerken leeftijd en geslacht onder instromers met een migratieachtergrond. Hierbij zijn zo nu en dan wisselingen te zien in de verhoudingen (soms is de ene categorie vaker vertegenwoordigd, soms de andere). 

In dit hoofdstuk is gekeken naar instroom. Dit betreft zowel eerste instroom als herinstroom. In het hoofdstuk Herinstroom zijn deze cijfers uit elkaar gehaald en betreft het enkel herinstroom.

2.1 Jongeren stromen het vaakst in de bijstand in

Hoe hoger de leeftijd, hoe minder mensen instromen in de bijstand (zie onderstaande figuur). Zo vallen de meeste instromers in de leeftijdscategorie 18 tot 27 jaar: in 2016 t/m de 1e helft van 2021 viel 29,2% van de instroom in die categorie. Het minst stromen 65-plussers (1) in (0,5%). Deze verdeling komt niet (helemaal) overeen met de leeftijdsverdeling van de totale beroepsbevolking. (2) Daarin vormen 45- tot 55-jarigen de grootste groep (23,3%) en 65- tot 75-jarigen de kleinste groep (2,7%). Jongeren (15 tot 25 jaar) vormen hier de op één na kleinste groep (15,8%), wat maakt dat zij, vergeleken met de totale beroepsbevolking, dus oververtegenwoordigd zijn onder instromers in de bijstand.

De procentuele instroom in de bijstand per leeftijdscategorie verschilt lichtelijk per halfjaar. Gemiddeld genomen is het percentage instroom van 18 tot 27-jarigen vergeleken met 2016 (1e helft) iets toegenomen. Dat betekent dat in 2021 (1e helft) van alle personen die in de bijstand instroomden, een iets groter deel 18 tot 27 jaar was dan in 2016 (1e helft). Hetzelfde geldt voor de categorie 55 tot 65 jaar. Bij de leeftijdscategorie 45 tot 55 is juist een gemiddelde (lichte) afname te zien. Totaal bezien zijn de verschillen niet groot.

De absolute instroom in de bijstand is, met uitzondering van de 65-plussers, tussen 2016 (1e helft) en 2021 (1e helft) voor alle leeftijdscategorieën gemiddeld afgenomen. Alleen instroom in de leeftijdscategorie 65+ vertoont een afwijkende, lichtelijk stijgende ontwikkeling. Deze stijging is verklaarbaar en verwacht in verband met de stijgende pensioenleeftijd en het afschaffen van verschillende vormen van vroegpensionering. De verwachting is dat deze trend zich de komende jaren (versterkt) zal doorzetten.

In tegenstelling tot het totaal aantal instromers, is de meest vertegenwoordigde leeftijdscategorie bij instromers met een migratieachtergrond 25 tot 35 jaar (zie onderstaande figuur). (3)

De instroom (%) in de bijstand in de leeftijdscategorieën < 25 jaar en 35 tot 45 jaar ligt in 2016 en 2017 dicht bij elkaar. Vanaf 2017 (2e helft) neemt het aandeel < 25 jaar echter af en daarmee vormt de categorie 35 tot 40 jaar een groter aandeel in de instroom dan < 25 jaar. Ook het aandeel 25- tot 35-jarigen neemt iets af tussen 2016 en 2020; daarna neemt deze categorie weer toe. De categorie 55 jaar tot AOW-leeftijd is tussen 2016 en 2021 (1e helft) iets toegenomen. Er zijn geen significante verschuivingen.

Voetnoten

  1. In de leeftijdscategorie 65+ vallen personen tussen de 65 en de pensioengerechtigde leeftijd.
  2. Arbeidsdeelname; kerncijfers, CBS StatLine, 2022.
  3. Voor de instroom naar migratieachtergrond zijn andere cijfers gebruikt, namelijk die van het CBS. Deze cijfers zijn geregistreerd per kwartaal.

2.2 Doorstroom WW naar bijstand hoogst onder mensen jonger dan 35 jaar

Vanwege het gebrek aan registratie hebben we geen zicht op de redenen waarom mensen instromen in de bijstand. Wel kunnen we iets zeggen over de doorstroom vanuit een WW-uitkering naar de bijstand. Wanneer het recht op een WW-uitkering afloopt en iemand nog geen baan heeft gevonden, kan een bijstandsuitkering worden aangevraagd. Van iedereen die in 2020 uit de WW stroomde, stroomde 5,3% in de bijstand in. Dit percentage lag hoger dan de 3 jaren ervoor (resp. 4,5%, 3,7% en 3,9%).

De doorstroom naar de bijstand was het hoogst bij mensen onder de 35 jaar. Dit heeft onder andere te maken met coronamaatregelen, waardoor veel jonge flexwerkers in de WW terechtkwamen en ze, vanwege hun relatief korte arbeidsverleden, ook maar kort recht hadden op een WW-uitkering.

2.3 Vooral alleenstaanden stromen in de bijstand in

Van de mensen die tussen januari 2016 en juli 2021 instroomden in de bijstand, was de meerderheid alleenstaand (66,3%). Daarna volgen de leefvormen ‘(echt)paar’ (20,1%), ‘alleenstaande ouder’ (13,5%) en ‘anders’ (0,1%). Onder ‘anders’ valt bijvoorbeeld co-ouderschap en gedeeltelijk verblijf in een inrichting.

 

Het aandeel alleenstaanden in de totale maandelijkse instroom is toegenomen: in 2016 (1e helft) was de instroom van alleenstaanden in de bijstand 64% en in 2021 (1e helft) was dit 69%. Bij de leefvorm ‘alleenstaande ouder’ is in die periode juist een lichte afname te zien (van 14% naar 12%). Dit heeft mogelijk te maken met de Wet hervorming kindregelingen per 2015. (1) Deze wetswijziging maakte het voor alleenstaande ouders in de bijstand financieel aantrekkelijker om de uitkering in te wisselen voor betaald werk. De categorie ‘(echt)paar’ is ook iets afgenomen, namelijk van 22% naar 18%.

Wanneer we de instroom uitsplitsen naar leefvorm én geslacht, ontstaat een ander beeld. Hier valt namelijk meteen op dat er (veel) meer alleenstaande moeders instromen dan vaders: maar liefst 92,0% van de alleenstaande ouders die instromen in de bijstand, is vrouw. Slechts 8,0% is man. Een sterke oververtegenwoordiging van alleenstaande moeders, hoewel iets minder extreem, valt ook terug te zien in CBS-cijfers van de Nederlandse bevolking. Daaruit blijkt dat in de jaren 2016 t/m 2020 gemiddeld 81% van de personen (tussen 15 en 75 jaar) in een eenouderhuishouden vrouw is. Daarentegen is van de alleenstaanden die instromen in de bijstand, een groter aandeel man (64,7%) dan vrouw (35,3%). Dit ten opzichte van 49% mannen onder de alleenstaanden in de Nederlandse bevolking.

Voetnoten

  1. Factsheet Parttime werk in de bijstand, Divosa, december 2019.

2.4 Iets meer dan de helft instromers in de bijstand is man

Waar geslacht een sterke rol blijkt te spelen in combinatie met leefvorm bij instroom, geldt dat niet voor instroom in het algemeen. Over het algemeen stromen er iets meer mannen in de bijstand in dan vrouwen. Van de totale instroom in de bijstand vanaf 2016 tot medio 2021 was 54% van de instroom man en 46% vrouw. Dit komt vrijwel overeen met de man-vrouw-verdeling in de totale beroepsbevolking: hierin is 53% man en 47% vrouw. (1)

Op sommige momenten liggen de verhoudingen dichter bij elkaar dan op andere momenten. Op die meetmomenten is de man-vrouw-verdeling gelijker dan op andere momenten. Opvallend is dat op momenten waarop het volume bijstand stijgt (2016 en 2020), de man-vrouw-verdeling schever is (aandeel mannen is groter) dan op momenten dat het volume bijstand niet stijgt.

In elke leeftijdscategorie stromen er gemiddeld meer mannen in de bijstand in dan vrouwen. Wel verschilt de man-vrouw-verdeling per leeftijdscategorie (zie onderstaande figuur). In de leeftijdscategorie 65+ ligt het aantal mannelijke en vrouwelijke instromers het dichtst bij elkaar. Bij de categorie 45 tot 55 ligt het aantal mannelijke en vrouwelijke instromers het meest uit elkaar: hier is 44,2% vrouw en 55,8% man. In de andere leeftijdscategorieën is de man-vrouw-verdeling onderling vergelijkbaar. Totaal bezien zijn de verschillen niet groot.

Onder de instromers met een migratieachtergrond bevinden zich gemiddeld over alle perioden meer mannen dan vrouwen: 52,4% is man en 47,6% is vrouw. Kijken we naar de ontwikkeling over tijd, dan valt op dat deze verhouding wisselt over de verschillende perioden. In sommige perioden is het absolute aantal vrouwelijke instromers met een migratieachtergrond hoger dan het absolute aantal mannelijke instromers met een migratieachtergrond. In andere perioden is dat weer andersom.

Voetnoten

  1. Arbeidsdeelname; kerncijfers, CBS StatLine, 2022.

2.5 Meer dan de helft instromers in de bijstand heeft migratieachtergrond

Van het totaal aantal mensen dat tussen 2016 en 2021 (2e kwartaal) instroomde in de bijstand, had 58,8% een migratieachtergrond. (1) Van deze groep had 84,2% een niet-westerse migratieachtergrond.

