Samenvatting

Statushouders vaker aan het werk, inburgering stagneert

33% van de inburgeringsplichtige statushouders die sinds 2014 in Nederland zijn, is eind 2021 aan het werk. Dat is het hoogste aandeel ooit in de afgelopen vier jaar. De inburgering van deze groep stagneert: het percentage met een inburgeringsdiploma loopt niet veel meer op en er zijn steeds meer ontheffingen. Dat blijkt uit cijfers van de Divosa Benchmark Statushouders (vanaf 2023: Benchmark Inburgering & Statushouders), waar ruim 180 gemeenten aan meedoen. Divosa is ervan overtuigd dat de Wet inburgering 2021 statushouders meer kansen biedt om sneller in te kunnen burgeren.

Statushouders zijn asielmigranten die een verblijfsvergunning hebben gekregen. De groep inburgeringsplichtige statushouders die tussen 2014 en 2021 naar Nederland kwam, is door Divosa, BMC en Stimulansz in beeld gebracht in de Divosa Benchmark Statushouders. De peildatum is 31 december 2021, toen de oude inburgeringswet nog van kracht was.

Hoogste percentage werkenden sinds 2018

Eind 2021 werkt 33% van de statushouders die sinds 2014 naar Nederland gekomen zijn. De stijging van het aandeel werkende statushouders vindt met name plaats in het tweede en derde kwartaal van 2021. In de hele meetperiode vanaf maart 2018 is het aandeel werkende statushouders nog niet zo hoog geweest. De dip door de coronacrisis lijkt daarmee definitief voorbij. De cijfers laten zien dat statushouders in 2021 baat hebben gehad bij de grote vraag naar personeel. 

Inburgering stagneert, toename ontheffingen 

Het percentage geslaagden voor het inburgeringsexamen stagneert eind 2021 op 44%. Van de groep die sinds 2014 in Nederland is, heeft 21% een ontheffing gekregen en 0,6% een vrijstelling. Een jaar geleden was het percentage ontheffingen nog 19%. Kijken we naar de geslaagden uitgesplitst naar aankomstjaar in Nederland, dan zien we dat het percentage geslaagde inburgeraars in de groep die in 2014 en 2015 naar Nederland kwam, uiteindelijk blijft hangen op zo’n 66%. De rest heeft vooral een ontheffing. Dat betekent dat een flinke groep niet aan de inburgeringsplicht kan voldoen, bijvoorbeeld vanwege lichamelijke of geestelijke problematiek.

Invloed Wet inburgering 2021

Gemeenten hebben sinds begin 2022 de regierol op de inburgering teruggekregen. De Wet inburgering 2021 beoogt dat mensen sneller kunnen inburgeren en daardoor makkelijker kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving. Deze cijfers uit de benchmark laten zien dat er zeker nog ruimte is om te groeien.

Hoewel de wet pas sinds kort loopt en er nog diverse obstakels op de weg van gemeenten liggen, heerst onder gemeenten het vertrouwen dat meer mensen in de toekomst aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen. Inburgeraars krijgen betere begeleiding en ontheffingen zijn niet meer mogelijk.

Divosa ondersteunt gemeenten de komende jaren bij het leren op uitvoeringsniveau. Dat doet Divosa met communities of practice waarin uitvoerders samen zoeken naar oplossingen voor lokale of regionale uitvoeringskwesties en eventuele knelpunten terugleggen bij het rijk. De Divosa Benchmark Statushouders helpt gemeenten ook met leren en verbeteren.

Om welke statushouders gaat het?

In het onderzoek gaat het om (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders tussen de 18 en 65 jaar die vanaf januari 2014 een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen en ingeschreven zijn bij de gemeente. De Divosa Benchmark Statushouders rapporteert dus over de hele groep statushouders die sinds 2014 in Nederland is. Ook genaturaliseerde statushouders worden gevolgd.

Over de Divosa Benchmark

Deze factsheet gaat uit van de peildatum 31 december 2021. De cijfers zijn gebaseerd op de resultaten van de 182 deelnemende gemeenten aan de Divosa Benchmark Statushouders. Dat is 53% van de gemeenten. In deze gemeenten woont 61% van de Nederlandse bevolking.

Door de cijfers met elkaar te vergelijken en verhalen achter de cijfers te delen, leren gemeenten van elkaar en kunnen ze hun inburgeringsbeleid verbeteren. De Divosa Benchmark wordt doorontwikkeld om ook onder de Wet inburgering 2021 inzicht te geven in de resultaten van gemeenten.

De Divosa Benchmark is een samenwerking van Divosa, BMC en Stimulansz. 

Doet jouw gemeente nog niet mee? Meld je aan op divosa-benchmark.nl.

Een samenwerking van Divosa, BMC, Stimulansz

Introductie

In dit hoofdstuk kijken we hoe het gaat met de inburgering van statushouders met een (voormalige) inburgeringsplicht binnen de leeftijdscategorie 18-65. De peildatum is 31 december 2021. Het gaat om de groep die tussen 2014 en 2021 naar Nederland is gekomen en is gehuisvest in een gemeente. Migranten die zich vestigen bij een statushouder als gezinshereniger of nareiziger, horen ook bij deze groep.

