Voorwoord: We moeten minder naar leeftijd kijken, en meer naar competenties

Minder mensen in de bijstand, dat is het goede nieuws dat de Divosa Benchmark Werk & Inkomen 2021 brengt. Lieten de cijfers over 2020 door de coronacrisis nog een stijgende lijn zien, eind december 2021 was het aantal mensen met een bijstandsuitkering 2,4% lager dan eind 2020. Dat is lager dan de bijstandscijfers van eind 2019, van voor de coronapandemie dus.

Ondanks alle lockdowns zijn we veerkrachtig gebleken, er is sprake van een fors economisch herstel. De instroom lag afgelopen jaar 6 procentpunt lager dan in 2020. Aan de andere kant vonden ook meer mensen in de bijstand een baan. Het aandeel mensen dat uitstroomt naar werk was sinds 2014 niet zo hoog als vorig jaar.

Ravage in koopkracht

De realiteit is nu, voorjaar 2022, weer heel anders. De inflatie brengt – mede door de hoge energieprijzen – een ravage aan in de koopkracht van mensen. En dat treft vooral de lage en middeninkomens. Het consumentenvertrouwen heeft een dieptepunt bereikt, mede door de oorlog in Oekraïne. En we weten allemaal wat dat betekent: mensen gaan op hun geld zitten. Zo creëren we als we niet uitkijken zelf onze volgende economische recessie. 

Tegelijk is er een structurele vraag op de arbeidsmarkt: elke dag gaan er meer mensen met pensioen dan er van school komen. En dat biedt kansen voor mensen die langer in de bijstand zitten. Toch blijft de gemiddelde verblijfsduur van mensen in de bijstand toenemen, blijkt uit de benchmarkcijfers.

Vooral het aandeel van mensen in de bijstand van 45 jaar en ouder blijft gestaag groter worden. Zeker, die groep weegt zwaarder mee in cijfers naarmate het bijstandsvolume lager is. Maar het laat ook zien waar de kansen en uitdagingen voor gemeenten en hun inwoners zitten. 

Onbenut en ongekend talent

We kennen in Nederland veel onbenut en ongekend talent. Ik vind dat we in onze samenleving minder naar leeftijd moeten kijken, en meer naar competenties. Mensen zijn meer dan een gat op hun cv. Wat heeft iemand gedaan toen hij of zij niet werkte? En welke competenties zijn daarbij verworven? 

Zo weten we dat mensen die na een burn-out of faillissement weer aan de slag gaan, vaak sterker zijn dan ooit. Of misschien heeft iemand voor een ziek kind of zieke ouder gezorgd, en kent deze alle ins en outs van het zorgsysteem. Hoe waardevol is dat? 

Eén ding staat vast: we zullen met z’n allen ongelofelijk creatief moeten zijn. De arbeidsmarkt heeft geweldig veel mensen nodig in de zorg, techniek, kinderopvang, en ga zo maar door. Begin 2022 waren er ruim 300.000 onvervulde vacatures en stonden ruim een miljoen mensen aan de kant van de arbeidsmarkt. We kunnen het ons eenvoudigweg niet veroorloven om zoveel mensen aan de kant te laten staan. 

Open vizier

Tot mijn vreugde zie ik dat zowel publieke dienstverleners als werkgevers steeds meer met open vizier naar mensen kijken. Dat laten ook ontwikkelingen zien als open hiring, waarbij er minder nadruk ligt op diploma’s en meer op competenties. Ook het feit dat werkgevers steeds vaker met loonkostensubsidies werken, zoals blijkt uit de benchmark, stemt mij hoopvol. 

Loonkostensubsidie is een mooi instrument dat mensen helpt die nog op ‘de oprijstrook van de snelweg’ rijden om aan de slag te gaan in een gewone baan. Ze verdienen gewoon hun geld, terwijl werkgevers gecompenseerd worden voor ‘het productieverlies’. Ook sw-bedrijven groeien meer en meer uit tot mensontwikkelbedrijven, waar mensen na verloop van tijd bij reguliere werkgevers aan de slag gaan.

Het is mooi om te zien dat die menselijke richting merkbaar en zichtbaar wordt in de benchmarkcijfers. Tijdens bijeenkomsten zien we dat buurgemeenten en regiogemeenten veel van elkaar leren door hun cijfers en aanpakken te vergelijken. ‘Benchlearnen’ is daarvoor een prachtige term. Het is geen competitie, maar waardevol dat gemeenten zichzelf blijven ontwikkelen door van elkaar te leren hoe ze hun inwoners zo goed mogelijk kunnen helpen.

Erik Dannenberg,
Voorzitter Divosa

Samenvatting

Jaarkaart samenvatting Benchmark werk en inkomen jaarrapportage 2021

Inleiding

De benchmarks Werk & Inkomen, Armoede & Schulden en Statushouders zijn ontwikkeld door Divosa, Stimulansz en BMC Onderzoek. De benchmarks geven het meest volledige en actuele beeld van de uitvoeringspraktijk en geven gemeenten de mogelijkheid om zich te vergelijken met collega-gemeenten.

In de benchmarks besteden we uitgebreid aandacht aan benchlearning en de verhalen achter de cijfers. Individuele gesprekken en bijeenkomsten op regionaal en nationaal niveau bieden de ruimte voor inspiratie, duiding en analyse, deelnemers kunnen praktijkvoorbeelden uitwisselen. Zo ondersteunen de Divosa Benchmarks gemeenten bij het proces van leren en verbeteren.

Voor meer informatie, zie divosa-benchmark.nl

In deze jaarrapportage van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen hebben we  een selectie gemaakt van een aantal basisgegevens die de uitvoering van de Participatiewet in beeld brengen. Deze zijn ook voor niet-benchmarkdeelnemers interessant. We presenteren de cijfers op landelijk niveau en naar gemeentegrootteklasse.

Waar mogelijk hebben we data toegevoegd uit eerdere jaarrapportages van de Divosa Benchmark Werk & Inkomen, om ontwikkelingen over de jaren heen in beeld te brengen.

Divosa Benchmark Werk & Inkomen: 235 gemeentelijke deelnemers

De 4 belangrijkste redenen waarom gemeenten meedoen aan de benchmark

Divosa Benchmark

Ontwikkeld door: Divosa, BMC Yacht group, Stimulansz

Ontwikkelingen in 2021

2021 was het tweede jaar van de coronapandemie. In de eerste maanden van het jaar was er nog sprake van een lockdown. Na het opheffen van veel beperkingen, herstelde de arbeidsmarkt zich krachtig. Daar deed ook een nieuwe lockdown in december vanwege de omikronvariant niets aan af. Eind 2021 bevond het aantal mensen in de bijstand zich weer op het niveau van voor de coronacrisis. Veel sombere voorspellingen zijn niet uitgekomen.

Tweede Kamerverkiezingen

In maart vonden de Tweede Kamerverkiezingen plaats. Helaas heeft de vorming van een nieuw kabinet de rest van het jaar in beslag genomen. Hierdoor zijn een aantal beleidsvoornemens, zoals opgenomen in het wetsvoorstel Breed Offensief, vertraagd.

