Inleiding

Voor het bieden van een legale en duurzame toekomst aan kwetsbare mensen die in de criminaliteit terecht zijn gekomen, is de inzet van het sociaal domein onmisbaar. Het gaat hier immers niet om repressie en straf, maar om hulp aan mensen die eerder slachtoffer dan dader zijn.

De wereld van ondermijning en drugscriminaliteit is een schimmige wereld, waar het sociaal domein vaak weinig mee te maken wil hebben. Het is het terrein van politie en justitie, zo wordt vaak gedacht. Maar die ondermijnende wereld verleidt mensen op momenten dat ze het moeilijk hebben en kwetsbaar zijn. Dat kunnen mensen met schulden zijn, of jongeren die ‘er gewoon graag bij willen horen’. Repressie is in die gevallen niet het enige antwoord. Het sociaal domein heeft hierin een belangrijke taak: mensen hulp en ondersteuning bieden om (weer) een toekomst op te kunnen bouwen, duurzaam en in de legaliteit.

Over deze handreiking

Samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Divosa een trainingsaanbod op maat ontwikkeld, gericht op de bijdrage van het sociaal domein aan de aanpak van ondermijning. 

Deze handreiking is gebaseerd op de trainingen die in 2021 in tien pilotgemeenten tot stand zijn gekomen. De handreiking is zo geschreven dat ook andere gemeenten de ervaringen uit de pilot kunnen gebruiken als onderlegger bij het bepalen van hun eigen aanpak, en zo een trainingsaanbod kunnen samenstellen dat gebaseerd is op de eigen behoefte. 

De belangrijkste thema’s die aan bod komen, zijn:

  • Bewustwording van ondermijning en de rol van het sociaal domein.
  • De samenwerking tussen het sociaal en veiligheidsdomein.
  • Omgaan met de AVG en de Wet Damocles.
  • Omgaan met professionele dilemma’s in het sociaal domein.
  • Het opereren van frontlijnteams en de inzet van de frontlijnprofessional, inbedding in wijk, netwerk en organisatie.
  • Leren kijken met een ‘ondermijningsbril’ en informatie verzamelen en delen.

Een gemeente kan de training zelf samenstellen en uitvoeren, of dit – geheel of gedeeltelijk – uitbesteden aan professionele docenten, trainers of begeleiders.

De training gaat om kennisverwerving en bewustwording, maar ook om de (vaak heel lastige) vraag hoe je dat kunt vertalen naar de eigen praktijk. Daarbij zullen veel en veelsoortige vraagstukken de revue passeren. Het werken aan ondermijning is geen gemakkelijke opgave.

Leeswijzer

Bij het opzetten van een training rond ondermijning lijkt het logisch om te starten met een voorverkenning (zie hoofdstuk 1), vervolgens een workshop over bewustwording te organiseren (hoofdstuk 2) en daarna procesbegeleiding aan te bieden (hoofdstuk 3).

In de eigen praktijk kan blijken dat deze volgorde toch niet handig is. Daarom is de informatie in deze handreiking modulair geformuleerd. We reiken kennis aan in de vorm van artikelen, onderzoek, verhalen en een filmpje. We beschrijven themaworkshops en verschillende vormen van procesbegeleiding om de vertaling naar de uitvoeringspraktijk te ondersteunen.

Het doel van deze handreiking is dat een gemeente een trainingsaanbod kan samenstellen dat gebaseerd is op de eigen behoefte. De aanpak van een van de tien pilotgemeenten (hoofdstuk 4) kan hierbij als voorbeeld dienen.

Hoofdstuk 5 bevat informatie over didactische vaardigheden en tips die kunnen helpen bij het geven van een workshop.

Lees ook

1 Verkenning en opzet training

Wat zijn de vragen en wat is de behoefte vanuit de organisatie op het gebied van ondermijning? Waar zit de energie om aan de slag te gaan? In de verkenning ga je op zoek naar de antwoorden op deze vragen en formuleert ze.

Hoe pak je een verkenning aan?

Een verkenning bestaat uit gesprekken, veelal gevoerd door degenen die de training opzetten. Voorafgaand aan die gesprekken inventariseert de verkenner vragen als:

  • Om wie of wat gaat het? Welke afdelingen, welke professionals, leidinggevenden, beleidsmedewerkers willen hierbij betrokken zijn?
  • Zijn het afdelingen die met elkaar te maken hebben of die elkaar nog nauwelijks kennen?
  • Kennen ze het gezamenlijke doel of moeten ze dat nog formuleren?
  • Welke kennis is al aanwezig?

Op basis van deze vragen bepaalt de verkenner met wie en in welke volgorde gesprekken worden gevoerd. Flexibiliteit is daarbij belangrijk, want een verkenning verloopt vaak stap voor stap: het ene gesprek levert een volgend contact of gesprek op.

In de gesprekken zelf is het belangrijk om steeds vragen te blijven stellen. Oók de ongemakkelijke vragen, zoals:

  • Wat is voor jou lastig?
  • Wat vind je zelf van deze situatie?
  • Hoe zou je het graag anders zien?
  • Wie heb je nodig?
  • Waarom denk je dat er met diegenen geen connectie tot stand komt?
  • Wat heb je zelf ondernomen?

Om de verkenning open te houden, is het belangrijk om zelf geen antwoorden op de vragen te formuleren. Dus liever niet interviewen vanuit ‘wat zou moeten’, maar goed luisteren, doorvragen en proberen aan te voelen waar energie zit en hoe die aangeboord kan worden. Dus niet: ‘Dit team zou echt anders moeten opereren’, maar: ‘Welk team wil hiermee aan de slag en wat heeft dat team nodig om aan de slag te gaan?’

Hoe ging dat in de praktijk?

Tijdens de pilot zochten wij (de projectleiders/verkenners vanuit Divosa) contact met mensen uit het netwerk van Divosa. Vaak werden we doorverwezen naar de ondermijningsfunctionaris, iemand van de afdeling Veiligheid of naar sociaal rechercheurs. Zij hadden ondermijning vaak wel op het netvlies staan, maar kenden het sociaal domein in hun gemeente minder goed. Dat werd door hen altijd gemist. Soms vanuit hun eigen handelingsverlegenheid, soms bleken ze wel een en ander geprobeerd te hebben, maar kregen ze nul op het rekest.

Daarna slaagden we er meestal toch in om connectie te leggen met het sociaal domein. We probeerden zoveel mogelijk mensen te spreken, totdat we een beeld hadden van wat we zouden kunnen betekenen, waar er behoefte was aan een trainingsaanbod. Soms was dat een vraagstuk in de interne organisatie (over problemen met de AVG, de Wet Damocles, behoefte aan casuïstiekbespreking, meer willen doen met professionele dilemma’s), soms ook in wijkteams (interne samenwerking, leren kijken en handelen).

Vaak werd het thema ondermijning niet herkend. Dan probeerden we zoveel mogelijk met concrete voorbeelden te werken.

Weerstand

In de tien pilotgemeenten bleek dat het onderwerp ondermijning voor het sociaal domein lastig is en soms – bewust of onbewust – forse weerstand oproept. Deze weerstand wordt onder andere veroorzaakt door hoge werkdruk en onbekendheid met het onderwerp ondermijning. In (sociale) opleidingen komt het onderwerp nauwelijks aan de orde. Er is nog weinig professionele kennis en ervaring beschikbaar.

Juist vanwege dit gebrek aan kennis en ervaring, is een verkenning belangrijk. Een verkenning helpt om erachter te komen hoe medewerkers naar een thema kijken, wat hun houding is, waar die houding vandaan komt en wat hun vragen zijn. Daarnaast is het belangrijk om te weten hoe het onderwerp binnen de eigen organisatie – ook onder de oppervlakte – wordt beleefd.

In de tien pilotgemeenten vormde de uitkomst van de verkenning steeds de basis voor de opzet van het trainingsaanbod. Op basis van de verkenning werden passende begeleiders ingezet en werd gekozen voor thema’s en aanpak.

Tijdrovend

Een verkenning kost (veel) tijd en levert geen kant-en-klaar recept op voor de aanpak van ondermijning. Het is wel de eerste stap in het slechten van hindernissen die de aanpak van ondermijning in de weg staan. Die hindernissen heel precies en stap voor stap slechten, levert uiteindelijk een duurzaam en effectief resultaat op. Bij de tien gemeenten merkten we dat de tijd die we dachten ‘kwijt’ te zijn met de verkenning, daarna ruimschoots werd ingehaald. We wisten immers al wat nodig en haalbaar was.

Na de verkenning: opzet van de training

Op basis van de verkenning maak je een schets van de trainingsopzet. Je brengt in kaart wie je nodig hebt om dit mogelijk te maken. Commitment en steun vanuit de organisatie (bijvoorbeeld toestemming van leidinggevenden en voldoende budget) zijn essentieel. Vervolgens maak je een planning en ga je aan de slag met het werven van deelnemers en het werven en inplannen van trainers en docenten. Je regelt praktische zaken zoals trainingsruimten.

‘Timmer’ de training niet helemaal dicht, maar houd ruimte voor eventuele aanpassingen. Op die manier kun je nog – samen met de deelnemers – vervolgstappen bepalen.

Voor een eerste opzet van de training kun je gebruik maken van de informatie in deze handreiking.

Introductie

Vier workshops met thema’s die in veel gemeenten spelen:

  1. Bewustwording en kennisverwerving
  2. De AVG als hulp, niet als belemmering
  3. Werken met de Wet Damocles
  4. Aanpak van zorgfraude

2.1 Bewustwording en kennisverwerving: waarom de aanpak van ondermijning niet zonder het sociaal domein kan

Informatieverstrekking, bewustwording en kennisverwerving. Dát is het doel van de workshop ‘Bewustwording en kennisverwerving’. Want wat betekent ondermijning precies en waarom is het een belangrijk thema? Wat kun je als zorgverlener, wijkteammedewerker, leerplichtambtenaar, leraar of sportcoach doen tegen ondermijnende criminaliteit? En waarom eigenlijk? Dat onderwerp hoort toch bij het veiligheidsdomein?

Voorbeeld

Een alleenstaande moeder met drie kinderen had een hennepplantage op haar zolder. De gemeente wilde haar niet uit huis zetten, maar wel de plantage ruimen. Dit bleef echter niet zonder gevolgen. De opdrachtgevers van de plantage bedreigden de moeder omdat het ontruimen hen 30.000 euro had ‘gekost’. Dat geld moest de moeder nu gaan betalen. Een gevolg dat de gemeente niet had voorzien. En waar de gemeente pas na jaren achterkwam.

Deze workshop biedt kennis en inzicht. Dat kan in twee vormen:

1. Voor een breed publiek dat behoefte heeft aan gezamenlijke kennisontwikkeling en bewustwording in een gemeente

Dit kan in de vorm van een webinar. Dat is laagdrempelig, wat kan helpen om de interesse en behoefte om in het onderwerp ondermijning te investeren, aan te wakkeren. In de tien pilotgemeenten was er veel interesse voor deze vorm van informatieverstrekking. Er meldden zich steeds tientallen deelnemers, vaak afkomstig uit veel verschillende functies en sectoren.

Wauw, tot mijn verbazing hebben zich echt veel mensen gemeld! Uit het onderwijs, de politie, het jongerenwerk, maatschappelijk werk, sociale recherche, de woningbouwvereniging. En ook allerlei functies: iemand van burgerzaken, casemanagers, maar ook de wethouder, huismeesters, een bestuurder van een welzijnsorganisatie. En heel veel sociaal rechercheurs.

2. Voor een kleinere, specifieke doelgroep

Een docent of deskundige vertelt een verhaal (al of niet met de mogelijkheid meteen vragen te stellen). Vervolgens gaan deelnemers met elkaar in gesprek over wat ze herkennen, wat ze tegenkomen in hun eigen praktijk en wat ze zouden kunnen doen. Het is belangrijk dat de eigen ervaringen meteen besproken kunnen worden.

Het gesprek over de vertaling naar de eigen praktijk kan in deze setting gemakkelijker worden gevoerd.

Doel was bewustwording van ondermijnende criminaliteit. Voor de meesten was dit de eerste keer dat ze dit thema zo in multidisciplinair verband bespraken. Het uitwisselen van voorbeelden uit eigen praktijk werd zeer waardevol gevonden. Een deelnemer benadrukte hoe fijn het was dat het over hún beleving ging. Bij de afsluiting bleek ook dat een aantal mensen het nuttig zou vinden om ervaringen in klein verband verder uit te wisselen. Tevens was er behoefte aan verdieping en om te onderzoeken welke vervolgstappen er gezet zouden kunnen worden.

Waar haal je de informatie voor deze workshop?

Divosa werkte in de pilotgemeenten samen met bestuurskundige en criminoloog Edward van der Torre als docent voor deze workshop. Hij is goed ingevoerd in de materie en in staat om een inspirerend verhaal te vertellen. Ook online. Een andere deskundige inschakelen kan natuurlijk ook.

Onderstaande informatie kun je gebruiken om zelf een workshop samen te stellen die is toegesneden op de vraag van jouw organisatie:

De workshop leidt meestal tot vervolgvragen, vaak over specifieke thema’s zoals omgaan met de AVG, zorgfraude of samenwerking rondom de Wet Damocles. Maar vooral  blijkt er behoefte om gezamenlijk de handelingsintelligentie te versterken en beter samen te werken.

We merkten dat die behoefte wel wordt uitgesproken, maar dat een vervolg soms achterwege blijft. Wie geen vervolg geeft aan de workshop, loopt het risico dat er verder niets gebeurt. Hoe je dit kunt voorkomen (door de workshop wél een vervolg te geven), lees je in het hoofdstuk Procesbegeleiding.

