Overslaan en naar de inhoud gaan

Werkwijzer Jongeren

Laatste update:

4 De juiste interventie bepalen

4.2 Vier typen interventiestrategieën

Een interventie moet aansluiten bij het willen en kunnen van een jongere. Hierboven zijn vier typen jongeren onderscheiden. Parallel daaraan kunnen ook vier typen interventiestrategieën onderscheiden worden, die gebaseerd zijn op verschillende veronderstellingen over iemands willen en kunnen. Wat die inhouden illustreren we met het gezegde:

Geef iemand een vis en hij heeft eten voor een dag. Leer iemand vissen en hij heeft eten voor heel zijn leven.

De faciliterende benadering (zie hoofdstuk 6): ‘Hier heb je een hengel.’ Je veronderstelt dat degene die de hengel krijgt die zal gebruiken om vis te vangen omdat hij net als wij visser wil en kan worden: een conformist. Bij een faciliterende benadering ligt de rol van de professional in het creëren van kansen die deze jongeren zelf niet kunnen creëren, bijvoorbeeld vanwege discriminatie of achterstelling. Een groot deel van de aandacht gaat naar werkgevers, instanties, onderwijsinstellingen of schuldeisers. De rol van professional is bij deze benadering enerzijds die van verkoper en onderhandelaar (ten opzichte van de werkgever, instantie of schuldeisers) en anderzijds die van secretaresse (ten opzichte van de jongeren).

De pedagogische benadering (zie hoofdstuk 7): ‘Ik kan je leren vissen.’ Je veronderstelt een jongere die in essentie wel wil, maar niet goed kan vissen en voor zichzelf kan zorgen (Ik ben niet goed in vissen). Je neemt aan dat de motivatie van de jongere mee zal groeien met het leren van competenties en soft skills van een visser, dat de jongeren kansen die ze krijgen benutten. Het past bij afhankelijke jongeren die anderen nodig hebben om vooruit te komen. Bij deze benadering richt de professional zich op begeleiding, training, werkervaring en op overbruggen van deels symbolische afstanden tussen jongeren en werkgevers: jongeren in contact brengen met de wereld van werk, organisaties, instanties, werkgevers – werelden die ze vanuit hun eigen sociale netwerk vaak maar een beetje kennen. De rol van de professional is die van leraar.

De compenserende benadering (zie hoofdstuk 8): ‘Neem wat van mijn vis en luister goed naar me.’ Je veronderstelt een jongere die niet kan en ook niet (meer) wil. De compenserende benadering is bedoeld voor overlevers: jongeren die van dag tot dag leven als ze geen ondersteuning krijgen. Bij deze benadering is de rol van de professional directief, maar warm: structuur bieden, empowerment, gezond denken, ontwikkelen van motivatie en soft skills. Daarnaast breid je het sociale netwerk uit door het overbruggen van afstanden en het bouwen van een ondersteunend netwerk van gelijksoortige jongeren dat kan helpen om een positief zelfbeeld te ontwikkelen. De rol van de professional is die van een ouderfiguur.

De participatieve benadering (zie hoofdstuk 9): ‘Laten we samen op zoek gaan.’ Je veronderstelt een jongere met talenten en dromen. De participatieve benadering is gericht op samenwerking en co-creatie voor ondernemers. In deze benaderingen kenmerkt de rol van de professional zich door gelijkwaardigheid, co-creatie, stimuleren van ondernemerschap of een ondernemende houding, het creëren van een ondersteunend sociaal netwerk van gelijkgestemden en het opbouwen van een functioneel netwerk van mensen die elkaar kunnen helpen en versterken. De rol van de professional is die van maatschappelijk ondernemer.

In de video '4 effectieve interventies' (7:30 minuten) worden de vier benaderingen toegepast op Jeffrey. Welke werkt voor Jeffrey?

Bekijk de video op Vimeo.