De absolute instroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand is tussen 2016 en 2021 (2e kwartaal) gemiddeld afgenomen. Wel zijn er af en toe pieken en dalen te zien. De afname van instroom van personen met een migratieachtergrond kan samenhangen met een afname van het aantal asielaanvragen en verleende vergunningen na 2015. Echter, er is een vergelijkbare afname te zien in de totale instroom in de bijstand, ongeacht migratieachtergrond.

Kijken we naar de procentuele instroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand, dan is deze juist toegenomen (zie figuur hieronder). In 2016 (1e helft) vormden zij 58% van de totale instroom en in 2021 (1e helft) 62%. Voor personen met een Nederlandse achtergrond, geldt het tegenovergestelde: in 2016 (1e helft) vormden zij 42% van de totale instroom, tegenover 38% in 2021 (1e helft). In totaal bezien zijn de verschillen niet groot.

Onder personen met een migratieachtergrond vallen personen die zelf in het buitenland zijn geboren met ten minste één in het buitenland geboren ouder (1e generatie) en personen van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren (2e generatie). 

Voetnoten

  1. Voor de instroom naar migratieachtergrond zijn andere cijfers gebruikt, namelijk die van het CBS. Deze cijfers zijn geregistreerd per kwartaal.

Introductie

Wat zijn de achtergrondkenmerken van mensen die uitstromen in de bijstand?

Relatief veel jongeren in de uitstroom

Een relatief groot deel van de uitstroom is toe te rekenen aan de lagere leeftijdscategorieën 18 tot 27 en 27 tot 35 jaar (43,3%). Bij de jongste leeftijdscategorie (18-27 jaar) zien we gedurende de jaren een erg duidelijke seizoenspiek in juli met uitstroom naar onderwijs. Vergeleken met de totale populatie met een bijstandsuitkering zijn de jongste leeftijdscategorieën (18 tot 35 jaar) oververtegenwoordigd en de hogere leeftijdscategorieën (45 jaar of ouder) ondervertegenwoordigd in de uitstroom. Hoe ouder je bent, hoe moeilijker het dus is om uit te stromen. Zo is ook te zien dat mensen die ouder zijn en toch uitstromen relatief langer in de bijstand hebben gezeten. Tot slot valt er over de gehele periode een toename te zien van het aandeel 55-plussers in de bijstand. De groep die moeilijker uitstroomt neemt dus toe in omvang.

Iets meer mannen stromen uit, terwijl hun aandeel in de populatie kleiner is

Over het algemeen stromen er iets meer mannen uit de bijstand dan vrouwen. Hoewel er meer mannen uitstromen, is het aandeel van vrouwen in de bijstandspopulatie beduidend groter. De kans om als vrouw uit de bijstand te stromen, is dus kleiner. Ook stromen vrouwen minder vaak uit naar werk. In de leeftijdscategorie 27 - 35 jaar is het verschil op de kans om uit te stromen tussen vrouwen en mannen relatief het grootst.

Alleenstaanden stromen bovengemiddeld vaak uit

Van de verschillende leefvormen (alleenstaand, alleenstaande ouder en (echt)paar) stromen alleenstaanden het vaakst uit. Dit is verklaarbaar omdat alleenstaanden het grootste deel van de bijstandspopulatie opmaken. Maar ook ten opzichte van de totale populatie alleenstaanden zijn zij bovengemiddeld vertegenwoordigd in de uitstroomcijfers. De uitstroomkans is voor alleenstaanden dus groter dan voor echtparen en alleenstaande ouders.

Procentuele uitstroom van mensen met een migratieachtergrond neemt toe

Van het totaal aantal personen dat in de meetperiode uit de bijstand stroomden, had meer dan de helft een migratieachtergrond (56,7%). De absolute uitstroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand is gemiddeld afgenomen. Maar dit geldt ook voor personen met een Nederlandse achtergrond. De procentuele uitstroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand neemt juist toe. Al neemt het in het jaar 2020 en de eerste helft van 2021 weer wat af. Desalniettemin blijft de uitstroomkans van personen met het een migratieachtergrond over de gehele periode lager dan gemiddeld.

Hoe langer een uitkering, hoe kleiner de kans op uitstroom

Kijken we naar de verblijfsduur van de personen die uitstromen, dan zien we dat over de gehele periode 44% binnen het eerste jaar uitstroomt, 16% binnen het tweede jaar en 10% binnen het derde jaar. Naarmate iemand langer een bijstandsuitkering ontvangt, wordt de kans dat iemand uitstroomt kleiner. Ook zijn er een aantal ontwikkelingen in de periode 2016 - 2020. Zo neemt het aandeel van uitstromers na meer dan 60 maanden sterk toe (deels te verklaren door de vergrijzing van de bijstandspopulatie) en zien we een relatieve toename van uitstroom na kort verblijf in de bijstand na medio 2020. Het betreft hier bijstandsgerechtigden die begin 2020 vanwege de coronacrisis zijn ingestroomd.

Werk meest voorkomende reden voor uitstroom

Werk is de meest voorkomende reden om uit te stromen uit de bijstand. Het aantal mensen dat door handhaving uit de bijstand is gestroomd, is over de hele periode afgenomen. Van de mensen die uitstromen naar werk is een relatief groot deel onder de 45 jaar. In de periode 2016 - 2022 is een kleine toename zichtbaar in het aandeel jongeren dat uitstroomt ten opzichte van het totaal jongeren in de bijstand, voor 45-plussers is er juist sprake van een lichte afname. Voor mannen en vrouwen is er duidelijk een ander patroon zichtbaar als het gaat om de redenen van uitstroom. Zo stromen mannen vaker uit naar werk, door handhaving of detentie en vrouwen door aangaan van een relatie of oorzaak bij partner.

3.1 Hoe hoger de leeftijd, hoe minder mensen uitstromen

Bij de instroom constateerden we: hoe hoger de leeftijd, hoe minder mensen instromen in de bijstand. Bij de uitstroom zien we ongeveer dezelfde verhouding. Met als verschil dat het niet de 18- tot 27-jarigen zijn die het meeste uitstromen, maar de 27- tot 35-jarigen. Van januari 2016 t/m juli 2021 viel 23,3% van de uitstroom in die categorie.

In tegenstelling tot de instroom verloopt de uitstroom per periode voor sommige leeftijdscateogrieen wat grilliger. Dit geldt met name voor de leeftijdscategorie 18 tot 27 jaar, waar de uitstroom consistent piekt in de maand juli. Hier speelt de jaarlijkse uitstroom vanwege het na de zomer starten met een opleiding een rol.

We zien voor verschillende leeftijdscategorieën een trend waar de uitstroom afneemt. Dit is duidelijk zichtbaar in onderstaande grafiek waarin een gemiddelde is weergegeven van de betreffende maand en de 11 maanden daarvoor. Met name bij de leeftijdscategorien 27-35, 33-45 en 45-55 daalt de uitstroom. Voor een deel is dit te verklaren vanuit een dip in uitstroom vanaf maart 2020 als gevolg van de coronacrisis. Maar ook voor de intrede van de coronacrisis zien we de uitstroom binnen deze leeftijdscategorieën al afnemen. Door de krimp van de totale bijstandspopulatie in de periode 2016 tot 2020 en daarmee de vermoedelijke toename van de gemiddelde afstand van de arbeidsmarkt, was een daling van de uitstroom ook te verwachten.

Vanaf eind 2020 neemt de uitstroom weer gestaag toe. Deze kanteling start voor jongeren al eerder. Voor hen was het mogelijk gemakkelijker om tijdens de coronacrisis uit de bijstand te geraken. Verder valt op dat de uitstroom van 65-plussers gestaag groeit. Dit valt te verklaren door het verschuiven van de pensioenleeftijd, waardoor de groep 65-plussers in de bijstand in omvang groeit. Verder zijn er geen significante verschuivingen.

De uitstroom per leeftijdscategorie is ook afhankelijk van de leeftijdsverdeling van alle bijstandsgerechtigden. Wanneer het totaal aantal bijstandsgerechtigden in een bepaalde  leeftijdscategorie in omvang groeit of afneemt, ligt een verschuiving in uitstroom van die leeftijdscategorie ook voor de hand. Om de uitstroom naar leeftijdscategorie op waarde te schatten is het goed om ook een indruk te hebben van de leeftijdsverdeling van alle personen met een uitkering algemene bijstand.

Iets meer dan de helft (51%) van de bijstandsgerechtigden met een uitkering algemene bijstand is 45 jaar of ouder. De verdeling naar leeftijdscategorie van de uitgestroomden bijstandsgerechtigden laat een ander beeld zien. Daar is een derde (33%) van de uitgestroomde bijstandsgerechtigden 45 jaar of ouder.  Andersom geldt hetzelfde. Waar ongeveer een kwart van de bijstandsgerechtigden 18 tot 35 jaar is (26%), vertegenwoordigen zij 45% van de totale uitstroom. Voor de instroom ligt dit aandeel van 18- tot 35-jarigen over de hele periode nog hoger met 53%. Bij deze groep is er veel dynamiek in het in- en uitstromen.

Om te zien of de uitstroom per leeftijdscategorie boven- of ondergemiddeld is, kunnen we deze uitstroom ook relateren aan het totaal aan personen binnen dezelfde leeftijdscategorie. We constateren dat de kans op uitstroom afneemt naarmate bijstandsgerechtigden ouder worden. De leeftijdscategorie 65+ is een uitzondering op de regel. Dit komt door de automatische uitstroom vanwege het bereiken van pensioengerechtigde leeftijd.