2.2 De AVG als hulp, niet als belemmering

Samenwerking binnen het sociaal domein en tussen het sociaal domein en veiligheidsdomein is cruciaal bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Die samenwerking stagneert als professionals door de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) denken dat ze geen informatie kunnen uitwisselen. Maar als je goed weet welke eisen de AVG stelt en welke mogelijkheden de AVG biedt om veilig informatie uit te wisselen, hoeft de AVG geen belemmering te zijn.

Veel medewerkers worstelen met de AVG. Dat de AVG ook eisen stelt aan de organisatie van samenwerking, weten velen niet. Daardoor is vaak niet duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is. Wist je bijvoorbeeld dat je juist enorm in de problemen kunt komen als je niéts doet?

Hoe geef je deze workshop vorm?

Het kennisdeel

Divosa werkte in de pilotgemeenten samen met AVG-expert Jolanda van Boven als docent voor deze workshop. Van Boven stelt dat de AVG de mooiste wet is die er bestaat, die juist wind in de zeilen geeft om samenwerking mogelijk te maken. En dat is nodig als het gaat om ondermijning

In de praktijk

Hoe geef je het geleerde vervolgens vorm in de praktijk? Dat kan bijvoorbeeld door middel van een risicobeoordeling (Data Protection Impact Assessment, DPIA) van de gegevensverwerking. Dat is de ‘proef’ van het nieuwe samenwerken.

Dit proces kun je op een aantal manieren vormgeven, afhankelijk van wie precies meedoen. Dat kan het gemeentelijk sociaal domein zijn, met of zonder veiligheidsdomein, of met externe partners. Het gaat om het formuleren, doorleven, verkennen van gezamenlijk handelen.

Hiervoor kun je procesbegeleiding inzetten met intervisie, leertafels, collegiale coaching, casuïstiekbespreking, dilemmakaarten of een ander passend instrument. Met de meeste van deze instrumenten hebben gemeenten al ervaring.

Voor meer informatie over casuïstiekbespreking en dilemmakaarten, zie: 

In de tien pilotgemeenten is dit proces door tijdgebrek niet helemaal doorlopen. Wel werd duidelijk dat zich in dit proces allerlei onverwachte hobbels aandienen. Zo blijken professionals vanuit Wmo of Jeugd de ‘mores’ van een gemeentelijke organisatie niet altijd goed te kennen, waardoor ze complexe opgaven niet goed verder kunnen brengen. Verder komt voor dat professionals uit het veiligheids- en sociaal domein allerlei onuitgesproken oordelen hebben over elkaar. En niet zelden is de kwaliteit van de verslaglegging onvoldoende.

We kwamen erachter dat in onze verslaglegging veel tijd gaat zitten, dat er heel veel staat waaraan we niets hebben en dat er niet staat wat we wel nodig hebben. Het is vaak een ‘en toen en toen’ verhaal, maar geen uitleg waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Daarom hebben we nu een cursus verslaglegging ingezet.

Het is belangrijk om alle hobbels die je samen tegenkomt serieus te nemen. Bedenk daarbij dat iedere hobbel die je laat liggen, in de uitvoering vaak een serieuze belemmering vormt bij de aanpak van een probleem.

Het werken aan bovengenoemde punten overstijgt het onderwerp ‘omgaan met de AVG’ en is een forse kwaliteitsinvestering in allerlei aspecten van de organisatie. Investeren in die kwaliteit blijkt vaak geen overbodige luxe. De complexiteit van de problemen die zijn terechtgekomen bij professionals is vaak te groot, wat een weerslag heeft op de kwaliteit van het geleverde werk. Dit maakt het ook ingewikkeld. Het goed toepassen van de AVG stelt hoge kwaliteitseisen aan gezamenlijk handelen.

Toch is het vaak mogelijk dat gegevens gedeeld kunnen worden met degenen die betrokken zijn bij de problematiek, ook buiten de eigen discipline. Juist om kwetsbare mensen die onbedoeld in de criminele wereld zijn terechtgekomen, te helpen. Verder hopen we dat het hiermee mogelijk wordt de aandacht naar een eerder stadium te verschuiven, namelijk naar het stadium dat er zorgen, maar nog geen grote problemen zijn.

2.3 Werken met de Wet Damocles

Volgens de Wet Damocles, artikel 13b van de Opiumwet, mag een gemeente een pand sluiten als er drugs worden gevonden en/of verhandeld. De consequenties van pandsluiting kunnen enorm zijn, voor de gebruikers/bewoners van het pand én voor de buurt. Soms veroorzaakt pandsluiting meer ellende dan de gemeente lief is, en blijkt het middel erger dan de kwaal. Hoe kun je dit voorkomen?

Rechters houden steeds vaker rekening met bijzondere omstandigheden en sociale gevolgen van pandsluiting. Lokale handhavers moeten steeds preciezer de omstandigheden kunnen motiveren om tot woningsluiting te komen. Desondanks blijven sociale gevolgen van pandsluiting groot. En met die gevolgen moeten uitvoerende professionals vervolgens aan de slag.

De zogenaamde Damoclespraktijk ontwikkelt zich hiermee snel. Die blijkt in toenemende mate een samenwerkingsopgave te zijn, waarin niet alleen de burgemeester, de politie, de verhuurder en de bewoner een rol spelen, maar waarin ook veel anderen partij zijn. Zoals het welzijns- en opbouwwerk, (jeugd)zorgprofessionals en andere partijen die werken met mensen in wijken en buurten waar drugscriminelen voet aan de grond proberen te krijgen.

Samenwerking

Een goede samenwerking tussen bovengenoemde partijen is cruciaal. Voorwaarden daarbij zijn:

  • de bereidheid elkaar écht te leren kennen en elkaar zo vroeg mogelijk op te zoeken;
  • de wil om je in elkaar te verplaatsen;
  • elkaars belangen (h)erkennen;
  • de bereidheid om te kiezen voor andersoortige oplossingen. Dat kan vaak prima door elkaars mogelijkheden beter te benutten. De Wet Damocles is dus ook een samenwerkingsopgave: hoe kunnen professionals in het veiligheidsdomein en het sociaal domein samen zorgen voor een (meer) betekenisvolle maatschappelijke impact van de Wet Damocles?
We hebben inmiddels met team veiligheid en sociaal domein twee keer om de tafel gezeten om het werkproces sluiting woning Wet Damocles te bespreken. Dat was voor iedereen heel verhelderend. Het heeft geresulteerd in een uitgeschreven werkproces en op enkele momenten nauwere samenwerking/gegevensdeling. En: we kennen elkaar nu ook, wat het een stuk makkelijker maakt om even contact met elkaar leggen.

Hoe geef je deze workshop vorm?

Divosa werkte in de pilotgemeenten samen met Maartje de Kruijf en Rodney Weterings van bureau FRAEY. Zij deden in opdracht van het Strategisch Beraad Ondermijning in zes gemeenten onderzoek naar de samenwerking tussen gemeenten en corporaties in de toepassing van de Wet Damocles, artikel 13b. Hun onderzoek biedt handvatten om het netwerk van professionals en bewoners in buurten en wijken beter en effectiever te organiseren en instrumenteren, waaronder de menukaart ‘Damocles op maat’. De publicatie Mee(r) doen met Damocles (CCV, oktober 2020) kan worden gebruikt als achtergrondinformatie.

Historie van artikel 13b Opiumwet

Eind 20e eeuw: op lokaal niveau kunnen optreden tegen drugsoverlast rond dealpanden of coffeeshops (via artikel 174a van de Gemeentewet).

Vanaf 1999: extra artikel Opiumwet; burgemeesters kunnen optreden bij illegale verkoop drugs vanuit publiek toegankelijke panden (vanaf 2007 ook niet-publiek-toegankelijke panden, inclusief woningen). En niet alleen maar bij overlast/verstoting openbare orde, maar ook bij aantreffen handelshoeveelheid drugs in woning.

  • 2013, bestuursrechter: ook productie van drugs vallen onder het artikel.
  • 2016, bestuursrechter: per geval zorgvuldige belangenafweging en expliciete motivering nodig met oog voor bijzondere omstandigheden.
  • 2019: ook voorwerpen en stoffen waarmee drugs gemaakt kunnen worden, vallen onder artikel 13b van de Opiumwet.

De historie van deze wet is ook een leerproces: vallen en opstaan, voor zowel gemeenten als ‘wetsovertreders’. Gaandeweg ontstond er een doelverschuiving: van ‘overlastbestrijding’ naar ‘bestrijding van ondermijning’.

In 2016 is er een belangrijke Overzichtsuitspraak gedaan door de Raad van State, die het basiskader vormt:

Bij een handelshoeveelheid drugs in een woning kán een burgemeester sluiten. Maar de burgemeester hóeft dat niet te doen. Sluiting vereist wel afweging van álle betrokken belangen. Dus ook de beoordeling of sluiting noodzakelijk is om woon-/leefklimaat te beschermen of openbare orde te herstellen (hangt samen met welke soort en hoeveelheid drugs en de vraag of drugshandel heeft plaatsgevonden).

Daar speelt dus ook de vraag: is sluiten van de woningen evenredig? Staat sluiten in verhouding tot de gevolgen voor de bewoners? En een belangrijke vraag hierbij: wisten of konden de bewoners weten dat drugs in de woning aanwezig waren of kan hen dat worden verweten? De gevolgen voor bewoners (bijvoorbeeld bijzondere medische omstandigheden, minderjarige kinderen) moeten dus ook in kaart zijn gebracht. Dit wil niet zeggen dat de woning níet gesloten kan worden.

Onderzoek

Het Strategisch Beraad Ondermijning deed in zes gemeenten onderzoek naar de vraag: hoe kunnen burgemeester/gemeente en woningcorporatie(s) elkaar versterken rondom de toepassing van Damocles/OW13b?

Conclusies en lessen uit dat onderzoek:

1. Smaken verschillen.

Vier belangrijke dimensies zijn:

  1. Is er een repressieve oriëntatie of een sociale, preventieve oriëntatie?
  2. Zijn het gescheiden rollen en werelden of gaat het om samen optrekken?
  3. Is er veel of weinig historie en ervaring met drugsoverlast/Wet Damocles?
  4. Is er veel of weinig bestuurlijke aandacht en scherpte?
2. Contextvariabelen die van invloed zijn op hoe er wordt samengewerkt
  • Schaal gemeente.
  • Aantal corporaties/samenwerkingspartijen.
  • Geografische ligging.
  • Algemeen samenwerkingsklimaat.
3. Algemene conclusies & lessen
  • Samenwerking loont, maar gaat niet vanzelf.
  • Elkaar kennen en elkaars 06-nummer hebben, is belangrijk.
  • Elkaars overwegingen en drijfveren kennen, is belangrijk.
  • Zorg voor goede verbindingen tussen uitvoering, beleid, bestuur.
  • Organiseer het ‘samen leren’: periodiek evalueren en bijsturen.
  • Zorg dat het gedeeld belang en de bedoeling scherp zijn.

Weterings en De Kruijf concluderen ook dat er nog te winnen valt: de maatschappelijke impact van de aanpak van ondermijnende drugscriminaliteit kan groeien. Daarom moet je de Wet Damocles niet geïsoleerd inzetten, maar zorgen voor een slim samenspel met andere instrumenten die je samen hebt. Laat een strikte, repressieve aanpak samengaan met (gebiedsgerichte) inzet op sociale emancipatie, leefbaarheid en weerbaarheid.

Hoe krijg je dit voor elkaar?

Wat werkt in de ene gemeente, werkt niet per se in de andere. Voor het vormgeven van een gezamenlijke en doorleefde aanpak in jouw gemeente geldt dat dit niet ophoudt bij informatie delen, maar dat de gezamenlijke aanpak training en doorleving vergt.

2.4 Aanpak van zorgfraude

In de pilotgemeenten kwam het onderwerp zorgfraude slechts zijdelings aan de orde. Daarom verwijzen we voor uitgebreidere informatie over dit onderwerp naar de Kennisbank VNG Naleving | VNG. Daar zijn instrumenten beschikbaar voor de aanpak van zorgfraude.

De aanpak van zorgfraude is vooral in een vroeg stadium van het proces effectief. Daarbij spelen vragen als:

  • Met welke partners ga je contracten en samenwerking aan?
  • Hoe blijf je investeren in die samenwerking?

Meer informatie

Introductie

Het doel van procesbegeleiding is het vormgeven van een gezamenlijk en doorleefd handelingsrepertoire. In deze handreiking beschrijven we vijf mogelijke aanpakken. Procesbegeleiding vraagt immers om maatwerk, om wat er nodig is in de praktijk. De vijf aanpakken kunnen afzonderlijk, maar ook in samenhang worden uitgevoerd.

Aanpak 1. Domeinoverstijgend werken in de gemeentelijke organisatie

Deze aanpak focust op procesbegeleiding die een betere, domeinoverstijgende samenwerking in de interne organisatie van een gemeente tot doel heeft. Het gaat hier dus uitdrukkelijk om de interne organisatie, om teams binnen het sociaal domein, om samenwerking tussen sociaal en veiligheidsdomein, of om relaties met bestuur en leiding.

Aanpak 2. Procesbegeleiding bij frontlijnteams

Frontlijnprofessionals staan letterlijk en figuurlijk dicht bij de bewoners in de wijk. Zij doen het outreachende werk, zien veel, zijn op straat, komen achter de voordeur en weten wat er speelt in de wijk. Als zij het vertrouwen weten te winnen van de wijkbewoners, kunnen ze een cruciale rol spelen in het ophalen van ondermijningssignalen én in de opbouw van weerbare communities in de wijken. Samenwerking, óók binnen frontlijnteams en tussen frontlijnteams en andere betrokken partijen, is essentieel.