Regionale Mobiliteitsteams

Wel zijn, geïnitieerd door de coronacrisis, in 2021 Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s) van start gegaan. De RMT’s komen voort uit een samenwerking van het ministerie van SZW, sociale partners, onderwijs, UWV en gemeenten. De inzet van de RMT’s is om ontschotte dienstverlening mogelijk te maken aan inwoners die dat nodig hebben om aan het werk te komen of te blijven.

Boodschappenaffaire 

In 2021 is de zogeheten boodschappenaffaire beeldbepalend geweest. Een vrouw uit Wijdemeren moest 7.000 euro aan bijstand terugbetalen na het aannemen van boodschappen van haar ouders. Dit  leidde landelijk tot grote verontwaardiging en discussie.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beloofde te onderzoeken hoe er meer maatwerk kon worden geboden, maar tot het aanpassen van de wet is het nog niet gekomen. De Tweede Kamer nam in februari vorig jaar weliswaar een motie aan om de Participatiewet te hervormen, maar vanwege de lange formatie is dat nog niet omgezet in daden. Het ministerie is in 2021 begonnen met het opstellen van een nieuw beleidsplan om de Participatiewet te herzien.

Lokaal probeerden politici wel wat scherpe randjes weg te vijlen: in 84 gemeenten, waaronder grote steden als Den Haag, Rotterdam, Enschede, Den Bosch, Maastricht en Nijmegen, werden regels voor het aannemen van giften aangenomen of bestaande regels versoepeld. In vrijwel al deze gemeenten mogen bijstandsgerechtigden voortaan 1.200 euro per jaar aan giften accepteren. 

Toeslagenaffaire

Beïnvloed door de toeslagenaffaire werkt het nieuwe kabinet inmiddels aan het minder hardvochtig maken van de Participatiewet.

Herstel na coronadip in 2020: bijstand daalt in 2021 met 2,4%

In 2021 daalt het aantal bijstandsuitkeringen met 2,4% ten opzichte van het jaar ervoor (december 2020). Hiermee is de stijging die we in 2020 zagen ten gevolge van de coronacrisis gekeerd. In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners is de daling met 2,6% het grootst. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners is de daling met 2,3% iets kleiner. In het vierde kwartaal van 2021 is het aantal bijstandsgerechtigden inmiddels lager dan het aantal in dezelfde periode in 2019.

Grafiek landelijke afname van de bijstand
Grafiek ontwikkeling bijstand t.o.v. het jaar ervoor

71% van de gemeenten ziet bijstandsbestand dalen

De meerderheid van de gemeenten (71%) ziet het bijstandsbestand in 2021 dalen. Voor 7% van de gemeenten is het aantal bijstandsuitkeringen ten opzichte van 2020 gelijk gebleven. Hoewel er landelijk gezien een afname is van het aantal bijstandsuitkeringen, ziet 22% van de gemeenten een stijging van hun bijstandsbestand. In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners zien we vaker een stijging van het bestand (27%). Omdat zij kleinere bijstandsbestanden hebben, speelt toeval hier mogelijk een rol. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners stijgt het bestand het minst vaak (10%).

Factoren die specifiek waren voor de coronacrisis kunnen van invloed zijn geweest op het verschil in de ontwikkeling van het bijstandsbestand tussen grote en kleinere gemeenten. Hierbij kan gedacht worden aan de daling en stijging in werkgelegenheid in specifieke sectoren (bijvoorbeeld toerisme en horeca) die sterker vertegenwoordigd zijn in grotere steden. Gemeenten waar het bestand stijgt, hebben met name te maken met een hogere instroom dan gemeenten waar het bestand daalt. De uitstroom ligt in deze gemeenten maar iets lager dan in gemeenten waar het bestand daalt.

Als we kijken naar het aandeel jongeren in het bijstandsbestand, zijn er geen opvallende verschillen tussen gemeenten met een stijgend of dalend bijstandsbestand waarneembaar. 

  Gemiddelde van instroom Gemiddelde van uitstroom
Daling 27,2% 32,7%
Gelijk 27,3% 33,2%
Stijging 33,2% 31,6%
Totaal 28,5% 32,5%
Percentage gemeenten met stijgend of dalend bijstandsbestand in 2020
Het aantal werklozen daalde in de afgelopen drie maanden met 4 duizend per maand en kwam in oktober uit op 277 duizend. Dat is 2,9 procent van de beroepsbevolking, hetzelfde werkloosheidspercentage als in februari 2020, voor aanvang van de coronacrisis.
Bij de WW zagen we na een aanvankelijke enorme piek in april 2020 een daling van de instroom. De ontwikkeling van de WW-instroom werd sterk gedempt door de NOW-regeling. Hoewel er in het najaar van 2020 tijdelijk sprake was van een licht stijgende tendens, zien we vanaf februari 2021 weer een voortdurende daling. Inmiddels zitten we onder het niveau van voor de crisis.

Bron: Volumeontwikkelingen najaar 2021 (Ed Berendsen, UWV Kennisverslag 2021-8, UWV, 2021)

Instroom daalt en ligt vrijwel op hetzelfde niveau als in 2019 (25%)

In 2021 is de instroom in de bijstand 25%. Het instroompercentage geeft een beeld van hoeveel nieuwe bijstandsuitkeringen gemeenten in een jaar toekennen. Het instroompercentage is het aandeel nieuw toegekende bijstandsuitkeringen in 2021 ten opzichte van het totale bestand van eind 2020. Zaten er eind 2020 bijvoorbeeld 1.000 mensen in de bijstand, dan zouden er bij een instroompercentage van 25% in 2021 dus 250 nieuwe mensen zijn ingestroomd.

In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners is het instroompercentage iets hoger, namelijk 29%.  In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners is de instroom iets lager, namelijk 23%. Met deze daling is een eind gekomen aan de stijging die we in 2020 zagen als gevolg van de coronacrisis en de economische tegenwind in dat jaar. In 2021 ligt de instroom weer op vrijwel hetzelfde niveau als in 2019. In 2020 was het instroompercentage nog 31%.

De spanning op de arbeidsmarkt is in het vierde kwartaal van 2021 verder toegenomen, het resultaat van een aanhoudende groei van het aantal vacatures (met 16 duizend) en een verdere daling van het aantal werklozen (met 29 duizend). Ook het aantal banen bleef groeien; er kwamen er 44 duizend bij in het vierde kwartaal.
Instroompercentage in de bijstand
Instroompercentage in de bijstand

Uitstroom 29%

In 2021 is de uitstroom 29%. Het uitstroompercentage geeft een beeld van hoeveel bijstandsuitkeringen gemeenten in een jaar stopzetten. Het uitstroompercentage is het aandeel gestopte bijstandsuitkeringen in 2021 ten opzichte van het totale bijstandsbestand van eind 2020. 

Net als bij de instroom, is het uitstroompercentage in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners het hoogst, namelijk 31%. Vaak gaat een hogere instroom gepaard met een hogere uitstroom. De uitstroom in 2021 is iets hoger dan de uitstroom voor de coronacrisis in 2019 (28%).