Bovenstaande bevindingen komen overeen met het eerdere CBS-onderzoek ‘Uitstroom uit de langdurige bijstand’ (2018), waar leeftijd ook als onderscheidend kenmerk wordt herkend van langdurige bijstandsontvangers en uitstromers uit de langdurige bijstand. De analyse van CBS geeft inzicht in welke groepen boven- en benedengemiddeld vaak uitstromen uit de langdurige bijstand. De meest onderscheidende kenmerken voor het voorspellen van uitstroom blijken leeftijd en Human Captial Index (HCI).

Daarnaast zien we dat ook de verblijfsduur samenhangt met leeftijd. Jongeren verblijven relatief kort in de bijstand en naarmate bijstandsgerechtigden ouder zijn neemt ook de verblijfsduur toe. Van de bijstandsgerechtigden die na hun 65e uit de uitkering stromen, heeft 72% langer dan 60 maanden een uitkering ontvangen.

Aangezien de uitstroomkans ten dele afhankelijk is van de leeftijd van de bijstandsgerechtigde, geeft de leeftijdsverdeling van de totale bijstandspopulatie een indruk van de opgave waar bijstandsgerechtigden en gemeenten gezamenlijk voor staan. Temeer omdat we zien dat de gemiddelde leeftijd van bijstandsgerechtigden over de jaren toeneemt.

3.2 Alleenstaanden stromen makkelijker uit de bijstand

Van de mensen die tussen januari 2016 en juli 2021 uit de bijstand stroomden, was de meerderheid alleenstaand (65,3%). Daarna volgen de leefvormen ‘echtpaar’ (20,7%), ‘alleenstaande ouder’ (13,9%) en ‘anders’ (0,1%). Onder ‘anders’ valt bijvoorbeeld co-ouderschap en gedeeltelijk verblijf in een inrichting.  Dit komt ongeveer overeen met de verdeling naar leefvorm van alle bijstandsbijstandsgerechtigden. Ten opzichte van het volume zijn alleenstaanden bovengemiddeld vertegenwoordigd in de uitstroomcijfers.

Voor alle leefvormen geldt dat de uitstroom gestaag in aantal afneemt. De uitstroom onder alleenstaanden fluctueert met een jaarlijk terugkerende piek in de uitstroom in juli.  We zien hier het effect van uitstromende alleenstaande jongeren die een opleiding gaan volgen.

Gemiddeld over de afgelopen 5 jaar neemt het aandeel alleenstaanden in de uitstroom toe. Als we de uitstroom per leefvorm afzetten tegen het totaal aantal mensen met deze leefvorm, krijgen we een beeld van de uitstroomkans. De uitstroomkans blijkt voor alleenstaanden groter dan voor echtparen en alleenstaande ouders. Bij alle leefvormen zien we vanaf 2019 een afname van de uitstroomkans. Voor alleenstaanden nam de uitstroomkans van 2016 tot en met 2018 nog licht toe.

Het aandeel alleenstaanden in de totale bijstandspopulatie neemt in de meetperiode toe en het aandeel alleenstaande ouders neemt af.

3.3 Mannen stromen makkelijker uit dan vrouwen

Over het algemeen stromen er iets meer mannen uit de bijstand dan vrouwen. Tussen januari 2016 en juli 2021 was 53,7% van de uitstroom man en 46,3% vrouw. 

 

Alhoewel er dus meer mannen dan vrouwen uitstromen, is het aantal vrouwen met een bijstandsuitkering groter dan het aantal mannen. 54,6% van de personen met een bijstandsuitkering is vrouw en 45,4% is man. Deze verhouding blijft gedurende de periode 2016 - medio 2021 onveranderd. De kans om als vrouw uit de bijstand te raken is kleiner dan voor mannen. Als we per jaar de uitstroom van mannen en vrouwen relateren aan respectievelijk het aantal mannen en vrouwen met een bijstandsuitkering, dan wordt dit verschil duidelijk zichtbaar. Voor zowel mannen als vrouwen geldt dat de uitstroomkans van 2016 tot de eerste helft van 2021 wat afneemt.

Wanneer we de uitstroom uit de bijstand van mannen en vrouwen uitsplitsen naar leeftijdscategorie, dan zien we dat naar verhouding een iets groter deel van de uitstroom onder vrouwen, personen zijn in de leeftijd 55 jaar tot AOW-leeftijd (17,1%). Het is niet zo dat deze leeftijdscategorie oververtegenwoordigd is onder vrouwen. De leeftijdsverdeling van mannen en vrouwen in de bijstand komt namelijk redelijk overeen. Het lijkt erop dat vrouwen vaker noodgedwongen tot de AOW-leeftijd afhankelijk zijn van de bijstand.

Om nauwkeurig te beoordelen of de uitstroom van mannen en vrouwen per leeftijdscategorie verschilt, kunnen we de uitstroom per leeftijdscategorie ook relateren aan het totaal aantal personen met een bijstandsuitkering binnen dezelfde leeftijdscategorie. We zien dan dat er niet zozeer meer vrouwen dan mannen uitstromen in de leeftijdscategorie van 65 jaar en ouder, maar dat de uitstroom van vrouwen binnen de overige leeftijdscategorien veelal lager is dan bij mannen. Het verschil is het grootst bij de leeftijdscategorien 27 tot 35 en 35 tot 45 jaar.

De uitstroom per geslacht kunnen we ook onderverdelen naar type leefvorm. Van de uitgestroomde mannen is het merendeel alleenstaand (78,1%), had 19,8% een uitkering als (echt)paar en is 2,0% een alleenstaande vader. Ook van de uitgestroomde vrouwen is het grootste deel alleenstaand (50,6%) en had een vergelijkbaar aandeel een uitkering als (echt)paar (21,8%). Van de uitgestroomde vrouwen is duidelijk een groter deel alleenstaande moeder (27,5%). Dit is logisch aangezien een groter deel van de vrouwen met een bijstandsuitkering alleenstaande moeder is. 

Om te zien of de uitstroom van mannen en vrouwen per leefvorm boven- of ondergemiddeld is, kunnen we de uitstroom van  mannen en vrouwen per leefvorm ook relateren aan het totaal aan mannen en vrouwen binnen dezelfde leefvrom. We constateren dat de kans op uitstroom van vrouwen in alle leefvormen nagenoeg even laag is. Voor mannen is de kans op uitstroom met name als alleenstaande of alleenstaande ouder hoger.

3.4 Meer dan de helft uitstromers in de bijstand heeft migratieachtergrond

Van het totaal aantal mensen dat tussen 2016 en 2021 (2e kwartaal) uit de bijstand stroomde, had 56,7% een migratieachtergrond. (1) Bij de instroom zien we dat het om een soortgelijk aandeel gaat (58,8%). Van deze groep uitstromers met een migratieachtergrond had 82,7% een niet-westerse migratieachtergrond. De absolute uitstroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand is tussen 2016 en 2021 (2e kwartaal) gemiddeld afgenomen. Wel zijn er af en toe pieken te zien. In het 3e kwartaal van elk jaar is er een toename van het aantal personen dat uitstroomt.

De procentuele uitstroom van personen met een migratieachtergrond in de bijstand is juist toegenomen (zie figuur hieronder). In 2016 (1e helft) vertegenwoordigen zij 51% van de totale uitstroom. Dit neemt toe tot 61,4% in de tweede helft van 2019. In het jaar 2020 en de eerste helft van 2021 neemt het aandeel van de uitstroom met een migratieachtergrond weer wat af. 

Een percentuele toename van het deel van de uitstroom met een migratieachtergrond zou ook verklaard kunnen worden door een toename van het aantal bijstandsgerechtigden met een migratieachtergrond. Wanneer naar verhouding een groter deel van de totale bijstandspopulatie een migratieachtergrond heeft, ligt een toename van uitstroom van deze groep ook voor de hand.

Om te zien of de uitstroom naar (migratie)achtergrond boven- of ondergemiddeld is, kunnen we deze uitstroom ook relateren aan het totaal aan personen met dezelfde achtergrond. We constateren dat de kans op uitstroom kleiner is voor bijstandsgerechtigden met een migratieachtergrond. De uitstroomkans van bijstandsgerechtigden met een Nederlandse achtergrond neemt de laatste jaren wel sterker af.

Extra aandacht voor mensen met een migratieachtergrond zou kunnen helpen om hen beter richting werk te begeleiden. In 2021 heeft het Kennisplatform Integratie & Samenleving de inspiratiegids Uitkeringsgerechtigden met een migratieachtergrond en werk opgesteld, met daarin inzichten, tips en voorbeelden om voor deze groep het verschil te maken.

Onder personen met een migratieachtergrond vallen personen die zelf in het buitenland zijn geboren met ten minste één in het buitenland geboren ouder (1e generatie) en personen van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren (2e generatie).

Voetnoten

  1. Voor de instroom naar migratieachtergrond zijn andere cijfers gebruikt, namelijk die van het CBS. Deze cijfers zijn geregistreerd per kwartaal.

3.5 Uitstroom neemt af naarmate verblijfsduur toeneemt

Bekeken over de gehele meetperiode, stroomt 44% binnen het eerste jaar uit, 16% binnen het tweede jaar en 10% binnen het derde jaar. Voor 30% duurt het langer dan drie jaar om uit te stromen. De uitstroom neemt af naarmate de verblijfsduur toeneemt.

 

Als we naar de ontwikkeling van de uitstroom per verblijfsduur kijken, constateren we een aantal verschuivingen. In toenemende mate bestaat de uitstroom uit personen die langer dan 60 maanden een uitkering ontvingen. Dat is deels te verklaren door de vergrijzing van de bijstandspopulatie. Ook het aandeel van de uitstroom dat 36 tot 60 maanden een uitkering ontving neemt tot begin 2020 toe.