Aanpak 3. Omgaan met professionele dilemma’s

Wanneer het sociaal domein te maken heeft met ondermijnende criminaliteit, dringen dilemma's zich (bijna altijd) op. Om professionals te helpen bij het maken van keuzes, kan de Dilemmakaart worden ingezet. De Dilemmakaart is een praktische tool voor dilemma’s die zich voordoen in het sociaal domein rond ondermijning. De kaart helpt teams en individuele professionals bij hun afwegingen en stimuleert samenwerking.

Aanpak 4. Casuïstiekbespreking

Deze aanpak richt zich op het (verder) versterken van de weerbaarheid van professionals in het sociaal domein, door een begin te maken met:

  • het vergroten van de bewustwording over ondermijning en wat het verband met het sociaal domein is;
  • het verbreden van het handelingsrepertoire om ondermijning in het sociaal domein tegen te gaan; 
  • het versterken van de (kennis)uitwisseling tussen professionals.

Aanpak 5. Vroegsignalering: beter leren kijken, informatie (over jonge aanwas) verzamelen en delen

Gemeente Deurne heeft een app ontwikkeld waarin je van een eerste (vaag) signaal wordt geleid naar een voorstel over hoe te handelen. De app leidt de professional in de frontlijn (bijvoorbeeld de conciërge op een school, een huismeester of een jongerenwerker) op een eenvoudige manier door het proces. Zonder deskundig te hoeven zijn op vormen van zorgwekkend gedrag, leidt de app je door signalenlijsten en vraagt welke signalen je herkent. De app maakt hier vervolgens een informatiebeeld van, geeft duiding en stelt voor hoe te handelen.

Individuele coaching en zelfreflectie

Naast procesbegeleiding is individuele coaching en zelfreflectie onmisbaar. Werken in het sociaal domein is mensenwerk en kan soms zwaar zijn. Om goed te kunnen presteren, moet je blijven investeren in jezelf als professional of leidinggevende.

Er is een ruim aanbod in de markt van coaching en zelfreflectie. Daarin kunnen gemeenten zelf keuzes maken.

3.1 Procesbegeleiding: domeinoverstijgend werken in de gemeentelijke organisatie

In dit hoofdstuk geven we een voorbeeld van procesbegeleiding die een betere, domeinoverstijgende samenwerking in de interne organisatie van een gemeente tot doel heeft. Het gaat hier dus uitdrukkelijk om de interne organisatie, om teams binnen het sociaal domein, om samenwerking tussen sociaal en veiligheidsdomein, of om relaties met bestuur en leiding.

Voor de procesbegeleiding is geen uitgebreide kennis over ondermijning nodig. Enige ervaring binnen het sociaal domein wordt wel aanbevolen. Daarnaast moet de begeleider kennis hebben over en ervaring met de interne dynamiek van gemeenten, procesbegeleiding en domeinoverstijgend werken.

Bij uitvoeringsvraagstukken is een begeleider die heel precies kijkt erg belangrijk. In die gevallen heb je minder aan ‘grote visies’ of ‘hoog over’.

Start: interviews

In sommige gemeenten heeft Divosa eerst een workshop rond bewustwording en kennisverwerving georganiseerd. In andere gemeenten zijn we begonnen met interviews en gesprekken. De interviews geven inzicht in hoe het omgaan met ondermijning wordt ervaren, zijn vaak rijk aan voorbeelden en maken de geïnterviewden (soms) bewust van de verschillende verschijningsvormen van ondermijning.

In de gesprekken wordt duidelijk welke hindernissen men bij zichzelf en binnen de eigen organisatie ervaart om stappen te zetten. Deze gesprekken zijn belangrijk voor het in kaart brengen van het interne netwerk en gevoeligheden daarin. Op basis van de interviews worden vervolgstappen geformuleerd.

We wijzen er nogmaals op dat er zeker sprake kan zijn van een positieve grondhouding bij iedereen, maar niet zelden zijn er over en weer onuitgesproken, negatieve oordelen.

Er zitten collega’s van diverse disciplines en domeinen aan tafel. Als de één spreekt, begint de ander met zijn ogen te rollen: hoe kún je er nu zó tegen aankijken!? Soms ontstaat er discussie, soms worden collega’s met een andere opvatting genegeerd of buitenspel gehouden. En dat komt de gezamenlijke aanpak niet ten goede. Want het belang van een ‘multifocale’ aanpak wordt immers wel onderschreven. Maar hoe overbrug je verschillen?

Werkplaats Domeinoverstijgend samenwerken

Een Werkplaats is een oefenruimte waarin samen met collega’s gewerkt wordt aan een gezamenlijk handelingsrepertoire rondom een vraagstuk of thema. Divosa werkte voor de begeleiding van de werkplaatsen samen met Erik Kooij Training en Advies. Een werkplaatssessie duurt een dagdeel of dag. Tussen de werkplaatssessies zit een periode van enkele weken, om opgedane inzichten en vaardigheden in de praktijk toe te passen.

In principe wordt gewerkt in kleine groepen (5-6 personen), zodat iedereen aan bod kan komen met eigen situatieschetsen. Grotere groepen worden meestal gesplitst. Het is de bedoeling dat in elke groep een diversiteit aan disciplines vertegenwoordigd is. In de werkplaatsen gaat het om:

  • Bewustwording: welke verschillende visies zijn er op ondermijning?
  • Inzicht: welke overtuigingen en drijfveren sturen mij? En anderen?
  • Helicopterview: welke belangen en drijfveren zijn gemeenschappelijk?
  • Vaardigheid: de aangedragen technieken zijn na enige oefening meteen toepasbaar in de praktijk (van domeinoverstijgend werken bij ondermijning).

Na het samenwerken in werkplaatsen weten professionals elkaar in de praktijk beter te vinden. Niet alleen op casusniveau, maar ook proactief en preventief.

Aanvullend op de werkplaatsen is het nodig om op drie niveaus aan de slag te gaan:

  1. Organisatorisch: ondermijningspecifieke overlegmomenten of andere instrumenten organiseren, om uitwisseling van relevante signalen gemakkelijker en vanzelfsprekender te maken. Bijvoorbeeld door het instellen van een Meldpunt Ondermijning of door intern te zorgen voor vaste aanspreekpunten.
     
  2. Collegiale consultatie/casuïstiekbespreking: op collegiaal niveau delen van twijfels, dilemma’s en gewetensconflicten bij bepaalde casussen.
     
  3. Rugdekking: het komt vaak voor dat vanuit de werkplaatsen een beroep wordt gedaan op anderen in de organisatie (rugdekking van de leidinggevende bijvoorbeeld). Als hier niets mee gedaan wordt, stokt het proces. Het is dus van belang dat degene in de organisatie die dit proces van bewustwording en versterken handelingsrepertoire steunt, zelf voldoende interne zeggenschap heeft (of kan organiseren) om met dit soort signalen daadwerkelijk iets te doen. Vergeet niet dat in ondermijningsvraagstukken de afwegingen soms verre van eenvoudig zijn en niet altijd gemakkelijk passen binnen bestaande afwegingskaders.

3.2 Procesbegeleiding bij frontlijnteams

Frontlijnprofessionals staan letterlijk en figuurlijk dicht bij de bewoners in de wijk. Zij doen het outreachende werk, zien veel, zijn op straat, komen achter de voordeur en weten wat er speelt in de wijk. Als zij het vertrouwen weten te winnen van de wijkbewoners, kunnen ze een cruciale rol spelen in het ophalen van ondermijningssignalen én in de opbouw van weerbare communities in de wijken.

Maar het vertrouwen winnen van de wijkbewoners gaat niet vanzelf. De frontlijnprofessionals (kunnen) worden gezien als verlengstuk van een onbetrouwbare overheid, of als mogelijke snitches (verraders) die komen en gaan wanneer het hen uitkomt.

Goede samenwerking is essentieel, óók binnen frontlijnteams (met professionals uit verschillende organisaties), en tussen frontlijners/frontlijnteams en organisaties waarmee ze moeten samenwerken (of waarnaar ze door moeten verwijzen). Maar die samenwerking verloopt vaak moeizaam of loopt stuk. Iedere organisatie en ieder domein (sociaal, veiligheid, onderwijs, zorg, enzovoort) heeft haar eigen opdracht, expertise, rol, kleur en dynamiek. Om elkaar te kunnen vinden en begrijpen, is onderling vertrouwen, veiligheid en ordening nodig. Dat ontstaat niet vanzelf.

Frontlijnprofessional

Naast goede samenwerkingscondities is ook het vermogen nodig om, outreachend, in de frontlijn van de samenleving te werken, samen met ervaren frontlijnprofessionals. Frontlijnprofessionals leren in de praktijk vanuit het uitgangspunt: ‘Welke aanpak werkt in deze situatie?’

Frontlijnvraagstukken zijn vaak complex en taai. In die complexe werkelijkheid heeft de frontlijnprofessional niet alleen inzicht en handelingsintelligentie nodig, maar ook institutioneel doorzettingsvermogen. Het gaat om continu schakelen tussen de logica van de dagelijkse werkelijkheid en de logica van wetgeving en beleid. De rauwe werkelijkheid komt met het frontlijnwerk immers de bureaucratie binnen. En die twee werkelijkheden staan normaal gesproken op gespannen voet.

Vier logica's

Als theoretisch model hiervoor gebruiken we het schema van de vier logica’s, waarbinnen voortdurend gezocht moet worden naar balans. In de linkerkolom staan de logica’s (regels, afspraken) van de organisatie en van wet- en regelgeving. In de rechterkolom staan de logica’s van de straat, van het frontlijn- (of outreachende) werk.

Institutionele logica

Situationele logica

Overheden handelen doorgaans volgens een institutionele logica: zij handelen in termen van algemene regels, universele uitgangspunten en eenduidige afspraken. Het gaat om verantwoording, planning, controle en beheersbaarheid, om belangen en posities van een organisatie. In de situationele logica gaat het om de vraag wat er in een concrete situatie ‘in het echt’ nodig is, om redeneren en handelen vanuit een concrete en direct ervaren werkelijkheid. Institutionele en situationele logica zijn steeds in elke concrete situatie aanwezig en hebben elkaar ook nodig.

Instrumentele logica

Culturele logica

Bij instrumentele logica gaat het om doelstellingen en de verhouding tussen instrumenten en doelstellingen. Ze zijn een middel (een instrument) om problemen effectief en efficiënt aan te pakken: er is een ongewenste situatie, en de vraag is “Wat te doen om zo snel en doeltreffend mogelijk de gewenste situatie te bereiken?” Instrumentele logica is oplossings- en resultaatgericht. De culturele logica gaat niet zozeer uit van de vraag welk middel in te zetten voor probleemoplossing, maar focust juist op ‘de manier waarop interactie plaatsvindt’. In de culturele logica gaat het om onderliggende zin- en betekenisgevingspatronen. Over de manier waarop burgers dingen beleven en ervaren. Of ze bijvoorbeeld wel of niet vertrouwen hebben.

Twee routes

We lichten twee mogelijke ‘aanvliegroutes’ toe. De ene focust op de training van de frontlijnprofessional, de andere op het opzetten van frontlijnteams en hun samenwerkingsrelaties.

In de praktijk kunnen beide benaderingen door elkaar lopen.

Aanvliegroute 1: De frontlijnprofessional

Frontlijnprofessionals – die de wijken ingaan en de taal (leren) spreken van de mensen op straat – proberen in de haarvaten van de wijk te komen. Zij willen dat de mensen in de wijk zich gezien en gehoord voelen, en hopen dat zij vervolgens bereid zijn een inkijk te geven in hun leefwereld.

Met deze benadering wordt beoogd het vertrouwen in de overheid terug te winnen, de leefbaarheid in de wijken te vergroten (in co-creatie met bewoners) en in het kader daarvan vroegtijdig signalen van ondermijnende criminaliteit (of risico’s daarop bij jonge aanwas) op te merken en daarop gezamenlijk te acteren.

Regisseur Jos Hendrikx over de persoonsgerichte aanpak ondermijnende criminaliteit in Venlo:

‘Nagenoeg alle jongeren die in de criminaliteit belanden, hebben problemen op verschillende gebieden’, vertelt Hendrikx. ‘Zo zat een van de zes jongeren waar we mee startten in de drugsroute. Zoals Daisy (niet haar echte naam, red.). En dat had er alles mee te maken dat het haar niet lukte om de arbeidsmarkt op te komen. Ze volgde de verkeerde opleiding, kon niet goed verwoorden wat ze wilde. Daisy werd steeds afgewezen bij sollicitaties en raakte in een negatieve spiraal. ‘We hebben toen ingezet op ander onderwijs en begeleiding bij het zoeken naar werk. Daardoor voelde ze zich uiteindelijk sterk genoeg om te breken met het criminele netwerk.’

Omdat ze al strafbare feiten had gepleegd, ontkwam ze niet aan een veroordeling en moest ze een flinke geldsom betalen. ‘We hebben goed in de gaten gehouden of ze hierdoor geen schulden opbouwde en zo wéér in een hopeloze situatie raakte.’ Het is die betrokkenheid en het kijken naar alle levensgebieden die de aanpak kenmerkt. En daar is een enorm netwerk voor nodig. ‘Vanaf de eerste dag ben ik begonnen met het bouwen van een netwerk. We liepen toen meteen tegen een privacyvraagstuk aan. Want in dat netwerk moet je gegevens delen en dat bleek niet zo simpel. Daar is veel tijd in gaan zitten, maar het is gelukt.’