 

 

Uitstroompercentage uit de bijstand
Uitstroompercentage uit de bijstand

Instroom versus uitstroom

De uitstroom kan het beste bekeken worden in samenhang met de instroom. In 2021 is de instroom sterk gedaald ten opzichte van 2020. Het uitstroompercentage is daarnaast licht  gestegen. De daling van het bestand in 2021 wordt dus veroorzaakt door een forse daling van de instroom in combinatie met een kleine stijging van de uitstroom.

In- en uitstroompercentages bijstand

Kleine stijging uitstroom na verblijfsduur van 1 tot 3 jaar

Een groot deel van de mensen die uit een uitkering stromen, heeft relatief kort die uitkering gehad. In 2021 heeft 49% van de beëindigde uitkeringen één jaar of korter geduurd. Bij 24% was dat 1-3 jaar en 30% heeft meer dan 3 jaar een uitkering gehad.

De uitstroom van mensen die korter dan een jaar een uitkering hebben gehad, neemt in 2021 licht af. De uitstroom onder deze groep daalt van 50% in 2020 naar 49% in 2021. Dit heeft te maken met de daling van de instroom in 2021. De uitstroom van mensen die één tot drie jaar in de uitkering hebben gezeten neemt licht toe van 21% in 2020 naar 24% in 2021. De mensen die nieuw instromen in 2021, zijn voor een deel weer in hetzelfde jaar uitgestroomd en ook een deel van de mensen die in het coronajaar 2020 instroomden, stromen weer uit.

Net iets minder dan een derde (31%) van de mensen die uitstroomden, deed dit zelfs binnen 6 maanden na aanvraag van een uitkering. Dit aandeel is wel afgenomen ten opzichte van 2020 (36%).

In de jaren 2014 tot 2019 daalde het aandeel in de uitstroom van mensen die korter dan een jaar in de uitkering juist van 59% in 2014 tot 44% in 2019. Dit had te maken met de dalende instroom in die jaren. Het percentage langdurige uitkeringen dat is beëindigd, is sinds 2019 gelijk gebleven (30%).

Het kan hier gaan om alle soorten uitstroomredenen: van ‘pensioen’ en ‘verhuizing’ tot ‘werk’.

2021 - Uitstroom naar verblijfsduur
Uitstroom naar verblijfsduur

Hoogste uitstroom naar werk sinds 2014

De uitstroom naar werk stijgt. Bij 41% van de stopgezette bijstandsuitkeringen in 2021 is het vinden van werk de reden van uitstroom. In 2020 was dit percentage 36%. Hiermee ligt de uitstroom naar werk op het hoogste niveau sinds 2014. Ook zelfstandigen die een eigen bedrijf starten, vallen binnen deze groep. De uitstroom vanwege handhavingsactiviteiten blijft met 8% in 2021 gelijk aan 2020. Bij deze groep heeft de gemeente vastgesteld dat er geen recht (meer) is op een bijstandsuitkering. Bij 4% van de uitstroom gaat het om jongeren (tot 27 jaar) die (terug) naar school gaan en in aanmerking komen voor studiefinanciering. In 2020 lag dit percentage op 6%. In dit jaar zagen we onder jongeren een relatief hoge instroom.

In 2021 is ‘verloop’ is bij 29% van de stopgezette uitkeringen de reden van uitstroom. Hieronder vallen: bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, detentie, verhuizen naar een andere gemeente, verhuizing naar het buitenland en het aangaan van een relatie met een partner met voldoende inkomsten.

2021 - Reden van uitstroom uit de bijstand
Reden van uitstroom uit de bijstand

Aandeel herinstroom ten opzichte van totale instroom iets gestegen

In 2021 is 9% van de mensen die zijn uitgestroomd uit de bijstand binnen een half jaar opnieuw aangewezen op een bijstandsuitkering. Na een jaar is de herinstroom in de bijstand 16%. Onder gemeenten met meer dan 100.000 inwoners is de herinstroom iets hoger dan het gemiddelde (17%).

Ten opzichte van 2020 is de herinstroom iets gestegen: in 2020  stroomde 8% binnen een half jaar opnieuw in en 15% binnen een jaar. In 2019 stroomde nog 10% binnen een half jaar opnieuw in en 18% binnen een jaar. De herinstroom is dus nog steeds lager dan voor de coronacrisis.  Dit heeft  te maken met het gegeven dat er in 2020 en 2021 door de coronacrisis een nieuwe groep mensen instroomde, die vanwege de gunstige economische situatie in de voorgaande jaren niet in het voorgaande jaar afhankelijk was van een bijstandsuitkering.

2021 - Herinstroom in de bijstand
Herinstroom in de bijstand binnen 12 maanden

Vooral veel 45-plussers in de bijstand

Eind 2021 is 55% van de bijstandsgerechtigden 45-plusser (dit is een optelsom van de percentages 26% + 26% + 3% in onderstaande grafiek). In die groep vallen ook de 65-plussers die door het verschuiven van de pensioengerechtigde leeftijd langer op bijstand aangewezen zijn. Inmiddels maken zij 3% van het bestand uit. 9% van de bijstandsgerechtigden is onder de 27 jaar. De overige 36% is tussen de 27 en de 45 jaar.

Ten opzichte van 2020 is er een lichte afname in het aandeel jongeren 18 tot 35 jaar.

 

Bij jongeren tot 27 jaar was de daling in 2021 het sterkst, ruim 8 procent. Dat komt neer op ruim 3 duizend personen. Zowel onder de 27- tot 45-jarigen als de 45-plussers was de daling ten opzichte van het jaar daarvoor minder sterk, namelijk bijna 5 procent (ruim 7 duizend personen) en bijna 2 procent (4 duizend personen).

Bron: Minder bijstandsontvangers in 2021 (CBS, februari 2022) 

Daarnaast is ten opzichte van 2013 het aandeel 55-plussers toegenomen. Dit heeft te maken met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en hangt mogelijk samen met de toename van de verblijfsduur in de uitkering.

2021 - Leeftijdsopbouw bijstandsbestand
Leeftijdsopbouw bijstandsbestand

45-plussers zijn oververtegenwoordigd in de bijstand in vergelijking tot de beroepsbevolking. 55% van het bijstandsbestand is ouder dan 45. In de beroepsbevolking is dat 43%. Jongeren tot 27 jaar zitten juist relatief weinig in de bijstand; zij maken 9% van het aantal bijstandsgerechtigden uit, tegenover 17% van de beroepsbevolking. (1)

Daarentegen blijkt uit de rapportage In, uit- en herinstroom 2016 - 2021 dat  juist jongeren relatief het vaakst in- en ook weer uitstromen uit de bijstand. Jongeren tot 27 jaar zijn het sterkst vertegenwoordigd bij de instroom in de bijstand en jongeren tussen de 27 en 35 jaar vormen de grootste groep bij de uitstroom.

Voetnoten

  1. Zie voor een vergelijking: CBS. De beroepsbevolking bestaat uit personen die betaald werk hebben of daar recent naar gezocht hebben en direct beschikbaar zijn. De leeftijdscategorie van jongeren in de beroepsbevolking wijkt iets af van de gehanteerde categorie in de bijstand.

