In Nederland groeit gemiddeld 1 op de 13 kinderen op in armoede. Gemeenten hebben met lokale partners een sleutelrol in de aanpak hiervan. Daarom hebben Divosa, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het Jeugdeducatiefonds, Sterk uit Armoede en Sociaal Werk Nederland de handen ineengeslagen. Doel: actief samenwerking bevorderen in gemeenten voor een duurzame, opschaalbare aanpak van kinderarmoede. In het eerste deel van een serie verhalen licht Patrick Kenis, hoogleraar public governance aan Tilburg University, de aanpak toe.

‘Als hoogleraar public governance richt ik me onder andere op organisatienetwerken. Het organisatienetwerk is een steeds vaker voorkomende samenwerkingsvorm. Kort gezegd komt het erop neer dat er waarde wordt gecreëerd door organisaties die in een netwerk samenwerken: je bundelt niet alleen je krachten, maar er ontstaat ook echt iets wat geen enkele organisatie alleen voor elkaar kan krijgen. Als wetenschapper ben ik geboeid door deze samenwerkingsvorm, waarover de kennis nog volop in ontwikkeling is. Omdat er nog niet zo veel wetenschappelijke kennis over bestaat, valt nog veel te onderzoeken. Een mooi vakgebied om als wetenschapper aan te mogen werken.’

 Kinderarmoede is gewoon enorm complex; het grijpt in in verschillende leefgebieden en raakt dus ook verschillende organisaties

Echte en open samenwerking

‘Toen Divosa, het NCJ, het Jeugdeducatiefonds, Sterk uit Armoede en Sociaal Werk Nederland de handen ineensloegen om samenwerking in gemeenten te bevorderen bij de aanpak van kinderarmoede, kwamen ze bij mij terecht. Het idee is om met jeugdgezondheidszorg, onderwijs, ervaringsdeskundigen, sociaal werk en gemeenten een stevige, structurele samenwerking op te bouwen. Waarom dat zo belangrijk is? Kinderarmoede is gewoon enorm complex; het grijpt in in verschillende leefgebieden en raakt dus ook verschillende organisaties.

Zo’n complex vraagstuk kan alleen worden aangepakt als organisaties samenwerken. Individuele organisaties zijn gewoonweg niet in staat om deze complexiteit het hoofd te bieden. En gemeenten weten er ook niet goed raad mee. De aanpak van kinderarmoede vraagt dan ook om echte en open samenwerking met andere organisaties.’

Organisatienetwerk bouwen

‘Maar hoe doe je dat dan? Ter inspiratie bracht ik een organisatienetwerk in dat in ’s-Hertogenbosch is opgebouwd. Daarin werken professionals en andere betrokkenen die zich bezighouden met de woonlastenaanpak samen. We hebben dit netwerk opgetuigd aan de hand van een wetenschappelijke methodiek, die ik graag verder wilde uitwerken en onderzoeken. En dat zijn we nu in dit project aan het doen.

Weert, Almere, Haarlem en Leeuwarden zijn de eerste gemeenten waar we deze aanpak toepassen. Per gemeente organiseren we vijf bijeenkomsten, waarin professionals uit allerlei organisaties zelf aan de slag gaan. Gemene deler is dat zij allemaal op de een of andere manier betrokken zijn bij het thema kinderarmoede. Tijdens de eerste bijeenkomst verzorg ik een theoretische inleiding. Daarin benadruk ik dat er geen panklare oplossing is, maar dat de deelnemende professionals zelf aan zet zijn. Zij bouwen samen een organisatienetwerk dat past bij hun gemeente. Daarbij helpen we hen door antwoorden – of oplossingen – te zoeken op vier fundamentele vragen.’

De vraag “Wie ziet het kind en/of wie heeft toegang tot het gezin?” staat centraal

Denken vanuit het kind

‘De eerste vraag waarmee we aan de slag gaan luidt: wat is er nodig om armoede bij een kind of een jongere aan te pakken? Het uitgangspunt is om niet te denken vanuit het aanbod, maar te denken vanuit het kind of de jongere en het gezin. Daarbij staat de vraag “Wie ziet het kind en/of wie heeft toegang tot het gezin?” centraal.

Ervaringsdeskundige Martin Pragt vertelt tijdens deze bijeenkomst ook over zijn eigen jeugd: wat had hij nodig en hoe heeft dát uiteindelijk voor een positieve wending in zijn leven gezorgd? Een mooie manier om bewustzijn te kweken voor het kindperspectief. Ik merk elke keer weer dat zijn verhaal iets losmaakt bij zijn toehoorders. Hij maakt het abstracte concreet, door heel dicht bij zichzelf te blijven en ook te illustreren dat andere zaken dan het ‘aanbod’ bij hem een belangrijk rol hebben gespeeld. Dat is heel mooi om te zien.’