Uit: ‘We merkten dat we in de buurten aanwezig moesten zijn’ (verhaal • Divosa)

Voor deze training is het noodzakelijk dat de trainer zélf ervaring heeft met werken in de frontlijn of outreachend werk. Per gemeente, wijk of situatie moet maatwerk worden geleverd. Ons aanbod bestond uit de volgende onderdelen:

  • Wijkverkenning
  • Training on the Job
  • Team- en individuele coaching

Wijkverkenning

Als professional leren kijken naar wat je opvalt in een wijk of buurt; in plaats van te werken op basis van een analyse op papier of data uit systemen wordt er op locatie afgesproken, om op die manier een eigen indruk van de wijk en haar bewoners, ondernemers en bezoekers te krijgen. Zo leer je als professional af te gaan op je zintuigen en de juiste gesprekken te voeren met ondernemers en inwoners.

Door aanwezigheid in de wijk leer je vooral ook te kijken door de bril van bewoners en ondernemers uit die wijk en bij hen toetsen of de overheid de juiste beleidskeuzes en interventies kiest, of dat deze op basis van de praktijkinformatie moeten worden bijgesteld. Een beleidsnotitie Jeugdoverlast vertelt waarschijnlijk wat anders dan de omwonenden en jongeren van een trapveldje in de wijk, die vanuit hun praktijk kunnen vertellen wat voor hen in zo’n situatie de doorslag geeft.

Maar ook: hoe ziet een doorsnee dag van een alleenstaande bijstandsmoeder eruit, waar worstelt een jongerenwerker mee? Wat maakt dat ketensamenwerking wel of niet goed functioneert, hoe kan de voedingsbodem voor ondermijning verdord worden, enzovoort. Cruciaal is leren praten met, in plaats van over de wijken en haar bewoners.

Op straatniveau, in wijken met criminele praktijken en sociale achterstanden, is het niet moeilijk om slachtoffers op het spoor te komen. Sterker, het is tamelijk eenvoudig om met ze in gesprek te raken, mits slachtoffers niet continu worden afgeschermd door daders. Zij kunnen letterlijk op een onbewaakt moment worden aangesproken, al vergt dit flexibiliteit wat betreft het tijdstip en de locatie. Het zal doorgaans niet gaan om een overheidsgebouw of om kantooruren.

Wat is nodig om straatinformatie over criminaliteit en slachtoffers te verzamelen? Daartoe worden zes straattactieken beschreven: buiten kantooruren de straat op, de tijd nemen, de informatie en kennis van ‘leken’ op waarde schatten, zoeken naar professionals met uitzonderlijke straatinformatie en vindplaatsen van slachtoffers benutten.

De zesde straattactiek houdt in dat een professional, bij toenadering tot een slachtoffer, meteen – feitelijk en/of gevoelsmatig – wat weet te betekenen, als opstap naar langduriger contact en naar interventies. 

Uit: Doortastende preventie: slachtoffers zoeken en helpen, hoofdstuk 3, Methodologie van de straat: op zoek naar slachtoffers (Divosa)

Training on the job

Met training on the job kunnen professionals vaardigheden aanscherpen die de frontlijnprofessional beter in staat stelt om de wijk te doorgronden, de systeem- en leefwereld met elkaar te verbinden en meer resultaten te bereiken. Daardoor wordt de wijk veiliger, het vertrouwen in de overheid groter en burgerparticipatie een wezenlijk onderdeel van het frontlijnwerken in de wijk.

Leer professionals kijken naar het potentieel en de kracht van de wijk en de mensen die er wonen en deze kracht te mobiliseren. Frontlijnprofessionals trainen in het vorm geven aan het wijkgericht werken, daar gaat het hier om.

In de training on the job participeert de trainer/coach tijdens de werkzaamheden van de professional en kan op die manier (gedrags)vaardigheden overbrengen. Daarnaast kan de trainer/coach vanuit een ruime praktijkervaring kennis overdragen, feedback geven op het handelen, de keuzes en manier van werken van een frontlijnprofessional.

Het gaat hierbij niet alleen om het leren kijken en handelen op straat, maar ook om het samenwerken in de wijk met andere professionals én de weg weten in de bureaucratische structuren van de gemeentelijke organisatie. Een frontlijnprofessional heeft bovendien altijd rugdekking nodig van leidinggevenden of bestuurders, omdat hij of zij vaak op het scherpst van de snede moet opereren. Dat kan alleen als hij of zij zich ook gesteund weet als het moeilijk wordt.

Teamcoaching (wijkteams, gebiedsteams) en individuele coaching

Het trainen en coachen van wijkprofessionals in het doendenken, actiegericht onderzoek, leren te leren en interdisciplinair samenwerken binnen het wijkteam/gebiedsteam. De professional leert – ondanks de verschillen in achtergrond, organisatie, doelstellingen en belangen binnen een dergelijk team – om de gemeenschappelijke delers te vinden, inzicht te geven in ieders referentiekader, de (on)mogelijkheden vanuit ieders discipline, te komen tot een gemeenschappelijk gedragen doel en plan van aanpak waarin iedere ketenpartner tot zijn/haar recht komt of scherp krijgt wat zijn/haar aandeel in de oplossing is.

Dit gebeurt door in de wijk aanwezig te zijn, de gesprekken te voeren, casussen en knelpunten met elkaar te bespreken en op te lossen en als integraal team toe te werken naar een gemeenschappelijk doel.

Tijdens deze coaching staan de volgende aandachtspunten centraal:

  • persoonlijke ontwikkeling
  • belemmeringen en oude conditioneringen omzetten in mogelijkheden
  • omdenken
  • samenwerken
  • effectief communiceren
  • oprecht confronteren
  • leren

De doelgroep voor dit aanbod zijn de frontlijnmedewerkers die werkzaam zijn bij gemeenten (binnen sociaal domein/veiligheid/wijken), woningbouwcorporaties en welzijnsorganisaties.

Divosa werkte hierin samen met Marcel van de Ven, voormalig stadsmarinier in Rotterdam. Hij heeft in dit leertraject onder andere gewerkt met twee frontlijnteams in Eindhoven.

Voor meer informatie uit een andere gemeente verwijzen we naar het artikel De buurgerichte aanpak in Venlo: ‘We merkten dat we in de buurten aanwezig moesten zijn’. Hierin vertelt regisseur Jos Hendrikx over de persoonsgerichte aanpak ondermijnende criminaliteit in Venlo.

Aanvliegroute 2: Samenwerken (in en met een frontlijnteam)

Het gaat hier om het opzetten en begeleiden van multidisciplinaire frontlijnteams in de wijken. Daarin doen wat nodig is (zoals individuele coaching, teamversterking, training basisvaardigheden), zodat zij hun cruciale rol kunnen vervullen.

Daarnaast gaat het om verbindingen bouwen en versterken met het netwerk in de wijk en met de eigen organisatie. Waar nodig kan expertise over (preventie van) ondermijning worden ingeschakeld, zoals we in veel gemeenten hebben gedaan met een workshop van Edward van de Torre. Vaak is er ook al veel kennis aanwezig in een gemeente.

Een veelvoorkomende denkfout is om aan te nemen dat een team vanzelf gaat samenwerken omdat basisvaardigheden aanwezig zijn. Dat ze weten hoe en waarnaar ze moeten kijken, hoe ze vervolgens kunnen handelen, hoe ze kunnen samenwerken. De ervaring leert echter dat dit vaak niet het geval is en dat er moeite gedaan moet worden om samenwerking tot stand te brengen. Daarbij is het geheel meer dan de som der delen om te komen tot daadwerkelijk frontlijnwerk.

Afhankelijk van de situatie en behoefte van een gemeente, kan het accent liggen op een van de volgende vier volgende opties:

1. Als gemeente wil je starten met multifunctionele frontlijnteams in de wijk(en)

Om een multifunctioneel frontlijnteam op te zetten, zoek je naar de juiste professionals binnen de moederorganisaties. Het is moeilijk om een precieze definitie te geven van juiste professionals, maar een hands on-mentaliteit, niet bang zijn ergens op af te stappen, makkelijk contact kunnen maken en een drive om dit werk te willen doen, moeten wel aanwezig zijn. De vraag is hoe een team tot stand komt en hoe aan teamvorming wordt gedaan.

Vaak wordt een team gevormd uit professionals vanuit verschillende organisaties die actief zijn in de wijk, zoals de woningbouwcorporatie, de welzijnsorganisatie, het wijkteam, de scholen, het jongerenwerk. Deze professionals hebben ieder een eigen wijze van kijken vanuit hun professionele achtergrond. Die verschillende manieren van kijken en handelen kunnen elkaar aanvullen, maar kunnen ook gemakkelijk tot misverstanden leiden. Het is belangrijk hierover het gesprek te voeren: hoe kijk jij, wat is voor jou en jouw organisatie belangrijk? Dit wordt vaak vergeten, maar voorkomt misverstanden en maakt duidelijk waar teamleden aanvullend kunnen zijn.

De volgende begeleiding is daarbij verder (minimaal) nodig:

  • het bepalen van de primaire focus in de wijk met betrekking tot weerbaarheid en preventie ondermijning;
  • een heldere rol- en taakverdeling;
  • het ontwikkelen van veiligheid en vertrouwen.

2. Frontlijnteams zijn gestart, maar ze lopen (nog) niet goed

In individuele gesprekken met de teamleden en hun leidinggevenden verken je wat er speelt. Dat doe je door objectief te luisteren en door te vragen. Waar zit energie en waar zitten de gaten en obstakels? Waarom en hoe is het team samengesteld?

Een multidisciplinair frontlijnteam bestaat uit professionals uit verschillende organisaties. Die organisaties hebben allemaal hun eigen opdracht, kleur, rol of cultuur. Dat maakt dat samenwerking niet vanzelfsprekend is. Hoe worden ze gefaciliteerd en ondersteund? En hoe oefenen de moederorganisaties invloed uit?

3. In een gemeente werken de frontlijnprofessionals binnen het team al samen, maar de aansluiting met beleid en het netwerk eromheen ontbreekt

Om tot resultaten te komen, is contact en samenwerking met het netwerk in de stad of wijk nodig. Zo is het belangrijk om informatie en kennis te delen, onder andere over het waarom van het frontlijnteam. Voer gesprekken om elkaars standpunten te begrijpen en ga samenwerken waar dat meerwaarde heeft. Er ontstaat verbinding als er een wederzijds, gedeeld belang is. Door te beginnen vanuit een praktijkvraagstuk en door vragen te stellen als: ‘Waarop loopt het vast?’, ‘Wat zou je anders willen?’ en ‘Wie heb je daarbij nodig?’ vind je de juiste partij en houd je de lijnen kort en effectief.

Een procesbegeleider zonder belang maar met mandaat kan zorgen dat verbindingen tussen beleidsmakers, netwerkpartners in de wijk en de frontlijnprofessionals ontstaan en ‘open’ blijven. Door het gemeenschappelijke belang te bewaken, het overleg effectief te organiseren en wat er onder de oppervlakte speelt, schoon en zuiver te houden.

4. De frontlijnteams en hun netwerk lopen al best goed, maar hebben ondermijning (nog) niet op het netvlies staan.

Breng vanuit het netwerk van de eigen gemeente de expertise naar het frontlijnteam. Het doel daarvan is dat zij het team verrijken met kennis over wat er op het gebied van ondermijning in de wijk speelt (bewustwording) en hoe er gewerkt wordt aan preventie, vroegsignalering en repressie. Zo leert het team anders te kijken: waar let je op en hoe kun je, liefst zo vroeg mogelijk, signalen van ondermijning zien? Hoe en met wie deel je deze informatie vervolgens?

Dit vraagt om handelen in de praktijk en samen uitvinden wat wel (en niet) werkt. Leer van elkaars ervaringen en zo mogelijk van best practices van collega-professionals uit andere steden of wijken, waar al meer ervaring is opgedaan.

Achtergrondinformatie

Divosa heeft voor dit thema samengewerkt met Josje van Doorn, die onder andere het Dichtbijteam op de Sibeliusflat in Tilburg begeleidde. Een Dichtbijteam is een multidisciplinair team dat – in dit geval – opereert op de Sibeliusflat in Tilburg. Het Dichtbijteam komt achter de voordeur, brengt problemen in kaart en pakt die zoveel mogelijk op in samenwerking met het sociaal domein, de woningcorporaties of andere relevante organisaties.

3.3 Omgaan met professionele dilemma’s

Wanneer het sociaal domein te maken heeft met ondermijnende criminaliteit, dringen dilemma's zich (bijna altijd) op.

Voorbeeld

De gemeente doet onderzoek naar een cliënt omdat ze vermoedt dat de cliënt onderdeel is van een crimineel netwerk. Voor dit onderzoek vraagt de gemeente of de cliënt de verdachte informatie met jou, professional in het sociaal domein, heeft gedeeld. Dat is het geval. De cliënt verdient wel eens iets bij, zonder dit op te geven. Deze extraatjes beïnvloeden de hulpvraag niet en jij vindt niet dat de cliënt of zijn omgeving hierdoor gevaar loopt. Deel je deze informatie toch met de gemeente?

Om professionals te helpen bij het maken van keuzes, kan de Dilemmakaart worden ingezet. De Dilemmakaart is een praktische tool voor dilemma’s die zich voordoen in het sociaal domein rond ondermijning.

De kaart is ontwikkeld door de gemeente Nieuwegein, in samenwerking met Ardi Roelofs en Gaby Koren. De kaart helpt teams en individuele professionals bij hun afwegingen en stimuleert samenwerking.

In de handleiding wordt uitgelegd hoe de Dilemmakaart gebruikt kan worden.

3.4 Casuïstiekbespreking

Het onderdeel ‘casuïstiekbespreking’ richt zich op het versterken van de weerbaarheid van professionals in het sociaal domein op het gebied van ondermijning.