Veel langdurige uitkeringen

61% van de mensen met een bijstandsuitkering heeft die uitkering eind 2021 langer dan drie jaar. In 2013 was dit nog 44%. Na drie jaar in de bijstand is de kans op uitstroom sterk afgenomen. (1) De verblijfsduur hangt ook samen met de nieuwe instroom in een jaar. De afname van de instroom heeft bijgedragen aan een relatieve toename van mensen die langer een bijstandsuitkering ontvangen.

In 2021 zien we daarom ook een kleine daling van het percentage bijstandsgerechtigden dat minder dan één jaar een uitkering ontvangt en een stijging van het percentage bijstandsgerechtigden die al langer een uitkering ontvangen.

De gemiddelde verblijfsduur in de uitkering van alle bijstandsgerechtigden is eind 2021 ruim vijf jaar (67 maanden). In augustus 2016 lag de gemiddelde verblijfsduur nog op 52 maanden (vier jaar en vier maanden). Vanaf september 2016 is de gemiddelde verblijfsduur stapsgewijs opgelopen. Dit illustreert dat vooral de mensen die korter in de bijstand zitten in staat zijn om weer uit te stromen. De gemiddelde verblijfsduur kan per gemeente flink verschillen. De kortste gemiddelde verblijfsduur van het bijstandsbestand in een gemeente is 31 maanden (tweeënhalf jaar). De langste 99 maanden (acht jaar en drie maanden).

2021 - Verblijfsduur in de bijstand
Van de mensen die eind 2018 langdurig in  de bijstand verbleven (langer dan twee jaar) is in 2019 5% uitgestroomd naar werk. Van deze 5% ontving bijna 13% een voorziening in de vorm van een (tijdelijke) loonkostensubsidie.
Doove, S., Dill, A., Joosten, M., Rouw, B. ‘Uitstroom uit de langdurige bijstand’, CBS, 2020.
Verblijfsduur in de bijstand

Voetnoten

  1. Dit bleek uit een analyse van de Divosa-benchmark gegevens uit 2013 op uitstroom naar verblijfsduur. Na 1 jaar was de kans om in hetzelfde jaar uit te stromen nog tegen de 25%. Na 3 jaar was die kans afgenomen tot onder de 10%. Na 10 jaar stabiliseert de kans op uitstroom tot net onder de 5%.

10% heeft ontheffing arbeidsplicht

Voor 10% van de personen met een bijstandsuitkering registreren gemeenten eind 2021 een ontheffing van de arbeidsplicht. Mensen met een ontheffing zijn vrijgesteld van de plicht om werk te zoeken, werk te aanvaarden en werk te behouden. Het aantal ontheffingen is in 2021 gelijk aan 2020 en iets lager dan in 2019 (11%). Het percentage ontheffingen wordt beïnvloed door de samenstelling van het bestand en gemeentelijke beleidskeuzes. Door de economische tegenwind ten gevolge van corona stroomde een nieuwe groep mensen in, die op zich in staat was om te werken, maar even geen baan kon vinden. Dit kan een verklaring zijn voor het iets lagere percentage ontheffingen in 2021 en 2020. Ook gemeentelijke beleidskeuzes hebben effect. Zo hebben gemeenten in 2018 en 2019 hun bestanden opnieuw onder de loep genomen, omdat daar toen weer meer tijd voor was. Mogelijk heeft dit toen tot meer ontheffingen geleid.

In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners en gemeenten tussen de 50.000 en 100.000 ligt het percentage ontheffingen hoger (15% en 13%) dan in de grote gemeenten (7%).

2021 - Percentage bijstandsgerechtigen met een ontheffing van de arbeidsverplichting
Percentage bijstandsgerechtigen met een ontheffing van de arbeidsverplichting

Vooral ontheffingen om ‘dringende redenen’

De overgrote meerderheid (80%) van de mensen met een ontheffing heeft die eind 2021 om een ‘dringende reden’ gekregen. Het gaat hier om mensen die tijdelijk niet kunnen werken, bijvoorbeeld vanwege persoonlijke omstandigheden zoals mantelzorg of ziekte. 16% van de ontheffingen is voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, 4% voor alleenstaande ouders met een kind onder de 5 jaar. Het percentage bijstandsgerechtigden met een ontheffing vanwege arbeidsongeschiktheid is in de afgelopen zes jaar toegenomen van 2% tot 16%. Dit kan samenhangen met de instroom van mensen in de bijstand die eerder onder de Wajong vielen. Ook hebben verschillende gemeenten in de afgelopen jaren met een lagere instroom de ruimte gehad om het arbeidsvermogen van de mensen die al langer in hun bijstandsbestand zitten in kaart te brengen.

Als bijstandsgerechtigden ontheven worden van hun verplichtingen, zoals actief werk zoeken en aangeboden werk aannemen, heeft dat geen negatief effect op de uitstroom naar werk. Na afloop van de ontheffing zijn er soms positieve effecten op uitstroom.
2021 - Reden ontheffing arbeidsplicht

Percentage bijstandsgerechtigden met inkomsten uit parttime werk daalt

7,2% van de bijstandsgerechtigden heeft in 2021 inkomsten uit werk naast hun bijstandsuitkering. In 2020 lag dit percentage op 7,6% en in de jaren hiervoor kreeg rond de 8% bijstand als aanvulling op inkomsten uit werk. Het gaat meestal om een kleine deeltijdbaan. Omdat deze bijstandsgerechtigden daarmee niet het sociaal minimum verdienen, vult de gemeente hun inkomsten aan tot de bijstandsnorm. (1) In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners ligt het percentage bijstandsgerechtigden met inkomsten uit werk met 6,6% lager dan in de kleinere gemeenten. In gemeenten tot 100.000 inwoners werkt een hoger percentage bijstandsgerechtigden parttime.

2021 - Percentage bijstandsgerechtigen met inkomsten uit werk
Percentage bijstandsgerechtigen met inkomsten uit werk

Voetnoten

  1. De Participatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid om inkomen uit arbeid gedeeltelijk vrij te laten als het werk naar de mening van de gemeente bijdraagt aan arbeidsinschakeling. De vrijlating mag 6 maanden duren en bedraagt 25% van het verdiende inkomen met een plafond. Voor alleenstaande ouders en personen met een medische urenbeperking gelden aparte regels.

Gemiddelde inkomsten uit parttime werk stijgen

Bijstandsgerechtigden met inkomsten uit werk verdienen in 2021 gemiddeld 608 euro per maand. Naast dat een hoger percentage bijstandsgerechtigden in gemeenten tot 100.000 inwoners deeltijd werkt, zijn de verdiensten gemiddeld genomen ook hoger. Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen juist minder inkomsten verrekenen (gemiddeld 578 euro per maand). Verschillen tussen gemeenten kunnen deels verklaard worden door samenstelling van het bijstandsbestand en de beschikbaarheid van laaggeschoold werk in de regio. Ook zijn verschillen waarschijnlijk terug te leiden tot verschillen in beleid en uitvoering. (1)

Gemeenten die parttime werk stimuleren, komen over het algemeen minder tekort op hun bijstandsbudget dan gemeenten die dat niet doen.