Overzichtskaart

De tweede vraag die we bij het bouwen van een organisatienetwerk proberen te beantwoorden is: als we weten wat er nodig is (in het organisatienetwerk), wie gaat het dan doen? Antwoorden op deze vraag luiden vaak automatisch: er gaat niemand over, degene die ik nodig heb is er niet, of niemand heeft mij gezien of gehoord. Dat is dan een teken dat er partijen of instrumenten buiten het bestaande aanbod aan het organisatienetwerk moeten worden toegevoegd. Samen met de professionals maken we daarom een overzichtskaart van alle professionals en aanbieders én van zaken die ontbreken en die daarom een plek in het organisatienetwerk zouden moeten hebben.’

 Organisaties kunnen beter met elkaar samenwerken als ze elkaar écht kennen, waardoor de professionals weten bij wie ze waarvoor terechtkunnen

Prikkels en tegenprikkels

Bij de volgende bijeenkomst gaan we in op de derde vraag: beschikken de professionals in het organisatienetwerk over de juiste motiverende factoren? Met andere woorden: kunnen ze hun werk doen? Daarbij gaan we ook in op demotiverende factoren: zaken als regelgeving, de beperkte eigen soevereiniteit die professionals soms ervaren of toezichthouders die zeggen dat het alleen gaat om het uitvoeren van de opdracht. Maar er zijn uiteraard ook factoren waarmee professionals wél invloed kunnen uitoefenen.

Een voorbeeld is dat organisaties beter met elkaar kunnen samenwerken als ze elkaar écht kennen, waardoor de professionals weten bij wie ze waarvoor terechtkunnen. Bij het organisatienetwerk in Den Bosch is bijvoorbeeld ook een deurwaarder actief. Dat lijkt misschien tegenstrijdig als het om de woonlastenaanpak gaat, maar de deurwaarder is bij uitstek de persoon die de situatie van de mensen om wie het gaat heel goed kent. Daardoor kan deze professional precies de juiste mensen informeren. En dat heb je nodig.’

Patrick Kenis, hoogleraar public governance aan Tilburg University

Work in progress

‘De laatste bijeenkomst staat in het teken van het beantwoorden van de vierde en laatste vraag: beschikken de professionals in het organisatienetwerk over de informatie om te weten wat ze wanneer moeten doen? Ook dat is een hele belangrijke vraag; organisaties moeten immers van elkaar te horen krijgen wat er aan de hand is. Als je samen een organisatienetwerk wil bouwen, moet je hier écht over nadenken. Maar, en dat is ook heel belangrijk, als je deze vraag hebt beantwoord, ben je als organisatienetwerk natuurlijk niet klaar.

Eigenlijk is zo’n netwerk continu work in progress. Want de wereld draait ondertussen ook door: organisaties gaan fuseren of contactpersonen krijgen een andere baan. Maar ook: er breekt een oorlog uit in Oekraïne, de gasprijzen stijgen en de inflatie is torenhoog. En dat brengt allerlei consequenties met zich mee, zeker als je je bezighoudt met de aanpak van kinderarmoede. De deelnemers aan een organisatienetwerk moeten zich dus continu de vraag blijven stellen wie er nog meer mee kan helpen. Een organisatienetwerk is kortom nooit af.’

Nooit uitgeleerd

‘We hebben inmiddels aardig wat bijeenkomsten gehad in de deelnemende gemeenten. Het is mooi om telkens weer de bevlogenheid te zien bij de betrokken professionals. Zij hebben zo veel passie voor hun werk, voor de kinderen die opgroeien in armoede en voor hun ouders of opvoeders, en laten dit ook zien tijdens de bijeenkomsten. Ik beschouw het dan ook als een voorrecht om hen te helpen een organisatienetwerk op te bouwen.

Persoonlijk heeft het traject mij zeker ook wat gedaan. Met ervaringsdeskundige Martin Pragt heb ik al vele mooie gesprekken gevoerd. Hij heeft me ook doen inzien dat ik mijn verhaal te theoretisch bracht. Ik ben en blijf natuurlijk een wetenschapper. In volgende bijeenkomsten hebben mijn collega Peter Baetsen en ik daarom geprobeerd er meer praktijk in te brengen – het dichter bij de professionals te brengen. Zo beklijft de theorie ook beter. En zo zie je maar: ook als wetenschapper ben je nooit uitgeleerd.’

Dit verhaal is één van de vijf verhalen die horen bij de publicatie ‘Lokaal samenwerken in de aanpak van kinderarmoede’, een praktisch draaiboek om aan de slag te gaan met een sterke samenwerking tussen organisaties en professionals. Je vindt het draaiboek hier.