Casuïstiekbespreking versterkt de weerbaarheid van professionals door een begin te maken met:

  • het vergroten van de bewustwording over ondermijning en wat het verband met het sociaal domein is;
  • het verbreden van het handelingsrepertoire om ondermijning in het sociaal domein tegen te gaan;
  • het versterken van de (kennis)uitwisseling tussen professionals.

In een kleine groep gaan deelnemers aan de slag met eigen casuïstiek. Ze gaan met elkaar in gesprek over een moreel dilemma, geschetst in een kort verhaal. De deelnemers denken na over vragen als: ‘Wat vinden we hier nu van?’ ‘Hoe moet een professional hierop reageren?’ ‘Wat zou ik zelf doen? En waarom?’

De deelnemers worden uitgedaagd om samen betekenis en woorden te geven aan de keuzes die ze maken in hun dagelijkse praktijk. Keuzes die vaak in een split second genomen moeten worden, maar die voor cliënten grote gevolgen hebben.

Divosa heeft voor dit onderdeel samengewerkt met dr. Krijn van Beek en dr. Wiljan Hendrikx van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB). Zij schreven twee casussen en een gesprekshandleiding:

Casus 1: Het onzichtbare gevolg

‘Haar leven is lange tijd een flinke puinhoop geweest, op meerdere leefgebieden. Als jonge alleenstaande moeder van twee kleine kinderen heeft ze het nog steeds niet makkelijk. Gelukkig hebben mijn collega en ik via een schuldhulpverleningstraject op financieel vlak haar positie al flink kunnen verbeteren. Van jeugdzorg hoor ik terug dat het ook steeds beter gaat met de zorg voor haar twee kinderen. Toch loop ik al lang genoeg mee in het sociaal domein om te weten dat de mensen die wij helpen soms een terugval kunnen hebben, bijvoorbeeld doordat zij iets ontzettend stoms doen. Helaas gebeurt dat ook bij haar.

Ik krijg een signaal dat ze uit haar huis gezet gaat worden. Ik weet niet waarom, maar er is blijkbaar iets heel serieus aan de hand. Ik overleg met een collega en we gaan samen proberen de uithuisplaatsing te voorkomen. Vooral voor de kinderen. Ze was zo goed op weg. We slagen er in de uithuisplaatsing ongedaan te maken. Later hoor ik via via dat er hennepplanten bij haar zouden zijn aangetroffen. Nu ja, soms is het tien stappen terug, maar gelukkig weten we de schade voor haar te beperken.

Een paar dagen later lees ik in een nieuwsbrief van Divosa over de toenemende invloed van criminelen in het sociaal domein. Ik heb gelukkig weinig met dergelijke ondermijnende criminaliteit te maken – althans, dat denk ik. Toch lees ik door, want dit stuk gaat toevallig over een vergelijkbare casus als die van de alleenstaande moeder. Ik lees dat een hennepplantage van 200 plantjes al snel 25.000 euro oplevert in de tussenhandel. Volgens het artikel staat de organiserende crimineel als de plantage wordt geruimd, binnen de kortste keren bij zijn slachtoffer op de stoep om de waarde van deze verloren oogst én de materiaalkosten van gemiddeld 6.000 euro te innen. Het artikel benadrukt dat dit in vrijwel alle gevallen gebeurt.

Er bekruipt mij een naar gevoel. Zou er ook bij mijn cliënt een crimineel aangeklopt hebben om ruim 30.000 euro van haar te eisen? Zou zij nu ook zo’n onzichtbare schuld hebben? En daarnaast: moet ik iets doen? Ik bespreek mijn zorg met mijn collega. Hij reageert begripvol maar resoluut. Hij vindt dit niet onze verantwoordelijkheid. We zijn er immers voor om mensen te helpen, we zijn geen opsporingsdienst.

De eerstvolgende keer dat ik haar zie, valt het me op dat ze er moe uitziet. ‘Hoe gaat het met je?’ vraag ik bezorgd. ‘Goed,’ antwoordt ze.’

Casus 2: Zorgen om zorg

‘De toeslagenaffaire dreunt ook flink door bij ons in het sociaal domein. Het heeft ons werk niet makkelijker gemaakt! Zo reageren sommige cliënten wat wantrouwend naar mijn collega’s en mij. Toch houdt dit ons niet tegen. We proberen het ook van de positieve kant te zien: eindelijk komt er ruimte om mensen wat meer te vertrouwen en met oog voor de menselijke maat te werken vanuit de bedoeling.

Met die mindset probeer ik de cliënt te helpen die recent weer bij mijn team van Wmo op de radar kwam voor een pgb-aanvraag. Na zijn uithuisplaatsing hebben we een tijdlang niets van hem gehoord. Ik heb hem zelfs nog proberen te bereiken, maar zonder vaste verblijfplaats kunnen wij natuurlijk weinig. Toch ben ik blij weer van hem te horen, want hij is een kwetsbare jonge vent van begin twintig en heeft echt zorg nodig. Hij heeft een kamer gevonden aan de rand van de binnenstad en als ik hem weer zie om zijn pgb-aanvraag door te spreken, oogt hij rustig en vertelt hij trots dat hij zijn nieuwe kamer zelf netjes geschilderd heeft. Ik ben blij voor hem.

Samen met een collega besluit ik dat hij op grond van de Wmo in aanmerking komt voor drie dagen ondersteuning via een pgb. Twee dagen zou echt op het randje zijn en het wordt tijd dat we stoppen met pappen en nathouden.

Nog geen maand later belt mijn collega die werkt als kwaliteitsmedewerker bij onze Wmo-backoffice mij op. Het is hem opgevallen dat mijn cliënt een zorgovereenkomst heeft afgesloten met een partij die we vaker zijn tegenkomen. Deze zorgaanbieder heeft cliënten in hetzelfde rijtje panden waar mijn cliënt een kamer heeft gevonden. Hij heeft er geen goed gevoel bij. Als hij het woord ‘fraude’ laat vallen, gaan mijn nekharen overeind staan. Ik zeg hem dat we deze mensen niet zomaar gaan bestempelen als potentiële fraudeurs. Ik mag immers hopen dat we van de toeslagenaffaire wel iets geleerd hebben. We zijn er om cliënten te helpen en we zijn géén fraudedetectie.

Als we er nog wat over doorpraten, ontdekken we dat een andere cliënt van deze aanbieder bezwaar heeft gemaakt toen we ‘m afwezen. Dat heeft die cliënt toen gewonnen. Ik concludeer dat er geen reden is tot zorg.

Toch zit het me niet lekker en dat gevoel wordt versterkt als ik een podcast luister over ondermijnende criminaliteit. De expert in de podcast geeft aan dat schaarste van woonruimte één van de belangrijkste zaken is waarop je als overheid zou moeten letten. Criminelen hebben altijd wel een kamertje over in één van hun panden, die vaak aangekocht zijn met hennepgeld. Vaak blijken in diezelfde panden zorgaanbieders actief die grote winsten maken en dure auto’s rijden. De expert noemt de zorgsector – en dan met name het pgb en de Wmo – zelfs een ‘moderne risicobranche’. Eenmaal gehuisvest wordt een pgb aangevraagd, vaak ook een bijstandsuitkering, en worden allerlei uitbuitende wederdiensten gevraagd, variërend van drugs dealen tot illegale prostitutie tot gokken.

Het duizelt me. Er komen allerlei vragen bij me op. Want hoe heeft mijn cliënt waarover mijn collega belde eigenlijk woonruimte gevonden, terwijl de wachttijden in onze gemeente zes tot zeven jaar bedragen? Zou hij ook ‘wederdiensten’ moeten leveren? Wat nu als hij niet die drie dagen zorg krijgt die hij toch echt nodig heeft? En waarvan heeft hij de verf betaald om zijn kamer te schilderen? Ik besluit mijn collega te bellen.’

De twee casussen vormen de basis voor het gesprek. Hoe voer je zo’n gesprek? Een handleiding:

Tips vooraf

  • Leid het gesprek met z’n tweeën: de ene in de rol van waarnemer en de ander als moderator.
  • Ga uit van vier of vijf deelnemers. Bij minder dan vier is de variatie (te) klein, bij meer dan vijf duren rondjes (te) lang.
  • Het thema van het gesprek is ondermijning in het sociaal domein. Uit de casussen blijkt een diversiteit aan verschijningsvormen. Hoe gaan jullie daarmee om in jullie praktijk? En hoe zou je eigenlijk willen dat het gaat?
    Het doel van het gesprek is tweeledig:
    1. Oefenen met het voeren van een gesprek over (de verschillende vormen van) ondermijning – met de gedachte dat je dit soort gesprek misschien wel tot regelmatige praktijk wilt maken.
    2. Ophalen van informatie over de afwegingen die jullie mensen in de praktijk maken. Over het waarom achter die afwegingen. Wellicht doen jullie ideeën op over hoe je hierin kunt bijsturen – met de gedachte dat jullie later al je waarnemingen en ideeën bij elkaar brengt en de mogelijkheid hebt om samen (nieuwe) koers te bepalen en (nieuwe) instrumenten in te zetten.
  • De deelnemers hoeven zich niet voor te bereiden – alles gebeurt ter plekke.
  • We raden aan om hooguit twee casussen te bespreken, en daarbij geldt: bespreek liever één casus goed – en maak eventueel een begin met de tweede casus zonder deze helemaal af te kunnen ronden – dan twee casussen te proppen in de tijd.

Het gesprek zelf

Inleidende teksten
  1. Welkom bij deze casusbespreking. Fijn dat jullie tijd willen maken om samen hardop na te denken over hoe het sociaal domein opereert in relatie tot ondermijning. We doen dit aan de hand van een of twee concrete cases. De casussen zijn gebaseerd op de praktijk.
     
  2. Voor we daar mee veder gaan: wat is ‘ondermijning’ eigenlijk? Het gaat hierbij om criminele activiteiten die belangrijke structuren van onze samenleving aantasten. Juist dit laatste maakt dat we het veiligheidsvraagstuk van ondermijning niet los kunnen zien van het sociaal domein. Steeds vaker blijken vooral mensen die behoren tot toch al kwetsbare groepen in de samenleving vatbaar voor de verlokkingen die criminelen ze voorspiegelen. Zo raken kwetsbare groepen in de samenleving vaker en dieper verstrikt in ondermijnende criminele activiteiten. En zo komt deze problematiek steeds vaker terecht op het bordje van professionals in het sociaal domein, die zich vervolgens voor allerlei grote en kleine dilemma’s gesteld zien in hun dagelijkse praktijk.
     
  3. Doel van dit gesprek is samen hardop nadenken over wat we zouden willen dat in concrete gevallen gebeurt. Over de afwegingen die jullie daarbij maken. En of onze manieren van werken daarbij helpen.
     
  4. Onze rol is die van gespreksleider en luisteraar. We nemen geen beslissingen. Er zijn geen goede of foute antwoorden. We zijn gewoon benieuwd hoe jullie naar de zaken kijken. We begeleiden deze gesprekken op een aantal plekken in de organisatie – het is belangrijk om zo nu en dan met elkaar de tijd nemen om van een afstandje naar ons werk te kijken. Of we wel de goede dingen doen. En of we die ook goed doen…
     
  5. We hopen dat je je vrij voelt om je uit te spreken. Om te zeggen wat je er echt van denkt. We maken wel aantekeningen, maar geen verslag. En in de aantekeningen staat ook niet wie wat gezegd heeft, we noteren hooguit bepaalde ideeën of argumenten.
     
  6. Ik wil jullie vragen om hierna zelf ook niet te delen wie wat heeft gezegd tijdens dit gesprek. Je mag best zeggen ‘Er werd gezegd dat...’, maar niet wie dat zei.
     
  7. Zijn er nu vragen? Zullen we dan beginnen?

Casus 1 en 2

Eén van de deelnemers leest de eerste casus voor. Begeleid het gesprek dat volgt aan de hand van de volgende vier vragen aan de deelnemers:

  1. Wat vind je ervan?
    Deze open vraag dient om mensen onbevangen even hun hart te laten luchten.
     
  2. Welke spanning zie je hier en heb je vergelijkbare voorbeelden?
    Iedere casus heeft één of meerdere morele spanningen in zich. Er is echter geen goed of fout: het gaat erom te achterhalen wat deelnemers zelf vooral als spanning erin lezen. Om het herkenbaar voor deelnemers te houden, is het van belang om hen uit te nodigen te komen met eigen voorbeelden/ervaringen van vergelijkbare aard.
     
  3. Hoe zou je zelf handelen met betrekking tot deze (morele) spanning? Waarom?
    Deze vraag dient om deelnemers te laten nadenken over waarom ze handelen zoals ze handelen; wat zijn hun standaarden, waarden, maatstaven et cetera?
     
  4. Wat denk jij dat er eigenlijk nodig is in deze casus?
    Om de brug te slaan naar ‘de bedoeling’ van het sociaal domein worden deelnemers uitgenodigd na te denken en in gesprek te gaan over wat zij denken dat er moet gebeuren. Eventueel gevolgd door de vraag: ‘en wat weerhoud je ervan om dit te doen?’
Afronding
  1. Slotronde: kan je in een zin aangeven wat je het meest is opgevallen aan dit gesprek?
  2. (Optioneel: heb je zelf casus die je graag in een gesprek is als dit zou willen doornemen?)
  3. Bedank deelnemers voor hun bijdrage.
Reflectie achteraf

Reflecteer samen met je collega die aanwezig was bij de casussessie op:

  1. Wat viel jullie in algemene zin op?
  2. Wat zijn stimulansen en barrières voor medewerkers om te werken aan het tegengaan van ondermijning in het sociaal domein?
  3. Heb je nog nieuwe casus gehoord die je in de toekomst zou kunnen inzetten voor casusbespreking?