Criminele jongeren

Sommige criminele jongeren kunnen tot het type ondernemers gerekend worden. Het gaat dan om de grotere jongens die in staat zijn die criminaliteit te organiseren. De interventies voor deze groep zijn het spiegelbeeld van die bij de (legale) ondernemers: uit elkaar trekken van het criminele sociale netwerk waaraan ze hun identiteit ontlenen, ontmantelen van het functionele netwerk van mensen die elkaar nodig hebben en gebruiken (sociaal kapitaal), de financiële structuur verstoren en kaalplukken (maatschappelijk kapitaal) en mogelijkheden bieden om ondernemende en organisatorische kwaliteiten op een maatschappelijk nuttige en gewenste manier in te zetten (menselijk kapitaal).

Kleinere criminelen vallen onder het type overlevers. Het gaat in verhouding vaak om jongeren met lichte verstandelijke beperkingen die makkelijk te beïnvloeden zijn.

De volgende illustratie brengt de handelingsstrategieën van de vier typen jongeren in beeld:

Deze illustratie hoort bij een draaischijf met het SLIM-model: de buitenring schetst vier typen werkzoekenden en de binnenring geeft vier mogelijke benaderingen weer. Het is een hulpmiddel voor professionals om tot een effectieve interventie of begeleidingsplan te komen. Ook kan de draaischijf dienst doen bij reflectie op gesprekken met een cliënt of voor gebruik in de spreekkamer. 

De juiste interventie kiezen met het SLIM-model

Hoe zorg je dat je de juiste benadering kiest voor elk type jongeren? Dat staat in het SLIM-model:

Het model legt een verband tussen:

  • situaties van in- en uitsluiting: ingesloten, uitgesloten, opgesloten en druk met mijn eigen dingen (weggegaan)
  • handelingsstrategieën van jongeren: gericht op een baan, gericht op overleven, gericht op anderen om verder te komen en gericht op eigen activiteiten
  • beleidslijnen: herverdeling, sociale integratie, gedragsverandering en sociale innovatie
  • op die beleidslijnen gebaseerde interventiestrategieën: kansen creëren, bij de hand nemen, leren en dromen en ondernemen

De linking pin tussen al die zaken zijn mensbeelden van willen en kunnen: conformisten, afhankelijken, overlevers en ondernemers.

Het beeld van een jongere is een momentopname. Omdat jongeren nog volop in ontwikkeling zijn, is het belangrijk om je regelmatig af te vragen of de plaatsing van de jongere in het model nog wel klopt. Ook is het belangrijk om niet routinematig met de klok mee (in het model) te redeneren: eerst gedrag, dan competenties, dan een kans. Sluit aan bij waar een jongere zit en doe wat nodig is. Niet voldoende aansluiten is een belangrijke oorzaak van ineffectiviteit en uitval.

Sluit aan op de leefwereld van jongeren

Jongeren hebben een beeld van zichzelf (zo ben ik) en beleid is gebaseerd op een beeld van jongeren (zo zijn ze). Als die beelden met elkaar matchen, werkt een interventie meestal. De basis voor dit beeld wordt gelegd door de diagnose van willen en kunnen (zie hoofdstuk 3). De naam van het model benadrukt dat rechttoe rechtaan logica bij interventies alleen werkt als die logica ook aansluit op hoe de jongere zichzelf ziet, op de subjectiviteit van de jongere. Leg dus als professional een link tussen leefwereld en systeemwereld, zodat jij en de jongere samenwerken en elkaar niet tegenwerken.

De functies van het netwerk

De weg naar participatie vraagt iets van jongeren zelf (inzet en competenties), van hun sociale omgeving (steun) en van de maatschappij (gelijke kansen). Interventies kunnen zich op al deze niveaus richten: op microniveau (de jongere zelf), mesoniveau (diens omgeving) en macroniveau (maatschappelijke kansen). Tussen individuele competenties en maatschappelijke kansen zit een sociaal netwerk. Dat netwerk heeft als het goed is twee functies. Het biedt veiligheid en steun, geeft je het gevoel dat je ergens bij hoort en zorgt daarmee voor een positieve identiteit en zelfbeeld (verbinden). En in het netwerk kunnen mensen zitten die jongeren kansen kunnen bieden of ze kunnen introduceren bij mensen en in werelden die ze nog niet kennen (overbruggen).

Subjectief logisch interventiemodel (SLIM-model) (pdf, 27 kB)