Vanaf medio 2020 neemt de uitstroom van kortdurend verblijf toe. Het betreft hier bijstandsgerechtigden die begin 2020 vanwege de coronacrisis zijn ingestroomd.

De uitstroom per verblijfsduur is ook afhankelijk van de verblijfsduur van alle bijstandsgerechtigden. Wanneer het totaal aantal bijstandsgerechtigden met een bepaalde verblijfsduur in omvang groeit of afneemt, ligt een verschuiving in de uitstroom van deze groep ook voor de hand. Om de uitstroom naar leeftijdscategorie op waarde te schatten, is het goed om allereerst een indruk te hebben van de verblijfsduur van alle personen met een bijstandsuitkering.

Het grootste deel van alle bijstandsbijstandsgerechtigden (59,0%) ontvangt 3 jaar of langer een  bijstandsuitkering. Een relatief klein deel (17,6%) ontvangt één jaar of korter een bijstandsuitkering. Hoewel deze groep relatief klein in omvang is, vertegenwoordigen zij wel 43,9% van de totale uitstroom.

Het afzetten van de uitstroom per verblijfsduur tegen het totaal aan personen binnen dezelfde verblijfsduur, geeft vervolgens een beeld van de uitstroomkans. Zoals verwacht wordt de uitstroomkans kleiner naarmate men langer een bijstandsuitkering ontvangt.

Ook leeftijd hangt samen met verblijfsduur. Verhoudingsgewijs zijn de bijstandsgerechtigden die langdurig een bijstandsuitkering ontvangen wat ouder. Dit geldt met name voor de mensen die langer dan 5 jaar een bijstandsuitkering ontvangen.

De kans om uit de bijstand te geraken wordt kleiner naarmate men er langer in zit. Tegelijkertijd constateren we dat het aandeel bijstandsbijstandsgerechtigden dat langdurig in de bijstand zit, toeneemt. Dit illustreert de lastige opgave waar gemeenten voor staan. Is de doelgroep anders geworden, zijn ‘kansrijken’ uitgestroomd en staat de resterende groep verder af van de arbeidsmarkt? Hoe zetten gemeenten hun participatiebudgetten in? Op activering, begeleiding en re-integratie van de meest kwetsbare doelgroepen, zoals mensen die al lang in de bijstand zitten? Of op mensen die dichter bij de arbeidsmarkt staan, waardoor tegelijkertijd wordt voorkomen dat zij langdurig in de bijstand belanden?

3.6 Uitstroomredenen

Wanneer een uitkering is beëindigd, administreren gemeenten wat de reden daarvoor is. Gemeenten registreren in de CBS-statistiek 21 verschillende uitstroomcategorieën. Omdat sommige categorieën klein in omvang zijn, voegen we ze in deze analyse samen (zie onderstaande indeling). In de Divosa Benchmark Werk & Inkomen worden de categorieën verhuizing en bereiken van AOW-leeftijd geschaard onder ‘verloop’. In deze analyse geven we deze uitstroomredenen apart weer. 

Categorie Uitstroom vanwege
Werk 'arbeid in dienstbetrekking' of 'zelfstandig beroep of bedrijf'
Scholing 'gaan volgen onderwijs met studiefinanciering'
Andere inkomsten uitkering arbeidsongeschiktheid' of 'alimentatie', 'vermogensopbrengsten', 'ander inkomen' of 'uitkering werkloosheid'
Handhaving 'overschrijden maximale verblijfsduur buitenland', 'geen inlichtingen', 'niet verschenen op herhaalde oproep inlichtingenplicht', 'niet verschenen op herhaalde oproep re-integratiegesprek' of 'kunnen volgen van onderwijs maar dit niet doen'
Verhuizing 'verhuizing naar andere gemeente', 'verhuizing naar buitenland'
Bereiken van AOW-leeftijd 'bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd'
Overig verloop 'overlijden', 'detentie', of 'aangaan relatie'
Overig 'andere oorzaak' of 'oorzaak partner'

Op een deel van de uitstroomredenen kunnen gemeenten invloed uit oefenen, bijvoorbeeld door een strikt beleid te voeren op het gebied van handhaving of door met voorzieningen in te zetten op re-integratie. Dit laatste zien we terug in de uitstroomredenen ‘Werk’ en ‘Onderwijs’. Van alle beëindigde uitkeringen in de periode 2016 tot en met 1e helft van 2021 heeft 41,1% ‘werk’ als reden. Voor 4,8% van de uitstromers is de reden het gaan volgen van onderwijs.

Wanneer we de uitstroomredenen over de verschillende jaren beschouwen, zien we dat de percentuele verdeling grotendeels gelijk blijft. Met als uitzondering dat het aandeel bijstandsgerechtigden dat uitstroomt als gevolg van handhaving gestaag iets afneemt en de uitstroom naar onderwijs licht toeneemt. Het aandeel van de beëindigde uitkeringen dat uitstroomt naar werk, blijft redelijk stabiel. Alleen in 2020, het jaar dat de coronacrisis startte, betreft een kleiner deel van de totale uitstroom een beëindiging vanwege het vinden van werk.

Uitstroomredenen naar leeftijd

De leeftijd van iemand met algemene bijstand heeft invloed op de reden van uitstroom. Een beëindigde uitkering door het gaan volgen van onderwijs met studiefinanciering is grotendeels voorbehouden aan bijstandsgerechtigden in de leeftijd 18 tot 27 jaar. 65-plussers stromen vrijwel uitsluitend uit vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Uitstroomredenen naar werk per leeftijdscategorie

Van alle bijstandsgerechtigden die uitstromen naar werk, is ongeveer de helft (48,7%) tussen 18 en 35 jaar. En dat terwijl deze leeftijdscategorien gezamenlijk een kwart (26,5%) van de de bijstandspopulatie vertegenwoordigt.

Als we de uitstroom naar werk per leeftijdscategorie relateren aan het totaal aantal bijstandsbijstandsgerechtigden in dezelfde leeftijdscategorie, dan schetst dit een beeld van uitstroomkans naar werk. We zien dan dat deze het gunstigst is voor jongeren. Bovendien neemt de uitstroom naar werk binnen deze leeftijdscategorie als enige toe in 2020 en 2021.

Uitstroomredenen naar geslacht

De verdeling van uitstroomredenen van mannen en vrouwen kent overeenkomsten, maar ook een aantal opvallende verschillen. Bij mannen is handhaving of detentie veelvuldiger een reden voor het beëindigen van de uitkering, vrouwen stromen vaker uit vanwege het aangaan van een relatie en door oorzaak van de partner. Ook is het aandeel vrouwen dat naar werk uitstroomt kleiner dan bij mannen.

Beschouwd over meerdere jaren zien we zowel bij mannen als vrouwen soortgelijke ontwikkelingen. De uitstroom naar werk neemt tot en met 2018 gestaag toe om vanaf 2019 af te nemen. Vanaf de tweede helft van 2020 neemt de uitstroom naar werk onder zowel vrouwen als mannen weer toe. Al is deze ontwikkeling wat sterker bij de mannen dan bij de vrouwen. Zowel bij mannen als vrouwen zien we handhaving als uitstroomreden in de afgelopen vijf jaar afnemen. De eerder geconstateerde verschillen in uitstroomredenen tussen mannen en vrouwen blijven in de periode van 5,5 jaar onveranderd.

Het kabinet wil het percentage zelfstandige vrouwen vergroten. Dit betreft de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, maar ook de verschillen in gebruik van sociale zekerheid en re-integratie ondersteuning tussen vrouwen en mannen. De door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgestelde factsheet Verschillen arbeidsmarkt, uitkeringen en re-integratie mannen en vrouwen (2019) ondersteunt dit doel met een cijfermatige analyse. We zien het in de factsheet vastgestelde verschil in uitkeringsafhankelijkheid en het verschil in uitstroomredenen bevestigd in deze analyse. We moeten concluderen dat de verschillen vooralsnog voortduren.

Het relateren van de uitstroom naar werk van mannen en vrouwen ten opzichte van het totaal aantal mannen en vrouwen met een bijstandsuitkering, schetst een beeld van de van de uitstroomkans naar werk van beide geslachten. Zoals verwacht is deze uitstroomkans naar werk voor mannen gunstiger dan voor vrouwen, namelijk bijna tweemaal zo groot. Dit verschil blijft, met uitzondering van 2020, nagenoeg even groot.

Introductie

Wat zijn de achtergrondkenmerken van mensen die herinstromen in de bijstand? Hoe verhoudt zich dit tot totale uitstroom en instroom?

Mannen zijn iets sterker vertegenwoordigd bij de herinstroom dan bij in- en uitstroom. Dit zou samen kunnen hangen met de uitstroomredenen die vaker voorkomen bij mannen én bij herinstromers.

Herinstromers gemiddeld iets ouder dan mensen die voor het eerst instromen

Herinstromers zijn gemiddeld genomen iets ouder dan mensen die voor het eerst instromen in de bijstand. Alleenstaanden maken gemiddeld tweederde uit van de herinstromers. Hun aandeel is over de periode 2017 - 1e helft 2021 iets toegenomen. Deze ontwikkeling is minder sterk dan bij de mensen die voor het eerst instromen.

Vrouwen sterker vertegenwoordigd bij de herinstroom

Gekeken naar de samenhang tussen leefvorm en geslacht, valt direct op dat het overgrote deel van de herinstromende alleenstaande ouders vrouw is en een ruime meerderheid van de alleenstaanden man. Vergeleken met de eerste instromers, zijn bij alle leefvormen mannen minder sterk vertegenwoordigd.