Bron: Factsheet Parttime werk in de bijstand (Divosa Benchmark, 2019)

Sinds 2014 is het gemiddelde bedrag dat per bijstandsgerechtigde per maand wordt verdiend toegenomen van €530 tot €608. Echter wanneer dit afgezet wordt tegen de hoogte van de uitkeringen (die ook elk jaar stijgt) dan is er eerder sprake van een bijna gelijkblijvend percentage. Per gemeentegrootteklasse is de ontwikkeling verschillend.

Onderzoeksgroepen werden intensiever begeleid in de zoektocht naar werk. Daar zijn de resultaten in Utrecht positiever dan in de andere twee steden. In Wageningen en Deventer waren zowel tijdens als na afloop van het experiment geen meetbare resultaten te zien. Utrechtse bijstandsgerechtigden leken juist wel te profiteren van de extra aandacht. De positieve effecten zijn ook 21 maanden na afloop van het experiment nog zichtbaar.
2021 - Gemiddelde maandelijkse inkomsten uit werk
Gemiddelde maandelijkse inkomsten uit werk
Gemiddeld percentage hoogte inkomsten t.o.v. uitkering
Werk betekent voor de meeste mensen een bron van inkomsten. Voor uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking (Participatiewet, Wajong, WIA, WAO) is dit niet altijd het geval. Van de bijna 500 werkende respondenten komt 61% in financiële problemen door de manier waarop hun inkomsten worden verrekend met de uitkering. Voor één op de drie werkenden zorgt deze onzekerheid ervoor dat zij niet meer uren zouden willen gaan werken of niet meer opnieuw aan de slag willen als hun huidige baan stopt.

Bron: Als verrekenen een beperking is (Optimalistic, Muzus en Stimulansz, 2021

Voetnoten

  1. Van Dodeweerd, M., Van der Harg, A., Kirchner, L. ‘Factsheet Parttime werk in de bijstand’, Divosa Benchmark, 2019.

Stijgende trend inzet loonkostensubsidie zet door

Mensen met een arbeidsbeperking kunnen via hun gemeente een beroep doen op ondersteuning om aan het werk te gaan. Voor diegenen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, zetten gemeenten loonkostensubsidie in. (1) Het percentage personen met een loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet is in 2021 6,2%. (2) Dit is een verhoudingsgetal dat de omvang van het aantal mensen met een loonkostensubsidie afzet tegen het aantal mensen in de bijstand. In gemeenten tot 100.000 inwoners ligt het percentage personen met een loonkostensubsidie hoger. De meerderheid van mensen met loonkostensubsidie zitten niet in de bijstand. Eén op de vijf van de mensen aan het werk met loonkostensubsidie ontvangt wel een bijstandsuitkering. Zij werken dan parttime en verdienen minder dan de bijstandsnorm. (3) Onder personen met een loonkostensubsidie vallen ook mensen die beschut aan het werk zijn.

De ontwikkeling van het percentage personen met loonkostensubsidie vertoont een stijgende trend van 0,4% in 2015 naar 6,2% in 2021. Dit komt neer op ruim 25.000 (4) mensen die aan het werk zijn met loonkostensubsidie.

2021 - Percentage personen met loonkostensubsidie afgezet tegen het bijstandsbestand
Percentage personen met loonkostensubsidie afgezet tegen het bijstandsbestand

Voetnoten

  1. Loonkostensubsidie compenseert de werkgever bij verminderde productiviteit van een werknemer. De loonkostensubsidie die een werkgever van de gemeente krijgt, is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer.
  2. Deze betalen gemeenten uit het bijstandsbudget. Forfaitaire loonkostensubsidie (ook betaald uit het bijstandsbudget) en tijdelijke loonkostensubsidie (betaald uit het participatiebudget), zijn in dit cijfer niet meegenomen.
  3. Factsheet Ontwikkeling loonkostensubsidies (Divosa, 2021)
  4. CBS, voorlopige cijfers december 2021 (excl. forfaitair LKS)

Gemiddelde loonwaarde neemt gestaag toe (52%)

Het bedrag dat de gemeente aan loonkostensubsidie uitkeert aan een werkgever wordt bepaald door het verschil tussen loonwaarde (1) en het wettelijk minimumloon. Met een gevalideerde loonwaardemeting op de werkplek, wordt de loonwaarde bepaald. De werkgever betaalt de werknemer het loon en krijgt van de gemeente een subsidie voor de gederfde loonwaarde als percentage van het minimumloon. De gemiddelde loonwaarde van personen met een loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet is eind 2021 52% van het wettelijk minimumloon. In grote gemeenten is de gemiddelde loonwaarde iets lager, namelijk 51%.

2021 - Gemiddelde loonwaarde
Gemiddelde loonwaarde

Voetnoten

  1. Percentage dat iemand met een arbeidsbeperking per uur kan verdienen in vergelijking met een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring.

Loonwaarde meestal tussen 50% en 75%

Bij 49% van de mensen met een loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet ligt de loonwaarde in 2020 tussen de 50% en de 75% van het wettelijk minimumloon. Dit is een lichte daling ten opzichte van 2020. In 2020 lag dit percentage nog op 50%. 

Verdeling loonwaarde over totaal personen met LKS
Onderverdeling personen met loonkostensubsidie naar loonwaarde als percentage van het wettelijk minimum loon
De middelen voor loonkostensubsidie die voorheen via het verdeelmodel bijstand beschikbaar gesteld werden, worden vanaf 2022 verdeeld op basis van de laatst bekende realisaties. Hiertoe wordt een apart deelbudget geraamd, op basis van een zo goed mogelijke inschatting van de te verwachten uitgaven aan LKS van alle gemeenten gezamenlijk

Factsheet Ontwikkeling loonkostensubsidies

In september 2021 publiceerden de benchmarkpartners de factsheet Ontwikkeling loonkostensubsidies. De factsheet laat onder andere zien dat loonkostensubsidies met name worden verleend aan mannen en jongeren. Ook wordt de relatie tussen loonkostensubsidie en het ontvangen van bijstand beschreven.

Lees de factsheet Ontwikkeling loonkostensubsidies.

Daling maatregelen en sancties

Als bijstandsgerechtigden de aan hen opgelegde verplichtingen niet nakomen, kunnen gemeenten hun uitkering korten. Dit heet een maatregel of een sanctie. Het aantal maatregelen dat in 2021 is opgelegd, is 2,1% van het totaal aantal bijstandsuitkeringen. In 2019 ging het nog om een percentage van 3,9%. Uit de ervaringen van gemeenten blijkt dat in 2021 veel capaciteit werd ingezet op de begeleiding van mensen naar werk en de afhandeling van de Tozo. Zodoende werd er minder gehandhaafd en zijn er minder maatregelen opgelegd. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners wordt vaker een maatregel opgelegd (2,3%).

Het percentage van 2,1% is gebaseerd op het totaal aantal betalingen in een jaar waarop een maatregel is toegepast, gedeeld door het gemiddelde volume in een jaar. Omdat een persoon meerdere maanden een maatregel opgelegd kan krijgen, zal het percentage personen dat een maatregel heeft gekregen lager zijn.