Reflecteer individueel op:

  1. Welke dilemma’s signaleer je bij jezelf?
  2. Waarmee zou je je collega’s kunnen helpen?

3.5 Vroegsignalering: beter leren kijken, informatie (over jonge aanwas) verzamelen en delen

Om jonge aanwas in de criminaliteit te voorkomen, zijn bewustwording, vroegsignalering en kennis noodzakelijk. In het kader van preventie zijn met name jongeren met voornamelijk lichtere problematiek (bijvoorbeeld overlast veroorzaken, rondhangen in combinatie met vuurwerkoverlast of intimiderend gedrag richting buurtbewoners) belangrijk. Vooral wanneer vermoed wordt dat zij afglijden naar criminaliteit (bijvoorbeeld dealen), vaak zonder dat het concreet te maken is (vanuit politiecijfers, zoals aanhoudingen) maar jongerenwerk en wijkagenten wél signalen hebben.

Bij een persoonsgebonden aanpak ontbreekt het dwanggedeelte voor deze groep. Dat maakt het lastig. De reguliere zorg komt niet verder omdat er geen zorgvraag is of dwang ontbreekt. En individuele hulp weegt niet op tegen de (soms negatieve) invloed van de peergroup.

Voor een gemeente is er vaak sprake van veel losse elementen: samenhang ontbreekt en samenwerking mist. Vaak komt de gemeente pas in beeld als het al geëscaleerd is. De interventies zijn dan meteen fors en de kans op succes kleiner.

Het is wenselijk om meer met elkaar op te trekken en samen te kunnen kijken, met als doel de mogelijkheden in de aanpak uit te breiden.

Dit leidt tot de volgende vragen:

  • Zijn jongerenwerkers en gezins- en jongerencoaches voldoende in staat om te signaleren (bewustwording)? Welke tools hebben zij daarvoor?
  • Welke aanpak pas je toe bij signalen (zonder dwang)? Hoe deel je informatie integraal en wat kun je concreet betekenen voor deze jongeren?

App

De gemeente Deurne heeft een app laten ontwikkelen, waarin je van een eerste (vaag) signaal wordt geleid naar een voorstel over hoe te handelen. Divosa heeft in de eerste fase deelgenomen aan dit initiatief.

De app leidt de professional in de frontlijn (bijvoorbeeld de conciërge op een school, een huismeester of een jongerenwerker) op een eenvoudige manier door een proces. Zonder deskundig te hoeven zijn op vormen van zorgwekkend gedrag, leidt de app je door signalenlijsten en vraagt welke signalen je herkent. De app maakt hier vervolgens een informatiebeeld van, geeft duiding en stelt voor hoe te handelen. 

Zonder de app is dit laatste lastig, maar wat wel kan als je de app niet hebt, is leren van de aanpak en ordening.

De informatie in de app kan gemakkelijk worden gedeeld tussen verschillende partijen.

Signalen van zorgwekkend gedrag

Professionals willen graag op een overzichtelijke en gestructureerde wijze aan de slag kunnen gaan met onderbuikgevoelens of een niet-pluisgevoel (kortom, diffuse signalen) bij een jongere of een groep jongeren. Dit geldt natuurlijk ook voor duidelijke signalen van zorgwekkend gedrag.

Aan welke signalen kun je dan denken?

Gedrag Uiterlijk Bezittingen
  • Altijd smoesjes hebben
  • Veel kennis op gebied van seksualiteit
  • Grote angst voor lichamelijk contact
  • Sterke behoefte tot provocatie
  • Vaak ziek
  • Geslotener zijn dan vroeger
  • Geen of ontwijkende antwoorden geven op vragen
  • Zichtbare verwondingen of littekens
  • Eetproblemen
  • Denkt negatief over zichzelf
  • Moe, uitgeput of vermagerd
  • Verwaarloosd, onverzorgd
  • Plotselinge tatoeage met mannennaam
  • Opvallend veranderde kleding of make up
  • Wisselende of juist geen emoties
  • Gevoelens van schaamte
  • Onverklaarbaar bezit van meerdere telefoons
  • Onverklaarbaar bezit van luxe goederen, schoenen, horloges, kleding
  • Onverklaarbaar veel cash
  • Vermoedelijk een (steek)wapen
  • In bezit van kleine plastic zakjes en/of kleine weegschaal
  • Geen beschikking over identiteitspapieren
Thuissituatie School Vrienden en contacten
  • Gebrekkige opvoedkundige vaardigheden ouders
  • Zorgmijden door ouders
  • Verstoorde ouder-kind interactie
  • Gebrek aan sensitiviteit
  • Emotionele problemen
  • Complexe scheiding
  • Conflicten tussen ouders
  • Gebrek aan sociale steun
  • Spijbelgedrag
  • Slechte schoolresultaten
  • Weinig motivatie
  • Geen contact met docenten
  • Komt heel vroeg op school
  • Blijft rondhangen na school
  • Beweeglijk binnen school
  • Wisselende contacten met jongeren
  • Concentratieproblemen
  • Stageproblemen
  • Opvallende voertuigen
  • Rondhangen met oudere jongeren of niet-leerlingen
  • Distantieert zich van vrienden
  • Veelvuldig rondgereden worden
  • Geheime contacten
  • Opvallend veel gebeld worden
  • Nieuwe vriendschappen
  • Vaak ruzie, vechtpartijen of conflicten
  • Plotseling verbreken van contacten
Rol individu in de groep Vrije tijd en werk Wereldbeeld en overtuigingen
  • In de groep minder aanspreekbaar dan alleen
  • Leidende rol waar anderen tegenop kijken
  • Volgend in de groep, slaafse houding
  • Dwingend gedrag
  • Onderdanig gedrag
  • Uitdragen luxe levensstijl
  • Gunsten vragen
  • Wil erbij horen en vertoont door anderen gewenst gedrag
  • Onverklaarbaar afwezig
  • Bijbaantje als pakketjes rondbrengen
  • Bijbaantje tot laat in de avond of nacht
  • Geen hobby’s
  • Kijkt of maakt gewelddadige drillrap
  • Vermoedens van illegale activiteiten
  • Aantreffen buiten de eigen leefomgeving
  • Angst voor maatschappelijke veranderingen
  • Sterker wordende negatieve beelden over andere groepen
  • Afzetten tegen politiek en politieke systeem
  • Niet open staan voor andere meningen
  • Frustratie over eigen plaats in de samenleving
  • Obsessie tegen bepaalde groepen in de samenleving
  • Norm is snel geld maken
  • Star in discussies

 

Deze – en eventuele andere - signalen kun je als professional gebruiken om te inventariseren wat je waarneemt. Vooral de combinatie van verschillende signalen geeft duiding aan een mogelijk vraagstuk. Waar scoort deze jongere of deze groep jongeren op? Welke veranderingen neem je waar? Welke risicofactoren zie je bij deze jongere of zijn omgeving?

Het is natuurlijk goed om deze analyse zelf te maken (in de app kun je dat doen aan de hand van een score; de app maakt vervolgens geautomatiseerd een informatiebeeld met eerste duiding van het vraagstuk). Maar belangrijk is om het vervolgens ook te bespreken met relevante collega’s en professionals in je omgeving. En dan – het liefst gezamenlijk – een inschatting te maken over hoe zorgwekkend de situatie is: laag, matig of hoog.

Matig zorgwekkend is bijvoorbeeld: Risicofactoren voor zorgwekkend gedrag lijken aanwezig. Ondersteuning lijkt nodig aan de hand van interne interventies.

Afhankelijk van deze inschatting bepaal je ook of er specialistische hulp nodig is.

Volgende stap

De volgende stap is na te gaan welke interventies nodig zijn en met welk doel. Bij een laag of matig zorgwekkende situatie kun je onder meer denken aan doelen als:

  • Geluk bevorderen
  • Eigen inzicht jongeren versterken
  • Identiteitsvorming versterken
  • Contact maken in het vraagstuk met de jongeren (en ouders)
  • Schulden aankaarten
  • Sociale netwerk versterken
  • Oplossingsgericht in gesprek gaan
  • Meervoudige en complexe problemen aanpakken

Als je signaleert dat er sprake is van bijvoorbeeld drugs, criminele uitbuiting, financiële uitbuiting, geweld, seksuele uitbuiting of naaktfoto’s, dan kom je terecht bij een hoog zorgwekkende situatie. Er zijn dan andere doelen en interventies nodig.

De gemeente Deurne heeft dit precies in kaart gebracht. Onderstaande video geeft hier een goed beeld van:

width="854" height="480" frameborder="0" allowfullscreen="allowfullscreen" title="Video embed"

Introductie

Wiljan Hendrikx en Krijn van Beek van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) begeleidden één van de pilotgemeenten. Zij beschrijven de ervaringen van die gemeente. Ervaringen die ook representatief zijn voor de andere pilotgemeenten. Het verhaal van Wiljan Hendrikx en Krijn van Beek laat zien wat een gemeente kan verwachten wanneer ze met ondermijning en het sociaal domein aan de slag gaat.

Enkele jaren geleden schreven wij, de NSOB, het rapport Ondermijning ondermijnd (2016) om in kaart te brengen hoe decentrale partners aankijken tegen ondermijning, tegen de rol van de rijksoverheid hierin en welke ondersteuning gewenst zou zijn. De interviews met een groot aantal direct betrokkenen schetsten een ontluisterend beeld van de stand van zaken omtrent georganiseerde ondermijnende criminaliteit in Nederland. Nu, vijf jaar later, lijkt de urgentie van het thema helaas eerder toe dan afgenomen.

Ondermijning betreft de aantasting van institutionele gezagsstructuren die de werking van het samenlevingssysteem borgen en sturen. Criminele activiteiten hebben ondermijning zelden als doel – veelal is dat doel geld verdienen of macht uitoefenen over anderen – maar ondermijning is vaak wel één van de ontwrichtende gevolgen van crimineel handelen. De mate waarin dit gevolg optreedt, hangt af van de ondermijnende activiteiten zelf en van de vatbaarheid voor en weerbaarheid tegen ondermijning van de samenleving.

Juist dit laatste maakt dat we het veiligheidsvraagstuk van ondermijning niet los kunnen zien van het sociaal domein. Steeds vaker blijken vooral mensen die behoren tot de toch al kwetsbare groepen in de samenleving vatbaar voor de verlokkingen die criminelen ze voorspiegelen. Zo raken kwetsbare groepen in de samenleving vaker en dieper verstrikt in ondermijnende criminele activiteiten. Het gevolg is dat deze problematiek steeds vaker op het bordje van professionals in het sociaal domein belandt, die zich vervolgens voor allerlei grote en kleine (morele) dilemma’s gesteld zien in hun dagelijkse praktijk.

Leertraject Versterken weerbaarheid professionals sociaal domein

In het leertraject, dat in de pilotgemeente is uitgevoerd, beogen we de weerbaarheid van professionals in het sociaal domein (verder) te versterken door in ieder geval:

  • de bewustwording te vergroten over hoe ondermijning in het sociaal domein eruitziet;
  • het handelingsrepertoire te verbreden om ondermijning in het sociaal domein tegen te gaan;
  • de (kennis)uitwisseling tussen professionals te versterken.

We hebben dat vormgegeven in drie bijeenkomsten:

  1. Plenaire startbijeenkomst ‘Urgentie van het probleem van ondermijning’
  2. Een werkcollege (ter voorbereiding op) ‘Casussessies’
  3. Een plenaire terugkombijeenkomst ‘Lessen verzamelen en delen’

Deze komen in de volgende paragrafen aan bod.

4.1 Plenaire startbijeenkomst Urgentie van het probleem van ondermijning

In de startbijeenkomst van het leertraject schudt Edward van der Torre – als criminoloog expert op het gebied van ondermijnende criminaliteit – de deelnemende gemeenten goed wakker. Van der Torre schetst hoe het sociaal domein een oplossing kan bieden voor burgers die vanuit de criminele hoek onder worden druk gezet. Soms zijn deze burgers direct slachtoffers, maar soms eerst daders die daarna slachtoffer worden.

Van der Torre stelt meteen dat ‘ondermijning niet hetzelfde is als georganiseerde criminaliteit’. Dat laatste is normaliter het terrein van de politie. De gemeente komt in beeld bij vergunningen en dergelijke. Bij het ontstaan van sociale ellende raakt ook het sociaal domein betrokken bij deze problematiek. Georganiseerde criminaliteit maakt gebruik van en veroorzaakt (betalings)achterstanden en sociale ellende.

Verschijningsvormen ondermijning

Van der Torre geeft de volgende samenvatting van de verschijningsvormen van ondermijning:

Veelvoorkomend probleem: hennepplantage of drugshandel in pand, waardoor de vraag opkomt of tot huisuitzetting moet worden overgegaan (artikel 13b Opiumwet).

Laten we kijken naar het voorbeeld van een hennepplantage: tweehonderd plantjes levert 25.000 euro op voor de tussenhandel. Zesmaal per jaar kun je oogsten, een beetje netwerk heeft wel tien locaties. Dat levert ontzettend veel geld op! Als je dan iemand uit huis zet, is de grootste pijn niet de uithuiszetting of de strafrechtelijke boete van vijfhonderd euro. Het grootste probleem is dat de organiserende crimineel zegt: de verloren oogst is 25.000 euro waard, en het materiaal is 6.000 euro, jij hebt een schuld van 31.000 euro bij mij en die moet je me terugverdienen. Die crimineel is dan nog blij ook, want hij wint altijd: hij heeft iemand onder de duim, of hij heeft een oogst van 25.000 euro. Het komt zelfs voor dat criminelen zelf iemand verlinken, zodat ze die persoon in hun macht hebben.

Het advies is om bij dit soort kwetsbare mensen altijd een handhavingstraject te starten, in combinatie met een sociaal traject. Als ze zeggen dat ze geen schulden hebben, dan liegen ze.