Bij de herinstroom zijn alleenstaande mannen van 27 tot 35 jaar het sterkst vertegenwoordigd en bij de eerste instroom alleenstaande mannen tussen de 18 en 27 jaar.

Aandeel personen met migratieachtergrond vergelijkbaar met eerste instroom

Zowel bij de herinstroom als de eerste instroom is het aandeel personen met een migratieachtergrond groter dan personen met een Nederlandse achtergrond. Het aandeel van personen met een migratieachtergrond bij de herinstroom is vergelijkbaar met het aandeel bij de eerste instroom in de bijstand.

Bijna 50% van herinstromers had voor uitstroom korter dan 1 jaar een uitkering

Iets minder dan 50% van herinstromers had voorafgaand aan uitstromen korter dan 1 jaar een bijstandsuitkering. Het aandeel herinstromers dat voorafgaand aan de uitstroom uit de bijstand langer dan 3 jaar een uitkering ontving, is in de periode van 2017 - 2020 gestegen van 20,7% tot 25,3%. Dit zou kunnen samenhangen met de relatieve stijging van uitstroom van bijstandsgerechtigden die langer dan 3 jaar een uitkering ontvingen in dezelfde periode.

Aandeel herinstromers dat uitstroomde naar werk is gestegen

De meestvoorkomende uitstroomreden bij herinstroom is werk. Het aandeel herinstromers dat uitstroomde naar werk is tussen 2017 en medio 2021 gestegen. Die reden is gemiddeld genomen minder sterk vertegenwoordigd bij de herinstromers dan bij alle uitstromers. De tweede meestvoorkomende reden van uitstroom bij de herinstromers − handhaving − is juist over de gehele periode gedaald.

4.1 Inleiding

In 2019 publiceerde Divosa een factsheet rondom herinstroom in de bijstand. In deze factsheet zijn benchmarkgegevens over de periode van 2013 tot en met juni 2018 van 180 gemeenten bekeken. Mensen die uitstroomden, werden als uitgangspunt genomen; gekeken werd wie van deze groep opnieuw in de bijstand instroomde in de opvolgende periode.

Belangrijke conclusies waren:

  • 35% van de mensen die uitstromen uit de bijstand, keert binnen 5 jaar weer terug in de bijstand.
  • Mensen die uitstromen naar werk hebben een grotere kans om uit de bijstand te blijven. Echter, hoe langer iemand een uitkering ontvangt, hoe minder duurzaam de uitstroom naar werk is.
  • Uitstroom door handhaving levert in absolute aantallen veel herinstroom op.
  • Herinstroom na uitstroom naar scholing gaat in absolute aantallen om een kleine groep, maar leidt na 2 jaar tot relatief veel herinstroom.

In dit hoofdstuk kijken we naar de ontwikkeling van de herinstroom in de afgelopen jaren. Voor de analyse in deze factsheet zijn mensen die de bijstand zijn ingestroomd in de periode januari 2017 - juni 2021 als uitgangspunt genomen. Gekeken is of zij in de periode vanaf 1 januari 2016 eerder ook een bijstandsuitkering hebben ontvangen. Was dit het geval, dan werden ze aangemerkt als ‘herinstromer’. We hebben het (over de periode van 2017 - juni 2021) dan over ruim 108 duizend personen.

Wanneer wordt gekeken naar herinstroom binnen 180 dagen, dan ligt dat aantal lager met 41 duizend personen. Gedurende de observatieperiode wordt het aandeel herinstromers dat binnen 180 dagen herinstroomt, steeds kleiner. Dit is een logische ontwikkeling, omdat binnen de analyse de periode waarover gekeken wordt of iemand eerder een uitkering had, groter wordt. Echter, gemiddeld genomen lijkt het aandeel in het laatste deel van de observatieperiode te stabiliseren rond de 30%.

Er is gekeken naar de achtergrondkenmerken van de personen die herinstromen in de bijstand. De herinstromers zijn zowel uitstromers als instromers. Om de achtergrondkenmerken van de herinstromers te duiden, wordt daarom ook gekeken naar hoe die zich verhouden tot de mensen die voor het eerst instromen in de bijstand en alle mensen die uitstromen uit de bijstand.

4.2 Meer mannen onder herinstromers

Zoals in de vorige hoofdstukken gezien, zijn zowel bij het instromen als bij het uitstromen uit de bijstand mannen iets meer vertegenwoordigd (gemiddeld 54%) dan vrouwen (gemiddeld 46%). Wanneer gekeken wordt naar de herinstromers, is een iets sterkere vertegenwoordiging van mannen te zien. Mannen maken gemiddeld 60% uit van de herinstromers. Bij de redenen van uitstroom naar geslacht valt op dat de redenen die relatief vaak terugkomen bij de herinstroom (werk, handhaving en detentie), vaker ten grondslag liggen aan de uitstroom bij mannen. Dit is een mogelijke verklaring voor de iets sterkere vertegenwoordiging van mannen bij de herinstroom.

4.3 Aandeel jongeren kleiner bij herinstroom

De verdeling van herinstromers naar leeftijd is redelijk constant tussen 2017 en de 1e helft van 2021. De groep 45 - 55 jaar is percentueel geleidelijk minder vertegenwoordigd en de groep 55 - 65 jarigen is sterker vertegenwoordigd. Dit zou een logisch gevolg kunnen zijn van het ouder worden van langdurig bijstandsgerechtigden. Het aandeel herinstromers jonger dan 35 jaar schommelt jaarlijks rond de 45%, waarbij de jongeren tot 27 jaar de kleinste categorie vormen. Daarmee zijn de herinstromers gemiddeld genomen ouder dan de totale groep instromers.

Wanneer deze verdeling qua leeftijd wordt vergeleken met die van mensen die in dezelfde periode voor het eerst (= niet na januari 2016 een bijstandsuitkering hebben gehad) in de bijstand instroomden, valt op dat er een sterkere vertegenwoordiging is van jongeren tot 27 jaar bij de eerste instroom.

Het aandeel instromers onder de 45 jaar ligt over de hele periode hoger dan bij de herinstromers en loopt in 2020 op tot 76,7%. Met name het aandeel 'nieuwe' instromers van 45 - 55 jaar is aanzienlijk kleiner dan bij de herinstromers.

Bij een uitsplitsing naar geslacht en leeftijd bij de groep herinstromers zijn geen opvallende verschillen waar te nemen. Gemiddeld genomen over de gehele periode zijn 35- tot 55-jarigen iets sterker vertegenwoordigd onder de mannen dan bij vrouwen en bij vrouwen degenen jonger dan 35 jaar.

4.4 Toename alleenstaanden onder herinstromers

Alleenstaanden maken ongeveer tweederde uit van de herinstromers. Sinds 2017 is het aandeel alleenstaanden onder herinstromers toegenomen van 65,4% tot 68,6%; het aandeel samenwonenden is vergelijkbaar gedaald van 20,6% tot 18,7%. Deze stijging en daling is nog in sterkere mate terug te zien bij de halfjaargemiddelden van de mensen die voor het eerst instromen. Dit zou kunnen samenhangen met de hogere instroom van jongeren in 2020.

Een uitsplitsing van de drie categorieën (alleenstaand, alleenstaand ouder en (echt)paar) naar geslacht, laat een duidelijk verschil zien tussen mannen en vrouwen. In absolute aantallen zijn mannen (gemiddeld 8,5%) nauwelijks vertegenwoordigd in de groep herinstromers die alleenstaand ouder zijn. Bij alleenstaanden is het omgekeerde zichtbaar (gemiddeld 72,1% mannen), maar is het contrast kleiner. Bij (echt)paren is de verdeling tussen mannen en vrouwen nagenoeg gelijk, met een kleine oververtegenwoordiging van mannen (gemiddeld 52,9%).

Wanneer vergeleken met de eerste instromers, valt op dat mannen minder sterk vertegenwoordigd zijn bij alle leefvormen. Dit kan verklaard worden door de algehele sterkere vertegenwoordiging van mannen bij de groep herinstromers.

Kijken we naar de meestvoorkomende groepen bij een kruising tussen leefvorm, leeftijd en geslacht, dan vallen wel enkele zaken op. Zo komen jonge alleenstaande vrouwen vaker voor bij de eerste instroom dan bij de herinstroom. Dit zou kunnen samenhangen met de mate waarin de groep uitstroomt. Daarnaast valt te zien dat de groep alleenstaande moeders 27 - 35 jaar bij herinstroom juist iets groter is. Het is mogelijk dat dezelfde vrouw uitstroomt als alleenstaande en weer herinstroomt als alleenstaande moeder.

Gemiddeld percentage over totale periode (2016 - 1e helft 2021)
Leefvorm, geslacht en leeftijd Aandeel t.o.v. totaal 1e instroom Aandeel t.o.v. totaal herinstroom
Alleenstaande mannen
18 - 27 jaar
15,9% 11,0%
Alleenstaande vrouwen
18 - 27 jaar
10,5% 4,6%
Alleenstaande mannen
27 - 35 jaar
9,4% 12,6%
Alleenstaande vrouwen
27 - 35 jaar
4,2% 3,5%
Alleenstaande mannen
35 - 45 jaar
6,7% 11,2%
Alleenstaande mannen
45 - 55 jaar
5,8% 9,2%
Alleenstaande moeder
27 - 35 jaar
4,2% 4,5%

4.5 Personen met migratieachtergrond bij herinstroom sterker vertegenwoordigd

Wanneer instroom uitgesplitst wordt naar eerste instroom en herinstroom (binnen 1 jaar) (1), valt op dat ook bij herinstroom personen met een migratieachtergrond sterker zijn vertegenwoordigd. De grotere vertegenwoordiging bij de herinstroom kan logisch samenhangen met de grotere vertegenwoordiging bij de eerste instroom.