2021 - Aantal maatregelen als percentage afgezet tegen het bijstandsbestand
Aantal maatregelen als percentage afgezet tegen het bijstandsbestand

Wel een stijging maatregelen rondom arbeidsplicht

De overgrote meerderheid van de maatregelen (83,8%) wordt opgelegd voor het niet voldoen aan de arbeidsplicht. Dit is een stijging ten opzichte van 2020, toen dit percentage nog op 80% lag. Bij 6,3% gaat om gerelateerde verplichtingen, zoals het niet nakomen van de afspraken die gemeenten en bijstandsgerechtigden hebben gemaakt in het plan van aanpak. Of het niet zoeken naar werk of scholing in de verplichte zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar. In 7,4% van de gevallen gaat het om ‘een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid’. Hiervan kan sprake zijn als iemand diens vermogen te snel heeft opgemaakt bijvoorbeeld door iets te kopen wat echt niet nodig was.  1,5% van de maatregelen is opgelegd vanwege agressie. Bij 0,8% van de maatregelen is de oorzaak het niet of onvoldoende nakomen van de Wet Taaleis Participatiewet. (1)

In zijn geheel beschouwd valt de effectiviteit van sancties tegen. Het enige positieve effect dat we vonden is dat sancties de kans verminderen dat mensen nogmaals niet voldoen aan hun verplichtingen. Echter, er was geen bewijs dat deze vermindering veroorzaakt werd doordat mensen daadwerkelijk meer gingen solliciteren. Bovendien lijken sancties de inkomsten uit werk te verminderen.

Bron: Sancties voor burgers (Timo Verlaat e.a., 2021)

2021 - Reden opgelegde maatregelen
Reden opgelegde maatregelen
Categorie Reden vermindering naar aanleiding van afstemming
Niet nakomen plicht tot arbeidsinschakeling ‘Op het vlak van plicht tot arbeidsinschakeling’
Niet nakomen van andere verplichtingen ‘Niet nakomen tegenprestatie’, ‘niet nakomen verplichtingen plan van aanpak’, ‘niet (voldoende) zoeken naar werk in zoekperiode van vier weken’ en ‘niet (voldoende) zoeken naar scholing in zoekperiode van vier weken’
Agressie Agressie
Niet voldoen aan wet taaleis Niet (voldoende) nakomen van afspraken i.h.k.v. de Wet Taaleis
Oorzaak partner Oorzaak bij partner
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid In het geval er handelingen worden verricht of nagelaten waardoor er onnodig een beroep op de bijstand wordt gedaan. Bijvoorbeeld door het snel opmaken van vermogen of het niet aanvragen van andere regelingen waar iemand recht op heeft.

Voetnoten

  1. In de Participatiewet staat opgenomen dat iedere bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal op referentieniveau 1F moet beheersen. Als iemand niet voldoet aan de taaleis, moet diegene de taal beter gaan leren. Doet de bijstandsgerechtigde hiervoor geen moeite, dan mag de gemeente de bijstandsuitkering verlagen.

Overtredingen inlichtingenplicht vrijwel gelijk

In 2021 constateren gemeenten bij 5,8% van hun bijstandsbestand dat de bijstandsgerechtigde de inlichtingenplicht heeft overtreden. Hiermee zijn de overtredingen van de inlichtingenplicht vrijwel gelijk aan 2020. In 2020 lag dit percentage op 5,5%. In 2019, voor corona, lag dit percentage op 7%.

Het lagere aantal vastgestelde overtredingen en opgelegde maatregelen kan te maken hebben gehad met de coronamaatregelen in 2020. Uit contact met Divosa-leden komt bijvoorbeeld naar voren dat gemeenten door de coronamaatregelen veel minder huisbezoeken hebben kunnen afleggen en dat de controle op een lager pitje is komen te staan. Veel gemeentelijke handhavers zijn ook ingezet bij de verwerking van aanvragen voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).

Het percentage overtredingen inlichtingenplicht gaat over het totaal aantal vastgestelde overtredingen van de inlichtingenplicht in een jaar, gedeeld door het gemiddelde aantal bijstandsuitkeringen in hetzelfde jaar. Bij één persoon kunnen meerdere overtredingen van de inlichtingenplicht worden geconstateerd. Het gaat bijvoorbeeld om het verzwijgen van inkomsten, een onjuiste opgave van het woonadres of een onjuiste opgave van de samenstelling van het huishouden. Hierdoor hebben deze mensen onterecht een uitkering ontvangen of een te hoog bedrag ontvangen.

Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners constateren iets vaker een overtreding van de inlichtingenplicht (6,3%) dan kleinere gemeenten (resp. 4,6% en 5,5%).

2021 - Aantal overtredingen inlichtingenplicht afgezet tegen het bijstandsbestand
Aantal overtredingen inlichtingenplicht afgezet tegen het bijstandsbestand
Wat dit betreft wil het kabinet het handhavingsstelsel in de sociale zekerheid in bredere zin herijken. Er moet oog blijven voor de mens achter de aanvraag. Aan de andere kant is een gepaste reactie nodig als burgers willens en wetens deregels overtreden.

Verantwoording

De gegevens in deze rapportage zijn afkomstig van 226 gemeenten. Zij vertegenwoordigen 64% van het totaal aantal gemeenten in 2021 en 85% van de mensen die een algemene bijstandsuitkering ontvangen.

In de vergelijking tussen de jaren gaat het grotendeels, maar niet volledig om dezelfde gemeenten.

Gemeenten in deze rapportage naar gemeentegrootte

Gemeentegrootte Aantal gemeenten
< 50.000 inwoners 150
50.000-100.000 inwoners 45
>100.000 inwoners 31
Totaal 226 (1)

Gewogen gegevens

De Divosa-monitor presenteert de gegevens van de benchmarkgemeenten naar gemeentegrootte en op landelijk niveau. De gegevens in deze rapportage zijn gewogen. Dat betekent dat gemeenten meetellen naar rato van hun bijstandspopulatie. Dit is anders dan de werkwijze die Divosa op het benchmarkplatform hanteert waar gemeenten zich met individuele gemeenten willen vergelijken. Op het platform wordt dus gewerkt met ongewogen resultaten. 

Data en definities

De gegevens in de Divosa Benchmark zijn gebaseerd op de gegevens die gemeenten aanleveren voor de CBS-statistieken (BUS, SRG, BDFS). De bewerkingen zijn voor rekening van de Divosa Benchmarkorganisatie.

Voetnoten

  1. Cijfers van 10 gemeenten die deelnemen aan de Benchmark zijn niet meegenomen in deze rapportage vanwege onvolledige cijfers. Bij de cijfers over loonkostensubsidie zijn 9 gemeenten niet meegenomen omdat zij geen cijfers hierover hebben aangeleverd. Bij de cijfers over uitstroom zijn 5 gemeenten niet meegenomen vanwege niet kloppende cijfers.

 

Definities

De Divosa Benchmark Werk & Inkomen wordt gemaakt op basis van de data die gemeenten ook aan het CBS leveren. Er zijn wel wat verschillen. Zo krijgt de Divosa Benchmark geen BSN-nummers van gemeenten. Ook vinden er minder correcties plaats op de gegevens in de benchmark. Gemeenten kunnen zelf nieuwe gegevens aanleveren, maar doen dat niet altijd. 

De dataverzameling gebeurt op basis van de richtlijnen van de CBS-statistieken. Het gaat daarbij om de Bijstands Uitkeringen Statistiek (BUS), de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) en de Bijstands Debiteuren en Fraude Statistiek (BDFS). De richtlijnen voor deze statistieken zijn te vinden op de site van het CBS.