Wat meespeelt is dat kamerverhuur problematisch is. Als een hennepplantage wordt ontdekt, wordt de huurder uit de woning gezet. Zo iemand mag vervolgens gedurende vijf jaar niet huren bij een corporatie en wordt dakloos. Dat maakt diegene kwetsbaar voor criminelen die zeggen: ‘Kom maar bij mij, de eerste maand is gratis.’ Dan zit je daar een maandje gratis, maar daarna wordt er wat van je teruggevraagd. Criminelen die beschikken over woonruimte kunnen dit inzetten als een pressiemiddel tegen naar mensen die klem zitten en woonruimte zoeken.

Een impressie van mogelijke wederdiensten die kunnen worden geëist:

  • Drugshandel of drugs rondrijden.
  • Een zorgaanvraag indienen bij de gemeente, het liefst zo hoog mogelijk.
  • Ondertussen wordt standaard ook een bijstandsuitkering aangevraagd.
  • Iemand geldezel maken door crimineel geld op hun rekening te storten, bijvoorbeeld geld dat is buitgemaakt met fraude op Markplaats.
  • Voor aantrekkelijke vrouwen dreigt het risico van illegale prostitutie. Soms krijgt het slachtoffer een relatie met een crimineel. Vervolgens wordt er beeldmateriaal van haar gemaakt, dat wordt gebruikt om haar te chanteren.

Voor professionals in het sociaal domein geldt: de schaarste van woonruimte is een signaal om op te letten. Weet waar de slachtoffers wonen en ga eropaf.

Zorgterroristen

‘Zorgterroristen’ bezitten panden die aangekocht zijn met drugsgeld. Inmiddels hebben ze een deal gesloten met zorgaanbieders die heel veel winst maken. Ze zetten bijvoorbeeld dure auto’s op naam van de zorgaanbieders. De zorgsector heeft alle kenmerken van moderne risicobranche, met name zorgaanbieders van PGB (Persoonsgebonden Budgetten) en uitvoerders van de Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning).

Criminele netwerken investeren volop in PGB- en Wmo-aanbieders, omdat de toetreding eenvoudig is, en omdat ze in hun sociale omgeving cliënten kunnen ronselen. Ze ronselen al voor criminele activiteiten: als je kunt ronselen voor de webcam, kun je óók zeggen: ‘Zet even een handtekening, dan heb je gratis huishoudelijke hulp één dag in de week en je factureert er drie.’ Dit soort fraude gebeurt op grote schaal. Je kan makkelijk instappen, er is weinig en versnipperde controle, en als je wordt betrapt, loont het nog steeds, want dan volgt alleen terugvordering of ontbinding van de zorgovereenkomst. Vanwege de grote schaal waarop dit gebeurt, verdienen criminelen bakken met geld. Hoe omvangrijk het precies is, weten we niet, maar dat het veel voorkomt, is zeker.

Beschermd wonen

Criminelen hebben de mechanismen en ook het vastgoed om beschermd wonen aan te bieden. Er zijn netwerken om te rekruteren en te ronselen. De basis leggen ze met cliënten die ontoereikende zorg accepteren, en als je ontoereikende zorg levert, dan heb je een verdienmodel in de zorg. Er zijn behoorlijk wat budgetten van tussen de 10.000 en 20.000 euro per persoon per jaar. Beschermd wonen levert nog meer op. Dan lever je op papier gespecialiseerde zorg, maar in werkelijkheid doe je dat niet.

Als je cliënten gespecialiseerde zorg nodig hebben, komen ze dus in de problemen. En als de malafide aanbieder van gespecialiseerde zorg het machtsmiddel, dat ze hebben gebruikt, inzetten om ook andere diensten af te dwingen, dan snijdt het mes voor hen aan twee kanten.

(Speciaal) onderwijs

Onderwijs (met name speciaal onderwijs): op vrijdagmiddag worden bepaalde meisjes opgehaald, die maandag weer heel moe op school zitten. Soms hebben deze meisjes opeens een tattoo in hun nek, een oormerk van een pooier. Scholen weten dat vaak niet. Ze zien wel dat deze meisjes heel moe zijn, dat er schooluitval is en dat het uiterlijk verandert (soms zelfs via operaties). Soms lukt het om achter het ware verhaal te komen, maar vaak niet. Omdat het vaak minderjarige meisjes betreft, ligt hier wel een zorgplicht voor professionals in het sociaal domein.

Een tip: Ga naar een school en vraag op het schoolplein: ‘Welke leerkrachten houden van jullie?’ Die leerkracht stuur je een directe e-mail, niet via de schooldirectie(!). Meestal belt een van de leerkrachten terug, met bovengenoemde signalen.

Andere vragen om te stellen aan leerkrachten in de trainingen over ondermijning:

  • Wie zijn de criminele families op school, welke jongeren verkopen drugs op school, voor welke leerlingen zijn andere leerlingen bang, wie verliest zijn studieritme omdat hij in de avond laat op locaties is waar gegokt wordt en drugs worden verkocht, wie zit in een verstoord sociaal ritme?

Onderwijs, drugs en gokken 

Veelvoorkomend probleem zijn jongeren die drugs verkopen op school; ze worden enorm onder druk gezet om veel te verkopen. Dat betekent dat ze drugs gaan pushen naar jouw en mijn kinderen. Als deze jongeren goed verkopen, worden ze gescout als crimineel talent en kunnen ze opklimmen. Doen ze dat niet, dan worden ze verder onder druk gezet. Dat betekent dat deze dealpraktijken agressief zijn en dat je niet kan stellen: ‘We houden een dealer aan en dan is er weer een nieuwe’. Nee, deze dealers creëren en zoeken nieuwe klanten. En ze verkopen allerlei soorten drugs. Voor je het weet, komen ze op locaties waar gokken wordt aangeboden. Dat is echt een sluipmoordenaar, want daar worden bewust schulden gecreëerd. Een gokverslaving is veel heftiger dan een drugsverslaving.

Integrale wijkaanpak

Om ondermijnende criminaliteit binnen het sociaal domein aan te pakken, is een integrale wijkaanpak noodzakelijk. De sociale en fysieke inspanningen van de gemeente moeten we verbinden aan de opdracht van het bestrijden van ondermijning. Want als we de malafide zorgaanbieders niet aanpakken, en de dealers en hun slachtoffers niet aanpakken, komt er nooit een sociale wijk. In veel gevallen van ondermijning in het sociaal domein speelt expliciet de vraag: zijn deze burgers daders of zijn het slachtoffers?

Belangrijk om daarbij te bedenken: georganiseerde misdaad maakt veel meer slachtoffers dan de klassieke slachtofferdelicten. Om sociaal te investeren, moeten we de criminele ondermijnende structuren afbreken en heel volhardend de slachtoffers van deze ondermijnende structuren helpen.

Mensen die slachtoffer zijn van de hierboven beschreven problemen, komen geen aangifte doen. Je doet geen aangifte van een escalerend probleem als ‘Ik zat tot voor kort achter de webcam, maar nu heb ik drie klanten per dag als prostituee.’ Die meisjes en jonge vrouwen lopen niet het politiebureau binnen. Je moet als professional op zoek gaan naar deze slachtoffers.

Het is belangrijk om te beseffen dat doordringen en doorbreken bij dit soort mensen onder dit soort omstandigheden een vak apart is. Het is een vergissing te denken dat slachtoffers van ondermijning zichzelf als slachtoffer zien. Velen zien criminaliteit als een kans: de inkomsten maken hen autonoom – het ‘koopt’ zelfstandigheid –, zodat ze niet meer afhankelijk zijn van school, van de gemeente, van de vervelende werkgever, van de woningcorporatie en/of van het UWV. We kunnen in Nederland inmiddels spreken van een schaduweconomie. Criminelen vervullen functies die de overheid eigenlijk zou moeten vervullen.

Functies van criminaliteit

Een Italiaanse definitie van georganiseerde misdaad is: ‘De misdaad stapt in waar de overheid bepaalde functies onvoldoende vervult’. Welke functies vervult de criminaliteit?

  1. Werkgever in de bovenwereld: Bij de horeca, evenementenbureaus, transportbedrijven, koeriersbedrijven, nagelstudio’s, beautysalons, zonnestudio’s: daar zijn mensen nodig die zonder opleiding geld willen verdienen. Ze werken grijs, ook naast de bijstand, waardoor bijstandsfraude optreedt.
     
  2. Werkgever in de onderwereld: Slachtoffers worden gescout in bepaalde kroegen. Als ze erbij horen, krijgen ze een hennepplantage in huis en gaan ze drugs rijden. Die locaties zijn doorgaans makkelijk te traceren.
     
  3. Aanbieden woonruimte via investeringen in vastgoed: Stel, je zoekt een woning, dat duurt 6 of 7 jaar. De overheid is traag en helpt je niet. Een crimineel hoef je maar even te benaderen met de vraag of hij een kamertje heeft, want die heeft hij. Morgen al of volgende week. Desnoods schopt hij er iemand uit die niet bevalt. In zo’n geval is iemand al onder druk gezet. Dat kan om allerlei redenen zijn: handige jongen, aantrekkelijke dame, een zoon van iemand die al in mijn netwerkje zit (dan is het een vriendendienst, maar wel één waarvoor de crimineel wat terugvraagt, want voor niks gaat de zon op!).
     
  4. Bankier: ‘Is er een probleem met jouw horeca op dit moment? Nou klop maar aan!’ Of: ‘Je kunt nu beter niet verkopen, want dat levert te weinig op, maar ik kan je wel een lening geven, zodat je even in de lucht kunt blijven.’ Als de overheid en de bank het laten afweten en je hebt geld nodig, dan kom je uit bij het criminele netwerk.
     
  5. Zorg: Hierbij leiden ze kwetsbaren op als crimineel. In die schaduweconomie heb je een geheel eigen circuit van werving, selectie en opleiding. Het lijkt snel geld, deze bijverdiensten door bijstandsfraude, hennep kweken, hennep rondrijden, bankrekeningen beschikbaar stellen, woonruimte onderverhuren. Wie hierop ingaat, komt vaak in de problemen, maar het lijkt aantrekkelijk. Er zijn mensen die actief mensen scouten en ronselen om geldezel te worden, woonruimte beschikbaar te stellen, te huren, verslavende producten te (ver)kopen.

Als je vervolgens geld hebt, word je geïnteresseerd in vastgoed en bedrijven. Dat is een bekend en wijdverbreid verschijnsel in veel gemeenten. Er wordt gelet op wie de partijen zijn die na de vorige economische crisis heel veel vastgoed hebben verworven. Met welk geld is dat gebeurd? Hoe belangrijk zijn ze als huisvester, als kamerverhuurder? En hoeveel grip hebben ze daarmee gekregen op het maatschappelijk leven lokaal? Hoeveel sociale problemen veroorzaken ze daarmee? Let wel: in de praktijk zijn dat heel veel problemen!

De aanpak van het vastgoed draagt dus bij aan sociale rechtvaardigheid. Om de stap van drugsgeld naar vastgoed te zetten, moet een crimineel geld kunnen witwassen. Als je veel geld hebt, heb je wapens nodig om dat geld te beschermen, dat leidt tot wapenhandel. Zo ontstaat een olievlekwerking van allerlei criminaliteit.

Er wordt geïnvesteerd in risicobranches: vastgoed, kapsalons, kleine winkels, avondwinkels, horeca – bedrijfstakken waarin veel wordt grijs gewerkt. Bijvoorbeeld door mensen met een nul-urencontract die heel erg weinig betaald krijgen. Die lage betalingen zijn een manier om break-even te draaien met een lage klandizie. Of denk aan fastfoodzaakjes die maaltijden bezorgen, waar het bezorgen al om drie uur ‘s middags begint als nog niemand zijn avondeten bestelt; het is waarschijnlijker dat ze op dat tijdstip drugs bezorgen.

En laat er geen enkele twijfel over bestaan: de zorg is een risicobranche geworden.

Ten slotte

Tot slot merkt Van der Torre op: criminologen letten altijd erg op mannen tussen de 15 en 35 jaar, maar vergeet de vrouwen tussen de 15 en 35 jaar niet! Ook zij worden geronseld. Vrouwen zijn bij een sociale interventie vaak een houvast.

Klassiek voorbeeld is de doorbraak bij een jongen die geen contact wil met hulpverleners. Als je toch met hem praat in de huiskamer waar de moeder aan tafel zit, begint hij te huilen. Outreachende hulpverleners gebruiken dat als breekijzer. Maar als de moeder zelf geen stabiele factor is en op jonge leeftijd kinderen moet opvoeden, heb je een dubbel probleem.

Bij een daderaanpak zie je alleen maar mannen. We hebben niet alleen een persoonsgerichte aanpak van daders nodig, maar ook een persoonsgerichte slachtofferaanpak. Zorg ervoor dat daar een behoorlijke instroom is van vrouwen, want we weten dat ze er zijn. Vrouwen gokken ook, zijn geldezel geweest, hebben ook onderverhuur toegestaan, verdienen bij via illegale prostitutie of zetten zelfs hun eigen kinderen daartoe aan. Ook bij zorgfraude moeten we de rol van vrouwen niet onderschatten.

Kortom, deze startbijeenkomst leverde veel nieuwe inzichten op.

4.2 Werkcollege Casussessies

Aan de hand van twee praktijkverhalen en een gespreksleidraad gingen de deelnemers aan het leertraject met elkaar in gesprek. De deelnemers verkenden op deze manier hoe zij zelf besluiten (zouden) nemen en waarom. Daarnaast werden de deelnemers zo voorbereid om dit soort gesprekken met collega’s te voeren en daarbij zelf het gesprek te begeleiden.