Kijken we echter naar de verdeling herinstroom en eerste instroom binnen beide groepen, dan geldt een vergelijkbaar gemiddeld aandeel herinstroom ten opzichte van de totale instroom. Instromers met een Nederlandse achtergrond zijn gemiddeld over de periode 2017 - 1e helft 2021 voor 28,4% herinstromers. Voor personen met een migratieachtergrond is dit 29,8%.

Voetnoten

  1. Voor deze grafiek zijn cijfers van het CBS gebruikt waarbij alleen naar herinstroom binnen 1 jaar is gekeken.

4.6 Zowel uitstromers met korte als lange verblijfsduur komen terug als herinstromer

Net iets minder dan de helft van de herinstromers heeft eerder minder dan een jaar een bijstandsuitkering ontvangen. Het aandeel herinstromers dat voorafgaand aan de uitstroom uit de bijstand langer dan 3 jaar een uitkering ontving, is in de periode van 2017 - 2020 gestegen van 20,7% tot 25,3%. Dit zou kunnen samenhangen met de relatieve stijging van uitstroom van bijstandsgerechtigden die langer dan 3 jaar een uitkering ontvingen in dezelfde periode.

Bij de uitstroom is te zien dat een relatief groot aandeel van de mensen die uitstromen al meer dan 60 maanden een bijstandsuitkering ontvangt. Dit aandeel is snel gestegen van 14,7% in 2017 tot 22,5% in 2020. Dit kan verklaard worden doordat in deze periode het totale aandeel van bijstandsgerechtigden die langdurig een bijstandsuitkering ontvangen, ook is gestegen.

4.7 Herinstroom na uitstroom naar werk toegenomen

Tussen januari 2017 en juli 2021 had gemiddeld 36,6% van de mensen die uit de bijstand stroomden, werk gevonden waardoor ze geen uitkering meer nodig hadden. Hoewel het grootste deel hiervan niet terugkeert in de bijstand, blijft werk gemiddeld genomen wel de meest voorkomende reden van uitstroom bij herinstromers.

Wat in onderstaande grafiek opvalt, is dat de periodieke herinstroom in januari met name veroorzaakt wordt door mensen die herinstromen nadat ze zijn uitgestroomd naar werk. Daarnaast is er een stijging geweest van het aantal personen dat herinstroomde ná uitstroom naar werk in de afgelopen jaren. Hierdoor is het aandeel uitstroom naar werk onder de herinstromers toegenomen van 36,2% in januari 2017 tot 42,5% in juni 2021.

De andere redenen van uitstroom die relatief veel terug te zien zijn bij de herinstromers, zijn ‘geen inlichtingen’, ‘andere oorzaak’ en ‘verhuizing andere gemeente’. 

Het aandeel herinstromers dat uitstroomde vanwege handhaving en andere oorzaak, is over de gehele periode enigszins afgenomen. Het aandeel herinstromers dat uitstroomde vanwege verhuizing naar een andere gemeente, is nagenoeg gelijk gebleven. Oorzaak bij partner (bijvoorbeeld omdat partner werk heeft gevonden en er sprake is van een gezamenlijke uitkering) schommelt de hele periode rond de 5%. Voor herinstroom na uitstroom naar onderwijs geldt dat het aandeel over de hele periode is toegenomen van 3,8% in de 1e helft van 2017 tot 6,6% in de 1e helft van 2021.

Voor 90% - 94% van de herinstromers geldt één van de zeven redenen voor de uitstroom. Bij de uitstromers (excl. AOW en overlijden) zijn deze redenen in 89% - 92% van de gevallen de oorzaak van beëindiging bijstand.

Wat opvalt, als de redenen voor uitstroom vergeleken worden tussen totaal uitstromers en de herinstromers, is dat er bij de herinstromers over de periode van 2017 - 2020 een verschuiving zit wat betreft de halfjaargemiddelden en bij de totaal uitstromers nauwelijks. Daarnaast komt uitstroom vanwege geen inlichtingen en detentie vaker terug bij herinstroom, en uitstroom vanwege verhuizing minder vaak. Voor werk geldt dat er in 2020 een omslag heeft plaatsgevonden, waarbij er relatief meer herinstroom was na uitstroom naar werk dan uitstroom naar werk. Het is aannemelijk dat dit heeft samengehangen met de coronamaatregelen.

Wat kan je als gemeente doen om herinstroom te voorkomen?
Begeleiding

Tip 1: Verduurzaam de begeleiding. De meeste mensen stromen uit met een tijdelijk contract. Zorg dat er voor het einde van dat contract contact is geweest met de werkgever en werknemer, zodat tijdige interventies nog mogelijk zijn.

Tip 2: Investeer, zeker in de beginperiode van een dienstverband, in goede begeleiding op de werkplek. Maak hierover afspraken met werkgevers. Betrek de werkgever bij de eventuele inzet van een jobcoach.

Investeer in een passende werkplek

Tip 3: De kortste weg naar werk is niet altijd de beste weg. Zeker bij mensen die al langer afhankelijk zijn van een uitkering is het belangrijk dat er gezocht wordt naar een plek die aansluit op de eigen mogelijkheden en vaardigheden. Een echt passende werkplek kan uitval voorkomen.

Voorkom financiële onzekerheid

Tip 4: Voorkom onzekerheid bij uitkeringsgerechtigden. Confronteer hen niet onmiddellijk met administratieve ballast bij het beëindigen van de uitkering en eventuele terugvorderingen. Help mensen met het in beeld brengen van de financiële gevolgen van werkaanvaarding en voorkom overbrugging periodes zonder inkomen.

Tip 5: Voer een uitstroomgesprek als iemand laat weten werk gevonden te hebben. Maak in dat gesprek duidelijk dat diegene contact op kan nemen als baanverlies dreigt. Mensen kunnen de stap naar werk niet durven zetten als de mogelijke stap terug het risico met zich meebrengt dat er schulden ontstaan, doordat de aanvraagprocedure opnieuw moet worden doorlopen. Veel gemeenten maken het al mogelijk dat als mensen binnen 6 maanden werkloos worden, ze zonder aanvraagprocedure hun uitkering weer kunnen hervatten.

Tip 6: Voor mensen die opnieuw een beroep op de bijstand moeten doen buiten de termijn waarin een terugkeerregeling van kracht is, kan je als gemeente gebruik maken van de toolkit Snelle aanvraag – snel besluit. Met deze toolkit kan een besluit, indien er geen bijzonderheden zijn, veel sneller worden genomen.

Tip 7: Ook ondersteuning bij parttime werk kan bijdragen aan positieve ervaringen met de stap naar werk en mensen voorbereiden op het moment dat zij volledig uitstromen naar werk. Het is goed om van te voren een gesprek te voeren met de inwoner en zo samen te onderzoeken of er gaten gaan vallen in de financiën. De gemeente kan helpen dit op te vangen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het Goed geregeld gesprek. In dat gesprek kunnen de voor- en nadelen van verschillende verrekenmethodes worden besproken en gekozen worden welke manier van verrekenen wordt toegepast. Surplus kan hierin (ook) een belangrijke rol spelen.

Tip 8: Zet op het moment dat iemand de stap van dagbesteding of beschut werk naar regulier werk maakt, niet direct de indicatie uit. Op het moment dat iemand toch niet het reguliere werk kan behouden, kan dit voor financiële onzekerheid zorgen, omdat iemand de indicatie kwijt is.

Onderzoek waarom mensen herinstromen in jouw gemeente

Tip 9: Maak een eigen analyse van herinstromers. Ga in een onderzoek het gesprek aan met herinstromers. Zo kan worden nagegaan of herinstroom voorkomen had kunnen worden. Cijfers die zijn gebruikt voor dit rapport, zijn ook op gemeenteniveau beschikbaar, en kunnen op aanvraag worden meegenomen in een benchmarkgesprek.

Introductie

In de analyse is gekeken naar eventuele verschillen tussen 4 gemeentetypen: kleinschalige gemeenten, overwegend kleinstedelijke gemeenten, universiteitssteden en welvarende woongemeenten. Bij de algemene ontwikkeling van de in-, uit- en herinstroom valt op dat universiteitssteden te maken hebben met iets lagere in- en uitstroompercentages, maar in de 1e helft van 2021 wel weer meer uitstroom dan instroom kenden. Bij herinstroom is bij alle gemeenten een stijging zichtbaar over de jaren 2017 - 2020. Bij welvarende gemeenten blijft het aandeel herinstroom van de totale instroom wel lager dan bij de andere gemeentetypen.

Waar verschillen tussen gemeentetypen op basis van de verschillende achtergrondkenmerken van bijstandsgerechtigden zichtbaar zijn, is dit veelal in lijn met de demografische kenmerken van de verschillende gemeentetypen.