Hieronder volgt per indicator een beschrijving van hoe deze indicator is berekend. Bij elke indicator in de Divosa Benchmark Jaarrapportage Werk & Inkomen gaat het om gewogen cijfers.

Ontwikkeling bijstand

De ontwikkeling van de bijstand is de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen ‘algemene bijstand’, IOAW, IOAZ en Bbz voor uitkeringsgerechtigden tot aan de pensioengerechtigde leeftijd in een kalenderjaar.

De algemene bijstandsuitkeringen vormen ongeveer 95% van het uitkeringsbestand.

Specificatie: 

  • Algemene bijstand: reguliere bijstandsuitkering.
  • IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers): bijstand voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen, ongeacht hun leeftijd. 
  • IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen): bijstand voor mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moesten beëindigen. Uitvoering door gemeenten.
  • Bbz (Besluit bijstandverlening zelfstandigen): uitkering levensonderhoud voor startende ondernemers.

De ontwikkeling van de bijstand geeft de toe- of afname van het aantal betalingen weer en wordt berekend door het aantal betalingen voor deze uitkeringen in december van het kalenderjaar te delen door het aantal betalingen in december van het jaar daarvoor. In formule: ontwikkeling bijstand = (volume bijstand december jaar t / volume bijstand december t-1) x 100%. Dit cijfer geeft dus de toename of daling van het aantal betalingen weer. 

Het volume is gemeten aan de hand van het aantal betalingen. Het aantal betalingen is lager dan het aantal personen met een uitkering, omdat echtparen gezamenlijk één uitkering (betaling) krijgen. Het meten van betaalde uitkeringen maakt het mogelijk om al een maand na een uitkeringsperiode de volume-ontwikkelingen tussen gemeenten te vergelijken. Dat is een groot voordeel bij benchmarken.

Nabetalingen tellen niet mee in het totaal. Nulbetalingen wel.

Instroom in de bijstand

Instroom betekent dat een uitkering in de maand ervoor niet in het bestand aanwezig was. Het instroompercentage is het aantal nieuwe uitkeringen algemene bijstand in een kalenderjaar in relatie tot het volume algemene bijstand aan de start van het kalenderjaar. Dit is inclusief herinstroom.

In formule: instroompercentage = (Instroom januari t/m december in jaar t / volume algemene bijstand december t-1) * 100%

Uitstroom uit de bijstand

De uitstroom is een berekende indicator. Per maand is berekend wat de uitstroom is waarna de maanden januari t/m december bij elkaar zijn opgeteld. In formule: uitstroom = ((de ontwikkeling van het volume in maand 1 – de instroom) + idem maand 2 t/m 12) / volume bijstand december t-1) * 100%

Het uitstroompercentage is het aantal stopgezette uitkeringen algemene bijstand in een kalenderjaar in relatie tot het volume algemene bijstand aan de start van het kalenderjaar.

Uitstroomredenen

De uitstroomredenen zijn geteld over het aantal beëindigde uitkeringen algemene bijstand van personen in een kalenderjaar. Daarbij zijn de 21 beschikbare categorieën van het CBS in de benchmark samengevoegd tot 6 categorieën.

Categorie Uitstroom vanwege (BUS-code)
Werk 'verkregen inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking/uitkering ziekte' (34/11)
'zelfstandig beroep of bedrijf' (34/13)
Scholing 'gaan volgen onderwijs met studiefinanciering' (34/01)
Inkomsten 'uitkering werkloosheid' (34/14)
'uitkering arbeidsongeschiktheid' (34/15)
'alimentație' (34/17)
'vermogensopbrengsten' (34/18)
'ander inkomen' (34/19)
Handhaving 'overschrijden maximale verblijfsduur buitenland' (34/07)
'geen inlichtingen' (34/31)
'niet verschenen op herhaalde oproep inlichtingenplicht' (34/34)
'niet verschenen op herhaalde oproep re-integratiegesprek' (34/35)
'kunnen volgen van onderwijs maar dit niet doen' (34/06)
Verloop 'aangaan relatie' (34/02)
'bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd' (34/03)
'overlijden' (34/04)
'detentie' (34/05)
'verhuizing naar andere gemeente' (34/32)
'verhuizing naar buitenland' (34/33)
Overig 'oorzaak bij partner' (34/97)
'andere oorzaak' (34/98)

Herinstroom

Het percentage herinstroom is het aantal uitkeringen algemene bijstand in een kalenderjaar van mensen die in de 6 (of 12) maanden ervoor ook een uitkering hadden in relatie tot de totale instroom. Als een uitkering wordt beëindigd en aansluitend een nieuwe wordt gestart (bijv. wijziging gezinssamenstelling) dan telt dit wel als uitstroom en instroom, maar niet als herinstroom.

In formule: percentage herinstroom = ( herinstroom binnen 6 (of 12) maanden in januari t/m december in jaar t / Instroom januari t/m december in jaar t) * 100%

Uitstroom naar verblijfsduur

De uitstroom naar verblijfsduur is de uitsplitsing van alle de beëindigde uitkeringen van personen met algemene bijstand in een kalenderjaar naar verblijfsduur in de uitkering. Daarbij is de tijd gemeten tussen de datum van het toekenningsbesluit (de aanvangsdatum uitkering persoon) en de datum van beëindiging van de uitkering.

Leeftijd bestand

De leeftijd van het bestand is de onderverdeling van de personen met een uitkering algemene bijstand naar verschillende leeftijdscategorieën. Dit is gemeten in december van het betreffende kalenderjaar.

Verblijfsduur bestand

De verblijfsduur van het bestand is de onderverdeling van de personen met een uitkering algemene bijstand naar hun verblijfsduur in de uitkering. Dit is gemeten in december van het betreffende kalenderjaar.

Parttime werk

Het percentage mensen dat parttime werkt is het gemiddelde aandeel van personen met inkomsten uit (deeltijd) arbeid in dienstbetrekking in een kalenderjaar op het gemiddeld totaal aantal personen met algemene bijstand in een kalenderjaar. Dit wordt berekend door voor de maanden januari t/m december in het desbetreffende kalenderjaar het aantal personen met parttime werk met een algemene bijstandsuitkering te delen door het aantal personen met algemene bijstand. Vervolgens wordt dat bij elkaar opgeteld en door twaalf gedeeld. 

Onder inkomsten uit werk vallen inkomsten uit loondienst. Maar de CBS-statistiek ziet inkomsten uit de WW of de Ziektewet ook als inkomsten uit werk. In het geval iemand met een dergelijke uitkering niet boven het minimumniveau uitkomt, is het mogelijk om een aanvulling te krijgen vanuit de bijstand.

Gemiddelde maandelijkse inkomsten uit parttime werk

De gemiddelde inkomsten uit parttime werk zijn de gemiddelde maandelijkse inkomsten van personen met algemene bijstand met inkomsten uit parttime werk die verrekend zijn met de uitkering. 