Belangrijke doelen waren:

  1. het gesprek met collega’s plaats laten vinden, en
  2. inventariseren waar collega’s tegenaan lopen.

(Voor meer informatie over de casussen en de gespreksleidraad, zie hoofdstuk 3.4: Casuïstiekbespreking.)

Na het werkcollege hebben de deelnemers aan de hand van de twee praktijkverhalen over ondermijning zelf gesprekken georganiseerd. Tijdens de slotbijeenkomst volgde een inventarisatie van de kansen en barrières voor medewerkers in het sociaal domein van de gemeente Leiden. Dit leverde de volgende aanknopingspunten op voor de organisatie:

  • Soms spelen dubbele belangen. Neem bijvoorbeeld het opsporen van witwassen. Enerzijds wil je grote frauduleuze vastgoedondernemers aanpakken. Anderzijds ben je ook van hen afhankelijk voor het aanbieden van woonruimten (kamers), omdat er woningnood is.
  • Soms werken afdelingen of externe partijen ook (bewust) tegen bij het aanpakken van ondermijning:
    • Afdelingen/collega’s zijn soms krampachtig met het verstrekken van informatie. Regelmatig is niet goed duidelijk wat wel en wat niet verstrekt mag worden (privacy/AVG-wetgeving).
    • Ook heb je als professional in het sociaal domein een vertrouwensband met je cliënt. In hoeverre mag je zaken melden die in vertrouwen met je gedeeld zijn?
  • Er is onbekendheid met de verschillende disciplines van de eigen organisatie en dat is een blokkade. Zeker met betrekking tot ondermijning: wie kan/mag wat precies en waar is iedereen voor/van?
    • Het is onvoldoende duidelijk bij wie je precies wat kunt melden. Het overzicht ontbreekt.
    • Daarnaast is het belangrijk dat dit onderwerp op het netvlies van de organisatie blijft en dat je altijd kunt sparren met iemand die expertise heeft over dit onderwerp. Kortere lijnen kunnen een stimulans zijn.
  • Vrijblijvendheid tussen collega’s is enerzijds goed, want het kan iemand helpen om vrijuit te sparren en vervolgens zelf een beslissing te nemen in een specifieke casus. Anderzijds maakt dit het ook ingewikkeld om daadwerkelijk door te pakken.
  • Het herkennen van ondermijnende criminaliteit blijft lastig: hoe herken je fraude? Soms heb je een ‘niet-pluis gevoel’, maar wanneer moet je er iets mee? Ga je iets aanzwengelen wat niet de bedoeling is? Hoe herken je dader en slachtoffer?
    • Idee: wellicht organisatiebreed een webinar door Edward van der Torre aanbieden.
  • Een dilemma is ook dat je soms iemand niet helpt door in te grijpen. Want als je iemand uit een fraudesituatie haalt en deze vervolgens twee jaar op een wachtlijst staat om woonruimte te vinden, wat doe je dan?
  • Ook de eigen veiligheid speelt een rol: hoe ga je ergens in? Wat doe je met je meldingsplicht of -code?

4.3 Plenaire slotbijeenkomst

Tijdens de slotbijeenkomst zijn de deelnemers in twee groepen aan de slag gegaan met de volgende vragen:

  1. Wat kunnen we doen om een organisatie alert te maken?
  2. Wat kunnen we doen om een cliënt uit de penarie te helpen?

Leidraad hierbij was de design thinking-methode (pdf, 1 MB).

De groepen kwamen met de volgende ontwerpen:

Groep 1

Idee 1: Trainingen of workshops
  • Minimaal 1x per jaar trainingen of workshops geven.
  • Bijvoorbeeld een video van Edward van der Torre elk jaar vernieuwen met casuïstiek vanuit de regio. Bied deze video twee keer per jaar aan. Aandachtspunt daarbij: dit moet aantrekkelijk gemaakt worden, bijvoorbeeld met een pakkende tekst en een leidinggevende die motiveert om de video te bekijken.
  • Daaraan gekoppeld dient er een lokale routekaart te komen, een overzicht van de belangrijke spelers, wie je waarvoor kan bereiken. Daarnaast worden de onderlinge casusoverleggen gestimuleerd.

Idee 2: Casuïstiekbespreking, Multidisciplinair Overleg (MDO)

Stel een fraudeteam in waarin geregeld actuele casussen/signalen worden besproken vanuit verschillende invalshoeken. Dit thema kan ook een agendapunt worden tijdens teamoverleggen, om het bespreekbaar te blijven maken.

Groep 2

‘Ik heb het nog nooit gedaan, dus denk dat ik het wel kan’-aanpak.
Schematische weergave van: Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk dat ik het wel ken aanpak.

5 Didactische vaardigheden en praktische tips

Waar let je op als je een workshop gaat geven?

 Belangrijk is altijd:

  • Wat is het doel, wat wil ik bereiken en wat heb ik daarvoor nodig? Wil je alleen aan kennisoverdracht doen of gezamenlijk een proces vormgeven? Dat maakt nogal een verschil. Kennisoverdracht kan via een webinar: het is een bijeenkomst met toehoorders waar weinig interactie nodig is. Als je het fysiek doet, is een theateropstelling het meest handig. Je kijkt dan naar de bereikbaarheid van de locatie. Als je gezamenlijk een proces wilt vormgeven, zijn een aangename inrichting en sfeer veel belangrijker.
     
  • Zorg dat mensen zich welkom voelen. Ook bij een webinar kun je mensen vriendelijk ontvangen. Probeer met dit welkom meteen een ‘laagdrempelige’ sfeer te creëren, zodat mensen er zo weinig mogelijk geforceerd bij zitten. (‘We hopen er voor iedereen een prettige bijeenkomst van te maken, dus als er iets mankeert, laat het gerust even weten.’)
     
  • Als je nog niet vaak een workshop of training gegeven hebt, is het handig om alles zoveel mogelijk van tevoren ‘in het echt’ door te lopen op locatie. Dan kom je waarschijnlijk allerlei details tegen waar je niet aan hebt gedacht. Bijvoorbeeld: de akoestiek, is het te warm of koud in een ruimte, kunnen er ramen open, doet de apparatuur het, kunnen deelnemers zelf koffie pakken of wordt dat geserveerd? Is er voldoende ruimte, hoe dicht zitten deelnemers op elkaar, zijn er voldoende toiletten?

    Deze details zijn belangrijk voor de kwaliteit van de training: als het benauwd is, vallen mensen in slaap, als de akoestiek slecht is, is de concentratieboog beperkt omdat mensen heel veel moeite moeten doen om te luisteren. Dit leidt allemaal af van het doel van een training.  

Belangrijke elementen

De locatie en de ruimte
  • Waar wil je de workshop geven? Op het gemeentehuis zelf (praktisch, gaat om inhoud) of op een trainingslocatie (proces is belangrijk, mensen moeten even uit hun werkomgeving om met elkaar in gesprek te raken)
  • Is de bereikbaarheid belangrijk? Bijvoorbeeld als mensen van ver moeten komen of als je wilt dat deelnemers snel een uurtje bij elkaar kunnen komen tussen hun andere werkzaamheden.
  • Hoe richt je de ruimte in?
    • Kring: doel is dat mensen elkaar zien en met elkaar in gesprek kunnen
    • Theateropstelling: kennisoverdracht
    • Café-opstelling: de setting is niet heel formeel maar mensen hebben wel  een tafel nodig voor laptop
    • Als tafels in een vergaderopstelling staan, komen deelnemers snel in een ‘vergadermodus’: past dat bij je doel?
  • Moet er ruimte zijn voor uiteengaan in groepen? Wil je dat in dezelfde ruimte of zijn sub-ruimtes juist van belang?
  • Hoe is de akoestiek, de uitstraling (formeel, aangenaam), hoe is licht en lucht?
  • Welke hulpmiddelen zijn nodig? Zijn die ook aanwezig? (Scherm, flapover, stiften, enz) En: functioneren ze en hoe dan? Altijd checken!
  • Wil je alleen koffie, thee en water of ook koekjes? Is er ruimte om na afloop nog wat te drinken, wat serveer je dan? Alcohol is steeds minder gebruikelijk.
  • In het algemeen geldt: hoe aangenamer en passender de ruimte en de voorzieningen daarin, hoe meer dat bijdraagt aan het doel van de training. Irritaties leiden af.
Groepsgrootte

Aan de hand van je doel bepaal je de groepsgrootte. Kennisoverdracht kan met een grote groep, aan het werk gaan om een proces vorm te geven kan alleen in kleinere groepen waarin mensen contact met elkaar kunnen maken. Hoe meer het over processen vormgeven gaat, hoe preciezer het komt wat betreft groepsgrootte. Dat geldt ook voor het uiteengaan in kleinere groepen. In de regel ga je bij andere werkvormen dan kennisoverdracht uit van groepen van 10 tot 15 deelnemers.

Uiteengaan in werkgroepen is in de regel in groepen van drie of vier. Maar ook hier geldt: wat is je doel en hoe wil je dat bereiken? Uiteengaan in tweetallen geeft een heel andere dynamiek dan in drie- of viertallen. In tweetallen zijn deelnemers sterk op elkaar aangewezen.

Belangrijk bij het uiteengaan in kleinere groepen:

  • Kennen deelnemers elkaar of moeten ze eerst nog kennismaken?
  • Zijn deelnemers afkomstig uit verschillende domeinen en moeten de domeinen ook kennismaken?
  • Is er hiërarchisch verschil?
  • Wil je dat iedereen aan het woord komt?
  • Gaat het er om dat deelnemers in de kleinere groepen in gesprek raken, hoeveel tijd hebben ze dan nodig?

In het algemeen geldt dat uiteengaan in groepen betekent dat zo’n kleine, nieuwe groep zich ook nog even moet vormen. Daar is wat tijd voor nodig. Voor beginnende trainers is het vaak lastig de benodigde tijd goed in te schatten; de neiging is vaak die te kort te nemen. Als je ziet dat een groep eerder klaar is, kijk dan even of andere groepen ook klaar zijn of dat deze groep gewoon even wacht. Dat vinden mensen in de regel helemaal niet vervelend.

En een andere tip: het is meestal niet nodig om als trainer of begeleider bij de groepen langs te gaan om te kijken of het goed loopt. Dan verstoor je eerder het proces dan dat het bijdraagt.

Programma

Ook hier speelt het doel natuurlijk een hoofdrol, ieder programma is maatwerk. Maar toch zijn er vaste elementen:

  • Ontvang deelnemers vriendelijk en als het kan persoonlijk
  • Introductie:
    - Heet iedereen welkom 
    - Waar gaat het vandaag om? (Doel) 
    - Hoe gaan we dat aanpakken (Planning, hoe laat pauze) 
    - Praktische zaken
  • Indien nodig: voorstelrondje met instructie. Wat wil je dat deelnemers zeggen en hoe lang mag dat duren? Bijvoorbeeld: naam, functie en in het kort waarom je hier bent.
    Valkuil is dat dit voorstelrondje te lang duurt. Of omdat er te veel deelnemers zijn, of omdat deelnemers te lang praten. Bij te veel deelnemers: doe geen rondje maar werk met naamplaatjes. Bij te lang praten: grijp snel in. Mensen begrijpen dat ook. Dat kan bijvoorbeeld door daar op voorhand al iets van te zeggen: ‘We zijn met velen, dus hou het kort.’ Maar ook door te corrigeren als iemand te lang heeft gesproken: ‘Dit was heel interessant, maar als we allemaal zo uitgebreid zijn, duurt het te lang. Dus graag iets korter.’ Het kan gebeuren dat de volgende deelnemer dan toch nog te lang van stof is: ‘Dit komt al in de buurt, maar het mag nog ietsje korter’.
  • Spreker(s)/werkvormen
  • Pauze (niet te kort).
    Een pauze is ook een informeel deel van het programma en juist in dat informele deel raken deelnemers vaak in gesprek. Dat is vaak een onderschat element en effect van een trainingsbijenkomst.
  • Spreker(s)/werkvormen
  • Afsluiting.
    Het is belangrijk altijd duidelijk af te sluiten en de bijeenkomst af te ronden. Dat kan door iedereen te bedanken, door een rondje te doen (geef met een woord of zin aan hoe je het hebt gehad), door vervolgstap in herinnering te roepen.
Werkvormen

Er zijn veel verschillende werkvormen, te veel om op te noemen. Als beginnend begeleider of trainer kun je het eenvoudig houden door zoveel mogelijk voor jezelf te bedenken wat het doel is en welke eenvoudige werkvorm daarbij past. En oriënteer je daarvoor op internet: dan krijg je ook een beeld welke werkvormen bij welke doelen passen.

De meest voor de hand liggende werkvorm is uiteengaan in groepen van vier deelnemers met een opdracht en instructie over hoe de terugkoppeling gaat plaatsvinden. Daar kom je al een eind mee.

Over de terugkoppeling: meestal is het dodelijk voor de energie als ieder groepje gevraagd wordt terug te koppelen over wat er is besproken. Dat duurt vaak heel lang. Vraag een of twee groepen iets te vertellen óf vraag wel iedere groep te reageren, maar dan met het vertellen van de uitkomst of stellingname. Soms is het zelfs niet nodig terug te koppelen.

Voor de trainer of begeleider is het uiteengaan in groepen vaak lastig, omdat ze zelf dan even ‘buiten spel’ staan. Maar voor deelnemers is het juist het moment waarop zij zelf actief kunnen worden, in gesprek kunnen raken en kennis en ervaring opdoen. 

Colofon

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
030 233 23 37
info@divosa.nl
www.divosa.nl

Auteurs

Hennie van Deijck
Hidde Brink
Ingrid Huisman

Webredactie

Remco van Brink

Versie

Augustus 2022