  • Leeftijd: In welvarende steden stromen het minst vaak mensen uit de jongste leeftijdscategorie (17-25 jaar) in en uit de bijstand. Vergeleken met de andere gemeentetypen stromen in universiteitssteden het vaakst 27- tot 35-jarigen (opnieuw) in en uit de bijstand.
  • Geslacht: In universiteitssteden is de verdeling naar geslacht in de (her)instroom en uitstroom het meest ongelijk verdeeld: hier vormen mannen gemiddeld het grootste aandeel vergeleken met andere gemeentetypen. In kleinschalige gemeenten is deze verdeling het meest gelijk. Het verschil in uitstroomkans tussen mannen en vrouwen verschilt nauwelijks tussen de gemeentetypen. Opvallend is dat er in alle gemeentetypen meer vrouwen in de bijstand zitten dan mannen, maar dat in de verschillende stromen mannen juist meer vertegenwoordigd zijn.
  • Leefvorm: In universiteitssteden stromen gemiddeld meer alleenstaanden (opnieuw) in en uit de bijstand dan in andere gemeentetypen. In kleinschalige en welvarende gemeenten stromen weer meer (echt)paren in de bijstand in dan elders. In kleinschalige gemeenten stromen ook gemiddeld meer (echt)paren uit de bijstand. Opvallend is dat in kleinstedelijke gemeenten alleenstaande ouders de grootste uitstroomkans hebben. In andere gemeentetypen is dat de groep alleenstaanden.
  • Reden uitstroom en herinstroom: In universiteitssteden is er relatief weinig herinstroom na uitstroom vanwege verhuizing naar andere gemeenten en relatief veel herinstroom na uitstroom vanwege handhaving. In kleinstedelijke gemeenten is er relatief minder herinstroom na uitstroom naar werk.

5.1 Inleiding

In de vorige hoofdstukken zijn de landelijke cijfers op het vlak van instroom, uitstroom en herinstroom weergegeven. Er zijn echter verschillen tussen gemeenten op basis waarvan andere ontwikkelingen in de instroom, uitstroom en herinstroom zichtbaar kunnen zijn. Een belangrijke, bepalende component voor gemeentelijke verschillen is het inwoneraantal. Deze indeling gaat doorgaans gepaard met het onderscheid in stedelijkheid.

De indeling op inwoneraantal vertelt echter niet het hele verhaal. Zo zijn er ook gemeenten die een groot inwoneraantal hebben, maar ook een lage stedelijkheidsgraad, of gemeenten met een lager inwoneraantal en een stedelijk karakter. Ook de demografische kenmerken van de inwoners kunnen een belangrijke factor zijn bij het duiden van verschillen tussen gemeenten, zeker rondom de bijstand.

Voor een verdieping van de analyse rondom instroom, uitstroom en herinstroom, is daarom gekozen om de door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ontwikkelde indeling van 4 gemeentetypen te hanteren. Om tot de indeling van de 4 groepen te komen, heeft het SCP verschillende variabelen meegenomen. Er is onder andere gekeken naar leeftijd, migratieachtergrond, opleidingsniveau en inkomen.

Een volledig overzicht van de indicatoren en welke gemeenten ingedeeld zijn onder welk gemeentetype, is terug te vinden in de SCP publicatie ‘Vier typen gemeenten: Een laagdrempelig instrument om de belangrijke verschillen tussen gemeenten een plek te geven in SCP-onderzoek’.

Hieronder volgt een samenvatting van de kenmerken van de 4 gemeentetypen:

Kleinschalige gemeenten
  • Gemiddeld 30.000 inwoners
  • Meeste inwoners wonen in een huishouden met twee ouders en kinderen
  • Relatief veel inwoners hebben een laag opleidingsniveau
  • Inkomen is gemiddeld
  • Groot aandeel woningbezitters
  • Weinig inwoners met een migratieachtergrond
  • Christelijke partijen oververtegenwoordigd
  • 35% van inwoners actief als vrijwilliger
Overwegend kleinstedelijke gemeenten
  • Gemeenten met stedelijke woonmilieu maar kleinschaliger dan doorgaans in de stad
  • Woongemeenten in de nabijheid van grotere steden
  • Gemeenten met een regionale centrumfunctie
  • Veel personen met een laag opleidingsniveau
  • Laag inkomen en weinig eigen vermogen
  • PVV en SP sterk vertegenwoordigd
  • Relatief weinig inwoners doen vrijwilligerswerk (28%)
  • Hoog aandeel rokers en inwoners met overgewicht
  • Relatief veel inwoners met een lichamelijke beperking
Universiteitssteden
  • Grotere steden met universiteit of hogeschool
  • Inwoners relatief jong en wonen vaak alleen
  • Groot aandeel inwoners met laag inkomen, schulden en/of WW-uitkering
  • Groot aandeel hoogopgeleiden
  • Een derde van inwoners heeft een migratieachtergrond
  • Bij verkiezingen van 2017 D66, Groenlinks meeste kiezers en ook PvdA en PvdD oververtegenwoordigd
  • Relatief weinig inwoners doen vrijwilligerswerk (26%)
  • Hoog aandeel rokers, overgewicht komt weinig voor
Welvarende woongemeenten
  • Qua inwoneraantal vergelijkbaar met kleinschalige gemeenten, maar gelegen op gewilde locaties (zoals Gooi of Vechtstreek, langs de kust of in het groen nabij een stad)
  • Inwoners hebben een hogere leeftijd
  • Aandeel huishoudens met hoge inkomens en vermogen is hoog
  • Aandeel hogeropgeleiden nog hoger dan in universiteitssteden
  • VVD- en D66-stemmers oververtegenwoordigd
  • Laag aandeel rokers en mensen met overgewicht
  • Vrij veel inwoners doen vrijwilligerswerk (33%)

In onderstaande tabel is te zien hoeveel gemeenten in welke categorie vallen en hoe hun vertegenwoordiging is in de benchmarkcijfers die zijn gebruikt voor deze rapportage. De kleinschalige gemeenten zijn in de minste mate vertegenwoordigd vanuit de benchmark en universiteitssteden het sterkst. Dit is van belang om mee te wegen bij de interpretatie van de cijfers.

  Benchmark Totaal* % Benchmark
Kleinschalige gemeenten 90 204 gemeenten (58%)

37% van Nederlandse bevolking

37% van kleinschalige gemeenten

41% totaal inwoners kleinschalige gemeenten

Overwegend kleinstedelijke gemeenten 59 85 gemeenten (24%)

32% van Nederlandse bevolking

68% van kleinstedelijke gemeenten

76% van totaal inwoners kleinstedelijke gemeenten

Universiteits-
steden
13 16 gemeenten (5%)

24% van Nederlandse bevolking

81% van universiteitssteden

86% van totaal inwoners kleinstedelijke gemeenten

Welvarende woongemeenten 26 46 gemeenten (13%)

8% van de Nederlandse bevolking

57% van welvarende woongemeenten

67% totaal inwoners welvarende gemeenten

 

*) Vanwege gemeentelijke herindelingen in 2021 zijn de 3 gemeenten die nu Eemsdelta vormen buiten beschouwing gelaten. Deze 3 gemeenten vielen in 2 verschillende categorieën. Daarom zijn de aantallen kleinschalige en overwegend kleinstedelijke gemeenten anders dan in de SCP-publicatie.

5.2 Ontwikkeling in- en uitstroom naar gemeentetype

De ontwikkeling van de instroom en uitstroom vertoont bij alle gemeentetypen een vergelijkbaar patroon, met periodieke pieken en een heftige piek in de instroom en daling in de uitstroom bij de start van de coronacrisis. Er zijn wel verschillen te zien tussen de gemeentetypen waar het gaat om de dynamiek. Zo liggen de in- en uitstroompercentages bij universiteitssteden lager dan bij de andere gemeentetypen. Wel bleef in de periode van 2017 tot 2019 bij deze steden de uitstroom de hele tijd gelijk of boven het instroompercentage.

Als we de halfjaargemiddelden van de instroom- en uitstroompercentages van elkaar aftrekken, dan zien we dat voor alle gemeentetypen vanaf de 2e helft 2017 tot en met de 2e helft 2019 sprake was van een hoger percentage uitstroom dan instroom. Dit duidt op een dalend aantal bijstandsgerechtigden. Het verschil tussen in- en uitstroom was iets groter bij kleinstedelijke gemeenten. Echter, voor universiteitssteden was in de voorgaande perioden het verschil tussen in- en uitstroom al sneller gedaald. In de 1e helft van 2021 zien we dat ook bij deze steden alweer sprake is van een hoger uitstroom- dan instroompercentage.

5.3 Herinstroom groter aandeel van instroom in steden

Bij alle gemeentetypen is de landelijke stijging over de periode 2017 - 2020 van het aandeel herinstromers ten opzichte van de totale instroom zichtbaar. Voor de universiteitssteden geldt dat het aandeel herinstroom in 2020 iets lager ligt ten opzichte van 2019. Dit kan samenhangen met een verhoogde instroom van mensen die niet eerder een bijstandsuitkering aanvroegen, zoals jongeren ten gevolge van de coronacrisis.

In kleinschalige gemeenten, kleinstedelijke gemeenten en universiteitssteden vormen herinstromers een derde van de instromers. In welvarende gemeenten is dit net meer dan een kwart en beduidend minder gestegen sinds 2017.

5.4 Leeftijd in-, uit- en herinstroom

Kijken we naar leeftijd bij instroom per gemeentetype, dan valt op dat er in welvarende gemeenten naar verhouding iets minder mensen uit de jongste leeftijdscategorie en meer mensen uit de hogere leeftijdscategorieën in de bijstand stromen, dan in de andere gemeentetypen. In universiteitssteden stromen gemiddeld weer iets meer 27- tot 35-jarigen in dan in de andere gemeentetypen.

De uitstroom naar leeftijdscategorie is ongeveer hetzelfde verdeeld bij de verschillende gemeentetypen. In welvarende gemeenten bestaat naar verhouding een kleiner deel van de uitstroom uit mensen in de jongste leeftijdscategorie. Net als bij de instroom is ook het deel van de uitstroom in de leeftijdscateogorie 27 - 35 in universiteitssteden bovengemiddeld. 