Vrijgelaten inkomsten uit (deeltijd)arbeid uit dienstbetrekking zijn daarmee buiten beschouwing gelaten. Ook de inkomsten uit werk die achteraf teruggevorderd worden, blijven buiten beschouwing. Het gaat hier bijvoorbeeld om inkomsten uit werk die mensen niet hebben opgegeven bij de gemeente, maar die pas later boven water komen na onderzoek van de gemeente.

Ontheffingen van de arbeidsplicht

Bij ontheffingen van de arbeidsplicht gaat het om het aantal personen met een bijstandsuitkering met een ontheffing van de arbeidsverplichting als percentage van het volledige bijstandsbestand in personen. Dit is gemeten in december van het betreffende kalenderjaar. Het gaat om personen met een uitkering algemene bijstand en om personen met een IOAW- of IOAZ-uitkering.

De ontheffing van de arbeidsverplichting heeft betrekking op de plicht tot het verkrijgen, aanvaarden en behouden van werk. De re-integratieplicht staat hier los van.

Reden van ontheffing 

Er zijn verschillende redenen waarom een persoon een ontheffing van de arbeidsplicht kan krijgen.

  1. Alleenstaande ouder (artikel 9a Participatiewet): een tijdelijke ontheffing op eigen verzoek voor alleenstaande ouders met de volledige zorg voor een kind tot 5 jaar.
  2. Dringende reden (artikel 2, lid 9): een tijdelijke ontheffing wegens ‘dringende redenen’. Dit is ter beoordeling van de gemeente. 
  3. Arbeidsongeschikt: volledige ontheffing vanwege duurzame arbeidsongeschiktheid.

Loonkostensubsidie

Bij loonkostensubsidie gaat het om het aantal personen met een loonkostensubsidie afgezet tegen het bijstandsvolume. Dit is gemeten in december van het desbetreffende kalenderjaar. 

Het bijstandsvolume is het aantal uitkeringen algemene bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz.

Let op: Het bijstandsbestand is voor deze indicator gebruikt als een verhoudingsgetal om het aantal mensen met een loonkostensubsidie in gemeenten onderling te kunnen vergelijken. Het bijstandsbestand is daarbij als verhoudingsgetal gebruikt omdat het een indicatie is van de omvang van de groep die voor loonkostensubsidie in aanmerking zou kunnen komen. Deze indicator laat dus niet zien hoeveel mensen in de bijstand een loonkostensubsidie hebben. Mensen met een loonkostensubsidie zijn immers aan het werk en hebben over het algemeen geen uitkering meer nodig.

Loonwaarde

Loonwaarde is de gemiddelde loonwaarde van personen met een loonkostensubsidie in het kader van de Participatiewet als percentage van het wettelijk minimumloon aan het einde van het desbetreffende kalenderjaar.

Onderverdeling loonwaarde

Bij de onderverdeling naar loonwaarde is gekeken welk aandeel van de personen met een loonkostensubsidie een loonwaarde heeft in één van de drie categorieën: 0%-50%, 50%-75%, 75%-100%. Dit is gemeten aan het einde van het kalenderjaar.

Maatregelquote

De maatregelquote is de optelsom van alle uitkeringsbetalingen voor algemene bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz waarop een maatregel is toegepast gedeeld door het gemiddelde bijstandsvolume in een jaar. Dit cijfer geeft weer hoe vaak een gemeente gemiddeld genomen een maatregel toepast. Het cijfer is slechts bij benadering een percentage van het aantal bijstandsgerechtigden dat een maatregel opgelegd heeft gekregen. Op eenzelfde uitkering kunnen immers meerdere maatregelen worden toegepast. Ook kan eenzelfde maatregel langer dan een maand duren waardoor deze meerdere maanden wordt meegeteld. Een maatregel van 3 maanden telt bijvoorbeeld als 3 keer als een maatregel. 

Vanaf januari 2015 zijn de richtlijnen in de BUS aangepast. Daarvoor konden gemeenten een maatregel opgeven ‘op het vlak van de inlichtingenplicht’. Na 2015 niet meer. Dat betekent dat de cijfers over het totaal aantal maatregelen tot 2015 en na 2015 niet met elkaar te vergelijken zijn.

Onderverdeling maatregelen

De redenen voor de maatregelen zijn geteld over alle maatregelen in een kalenderjaar. Daarbij zijn de beschikbare categorieën van het CBS in de benchmark samengevoegd tot 5 categorieën.

Categorie Reden (BUS-code)
Niet nakomen plicht tot arbeidsinschakeling ‘Op het vlak van plicht tot arbeidsinschakeling’ (28/01)
Niet nakomen van andere verplichtingen ‘Niet nakomen tegenprestatie’ (28/05)
‘Niet nakomen verplichtingen plan van aanpak’ (28/06)
‘Niet (voldoende) zoeken naar werk in zoekperiode van vier weken’ (28/07)
‘Niet (voldoende) zoeken naar scholing in zoekperiode van vier weken’ (28/08)
Agressie Agressie (28/03)
Niet/onvoldoende nakomen afspraken wet taaleis Niet (voldoende) nakomen van afspraken i.h.k.v. de Wet Taaleis (28/09)
Oorzaak partner Oorzaak bij partner (28/98)
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid In het geval er handelingen worden verricht of nagelaten waardoor er onnodig een beroep op de bijstand wordt gedaan. Bijvoorbeeld door het snel opmaken van vermogen of het niet aanvragen van andere regelingen waar iemand recht op heeft.

Overtreden van de inlichtingenplicht

Het percentage uitkeringen waarbij de inlichtingenplicht is overtreden is berekend door alle nieuw geboekte vorderingen voor het overtreden van de inlichtingenplicht in een kalenderjaar op te tellen en te delen door het gemiddelde bijstandsvolume in datzelfde kalenderjaar.

Het cijfer is slechts bij benadering een percentage van het aantal bijstandsgerechtigden dat de inlichtingenplicht heeft overtreden en moet vooral gezien worden als een verhoudingsgetal zodat gemeenten zich onderling kunnen vergelijken. Er kunnen bij één uitkering immers meerdere vorderingen ontstaan voor het overtreden van de inlichtingenplicht. Ook kan het voorkomen dat het recht op bijstand al is beëindigd en er achteraf nog een vordering ontstaat. 

Het overtreden van de inlichtingenplicht is een term uit de Participatiewet. Voor veel mensen is het woord fraude duidelijker. 

Er zijn verschillende vormen van het overtreden van de inlichtingenplicht samengevoegd. Het gaat in de BDFS om de volgende categorieën:

  • verzwijgen witte inkomsten;
  • verzwijgen zwarte inkomsten; 
  • verzwijgen vermogen en of inkomsten uit vermogen;
  • onjuiste opgave woonadres;
  • onjuiste opgave samenstelling huishouden;
  • andere overtreding inlichtingenplicht.

Colofon

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht

T 030 - 233 23 37
info@divosa.nl | info@divosa-benchmark.nl​
www.divosa.nl

Auteurs

Angid Pons (BMC Yacht)
Frans Kuiper (Stimulansz)
Larissa van Es (Divosa)
Pauline de Jong (BMC Yacht)

Met dank aan

Waling Koning (Stimulansz)

Infographic

Marc de Bruin (The Goodplace)

Webredactie 

Remco van Brink (Divosa)