Minimale verschillen tussen gemeentetypen in leeftijd herinstroom

Jongeren zijn in de universiteitssteden en kleinstedelijke gemeenten iets meer vertegenwoordigd onder de herinstromers, met respectievelijk 27% en 26% tegenover 24% in kleinschalige en 25% in welvarende gemeenten. Dit volgt de verwachtingen wanneer het gaat om de demografische kenmerken van deze gemeenten en wanneer gekeken wordt naar de totale instroom in de bijstand.

5.5 Geslacht in-, uit- en herinstroom

Er zijn verschillen te zien tussen verschillende gemeentetypen qua man-vrouw-verhouding. Zo is het percentage mannen dat instroomt in de bijstand in universiteitssteden gemiddeld 56,0% en in kleinschalige gemeenten 50,8%. De verhouding is in kleinschalige gemeenten dus bijna gelijk.

 

Voor alle gemeentetypen geldt dat het aandeel vrouwen met een bijstandsuitkering groter is dan het aandeel mannen met een bijstandsuitkering. In kleinschalige gemeenten is dit verschil het grootst, in universiteitssteden het kleinst. Bij de uitstroom zien we bij alle gemeentetypen het omgekeerde. Van de totale uitstroom is een groter deel man dan vrouw.

Om te bepalen of de uitstroomkans van mannen en vrouwen verschilt per gemeentetype, kunnen we de uitstroom van mannen en vrouwen afzetten tegen het totaal aantal mannen en vrouwen met een bijstandsuitkering. We zien dan dat de uitstroomkans voor zowel mannen als vrouwen het laagst is in de universiteitssteden.

Bij alle gemeentetypen zijn mannen het sterkst vertegenwoordigd bij de herinstromers. Dit komt overeen met de algemene oververtegenwoordiging van mannen bij de herinstroom. Er zijn echter wel verschillen wat betreft gemeentetype. Zo zijn mannen het sterkst vertegenwoordigd in de universiteitssteden, gevolgd door de kleinstedelijke gemeenten. De samenhang tussen leefvorm en geslacht (zoals in het vorige hoofdstuk te zien was) zal een belangrijke verklarende factor zijn.

5.6 Leefvorm in-, uit- en herinstroom

In universiteitssteden stromen meer alleenstaanden in de bijstand in

Het aandeel alleenstaanden dat instroomt in de bijstand, is in verhouding groter in universiteitssteden dan in de andere gemeentetypen. Het aandeel (echt)paren is in universiteitssteden juist gemiddeld kleiner, maar in kleinschalige en welvarende gemeenten weer groter.

Uitstroom van alleenstaanden in steden het hoogst

In universiteitssteden is het aandeel alleenstaanden kleiner dan in kleinstedelijke of welvarende gemeenten, maar zijn zij wel het sterkst vertegenwoordigd onder de mensen die uitstromen uit de bijstand. Bij kleinstedelijke gemeenten valt op dat alleenstaande ouders een groter aandeel van de uitstromers vormen dan van de totale bijstandspopulatie in die gemeenten.

Alleenstaanden onder herinstromers sterkst vertegenwoordigd in steden

De leefvorm van de herinstromers verschilt tussen de gemeentetypen. In kleinstedelijke gemeenten zijn alleenstaanden het sterkst vertegenwoordigd, en in mindere mate (echt)paren. Bij universiteitssteden is dit contrast nog sterker en maken alleenstaanden bijna 80% uit van de herinstromers. Dit komt overeen met de demografische kenmerken van deze gemeenten, waarin alleenstaanden oververtegenwoordigd zijn. Het patroon, met een sterkere vertegenwoordiging van (echt)paren onder de herinstromers bij kleinschalige en welvarende gemeenten, sluit ook aan bij de demografische kenmerken van deze gemeenten.

Bij in- en uitstroom is een vergelijkbaar patroon zichtbaar, maar is het contrast als het gaat om het aandeel alleenstaanden minder sterk dan bij de herinstroom. Bij de uitstroom van alleenstaanden varieert het aandeel van 58,3% bij kleinschalige gemeenten tot 69,5% bij universiteitssteden en welvarende gemeenten. Ook is de instroom van alleenstaanden in kleinschalige gemeenten relatief het laagst (59,6%) en in universiteitssteden het hoogst (70,8%).

5.7 Redenen uit- en herinstroom

Relatief veel uitstroom door handhaving in universiteitssteden

Voor alle gemeentetypen geldt dat werk de meest voorkomende uitstroomreden is. In kleinstedelijke gemeenten is het aandeel uitstroom naar werk iets kleiner. De verschillen zijn beperkt. Er zijn enkele andere opvallende verschillen tussen de gemeentetypen. Universiteitssteden hebben relatief veel uitstroom door handhaving en detentie, en weinig uitstroom vanwege verhuizing. In de welvarende gemeenten is verhuizing juist een relatief veelvoorkomende uitstroomreden. 

 

Relatief veel herinstroom na uitstroom door handhaving in universiteitssteden

Gekeken naar de redenen van uitstroom voorafgaand aan de herinstroom, zijn er enkele opvallende verschillen tussen de gemeentetypen. Universiteitssteden hebben relatief veel herinstroom na uitstroom door handhaving en detentie en weinig herinstroom na verhuizing naar een andere gemeente. Dit komt overeen met de redenen voor uitstroom in deze gemeenten.

Bij kleinstedelijke gemeenten valt op dat zij relatief iets minder herinstromers hebben die zijn uitgestroomd naar werk.

6 Methodologische verantwoording

Voor de analyses in dit rapport is gebruik gemaakt van de geanonimiseerde brondata van de Benchmark Werk & Inkomen. Een selectie is gemaakt van gemeenten waarvan de cijfers over de periode januari 2016 t/m juli 2021 compleet zijn en die in die periode niet betrokken waren bij een herindeling. Door de wijze van anonimiseren is het niet mogelijk om personen die van één gemeente naar een andere verhuizen, te volgen.

In dit rapport is voornamelijk gekeken naar gegevens op persoonsniveau. Er worden primair twee soorten tellingen gehanteerd:

  • tellingen op grond van de verslagmaand;
  • tellingen op grond van episodes van bijstandsafhankelijkheid.

Naast deze tellingen is er onderscheid tussen tellingen die betrekking hebben op de gehele periode januari 2016 - juni 2021 en tellingen die betrekking hebben op specifieke maanden.

Tellingen op grond van de verslagmaand

Dit is de methodiek die ook in de Benchmark Werk & Inkomen wordt gehanteerd. Leidend hierbij is de maand waarin gegevens over een uitkering worden aangeleverd. In dit type telling wordt een uitkering geteld vanaf de maand dat deze voor de eerste keer wordt waargenomen tot en met de maand waarin hij wordt afgemeld. Door administratieve vertraging is het mogelijk dat de uitkering in werkelijkheid al in een eerdere maand is gestart of beëindigd.

Tellingen op grond van episodes van bijstandsafhankelijkheid

Bij deze tellingen worden gegevens uit verschillende verslagmaanden gecombineerd tot periodes waarin personen een bijstandsuitkering ontvingen. In één zo’n periode is het mogelijk dat de persoon verschillende uitkeringen ontving. Een voorbeeld is iemand die door geboorte van een kind overgaat van de grondslag ‘Alleenstaand’ naar ‘Alleenstaande Ouder’, of iemand die door het aangaan van een relatie overgaat van ‘Alleenstaand’ naar ‘(Echt)paar’. Dit type tellingen is gebaseerd op het recht op uitkering. Hierin zijn kalenderdata leidend.

Tellingen op grond van de hele periode januari 2016 - juni 2021

Voor sommige tellingen is gekeken naar de kenmerken van bijvoorbeeld ‘uitstroom’, ‘uitstromers’, ‘instroom’ of ‘instromers’, zonder aanduiding van maanden. In deze gevallen is gekeken naar alle gevallen van (bijvoorbeeld) instroom van personen die op enig moment in de genoemde periode optraden.

Tellingen op grond van specifieke maanden

Deze tellingen beschouwen gevallen van (bijvoorbeeld) instroom die in die specifieke maand plaatsvonden.

Dubbeltelling of ontdubbeling

Waar mogelijk is in tellingen en uitsplitsingen ontdubbeld. Dat wil zeggen dat als een persoon twee uitkeringsepisodes in één maand had, deze maar één keer wordt geteld. Dit is soms niet mogelijk als er een uitsplitsing wordt gemaakt naar kenmerken van de uitkering, omdat een episode kan bestaan uit een aaneenschakeling van uitkeringen met verschillende kenmerken.

Kenmerken die in de loop der tijd veranderen

Van kenmerken die gedurende een uitkeringsepisode veranderen, zoals leeftijdscategorie, verblijfsduur en leefvorm, wordt in tellingen op basis van specifieke maanden de waarde genomen die op het specifieke moment van toepassing was. Als voorbeeld: bij instroom wordt voor de leeftijdscategorie de leeftijd op de datum van instroom gebruikt en bij uitstroom de leeftijd op de datum van uitstroom.

Data CBS Statline

Gegevens over migratieachtergrond en beroepsbevolking komen uit StatLine van het CBS. Deze cijfers zijn in de volgende tabellen terug te vinden:

Colofon

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht

T 030 - 233 23 37
E info@divosa.nl
www.divosa.nl

Auteurs

Andries Terpstra (Stimulansz)
Larissa van Es (Divosa)
Pauline de Jong (BMC)
Simon Wajer (BMC)

Met dank aan

Angid Pons (BMC)
Frans Kuiper (Stimulansz)
Jos Huijts (Divosa)
Marije van Dodeweerd (Divosa)

Data-analyse

Arthur van der Harg (BMC)

Webredactie

Remco van Brink (Divosa)

 

Inhoud