Uit de cijfers blijkt dat het percentage geslaagde statushouders stagneert. Het percentage ontheffingen groeit nog steeds. In oudere cohorten zien we dat uiteindelijk twee op de drie statushouders slaagt voor het examen. De meesten slagen op het basisniveau.

1.1 44% statushouders geslaagd voor inburgering, groei stagneert

Inburgeringsplichtige statushouders hebben maximaal drie jaar de tijd voor het behalen van hun inburgeringsdiploma na het verkrijgen van hun verblijfsvergunning. Eind 2021 is 44,1% van de statushouders geslaagd voor het inburgeringsexamen. Eind 2020 was dit percentage 44,5%.

De stagnatie is ontstaan doordat lessen door de coronacrisis niet of of maar op kleine schaal konden plaatsvinden en de mogelijkheden tot examinering beperkt waren. Daarom heeft DUO in maart, mei en juli 2020 een verlenging verleend voor twee maanden. En daarna in september 2020 een verlenging voor vier maanden. Vervolgens is in december 2020 besloten om nog een extra verlenging te geven aan bepaalde inburgeraars.

Eind 2021 heeft 9,3% van de inburgeringsplichtige statushouders een verlenging. Het aantal verlengingen is daarmee licht gedaald; in de eerste helft van 2021 lag dit percentage op 11,3%.

In de periode 2018 tot en met 2020 zagen we nog een stijgende lijn in het percentage geslaagde inburgeraars; eind 2018 lag het percentage geslaagde statushouders nog op 23,1% en eind 2020 op 44,5%.

We zien verschillen per nationaliteit. Van de groep Syrische statushouders is 49,8% geslaagd. Bij de groep statushouders uit Eritrea ligt het slagingspercentage op 40,8% en bij de overige nationaliteiten op 31,6%.

Vertraging in het inburgeringstraject en in de taalverwerving zorgt ook voor vertraging op andere processen zoals de begeleiding naar werk of andere vormen van participatie zoals vrijwilligerswerk.

Grafiek: inburgering statushouders (percentage geslaagd, ontheffing verlenging, vrijstelling en inburgeringsplichtig)

1.2 Aantal ontheffingen neemt toe

Inburgeringsplichtige statushouders kunnen onder de oude Wet inburgering ontheven worden van de inburgeringsplicht als zij door een psychische, verstandelijke of fysieke beperking niet in staat zijn om aan de inburgeringsplicht te voldoen, of als zij aantoonbaar geleverde inspanningen hebben gedaan en toch niet geslaagd zijn. Uit de cijfers blijkt dat het aantal inburgeringsplichtige statushouders met een ontheffing toeneemt. Eind 2020 had 19% van de statushouders een ontheffing. In 2021 stijgt dit percentage naar 20,9%.

Onder de nieuwe wet zijn de mogelijkheden voor een ontheffing beperkter. Er kan alleen een ontheffing worden verleend op medische gronden of vanwege Bijzondere Individuele Omstandigheden. De ontheffing vanwege Aantoonbare Geleverde Inspanningen (AGI) is komen te vervallen. Mensen die onder de oude wet een ontheffing AGI zouden hebben gekregen, komen onder de nieuwe wet in de Zelfredzaamheidsroute (ook wel Z-route genoemd). De inschatting is dat 15% van de inburgeraars met een asielachtergrond de Z-route zal afleggen.

De eerste ervaringen met de leerbaarheidstoets wijzen een andere richting op: 39% van de inburgeringsplichtigen die de leerbaarheidstoets heeft afgelegd, heeft de uitkomst ‘niet haalbaar’ ontvangen. Dit sluit niet aan bij de verwachtte 15%. In de praktijk blijkt de toets opstartproblemen te hebben en is de betrouwbaarheid nog niet honderd procent. In een Kamerbrief kondigt het ministerie van SZW verbeteracties aan die voor het eind van 2022 plaats moeten vinden.

1.3 Tweederde statushouders slaagt uiteindelijk

Van de inburgeringsplichtige statushouders uit cohort 2014 is 66,4% geslaagd en uit cohort 2015 is 66,2% van de statushouders geslaagd. Deze percentages lijken voor deze cohorten niet heel veel verder op te lopen, wat erop wijst dat twee op de drie statushouders uiteindelijk zal slagen voor het inburgeringsexamen. Bij cohort 2016 is het slagingspercentage 60,4% en bij cohort 2017 41,9%. Uit cohort 2018 is eind 2021 15,8% geslaagd.

Grafiek: percentage geslaagde statushouders per cohort (2014-2019)

1.4 Gemiddelde duur inburgeringstraject neemt toe

De gemiddelde duur van een inburgeringstraject neem toe. Eind 2018 duurde een inburgeringstraject gemiddeld nog 33,9 maanden. Eind 2021 ligt de gemiddelde duur op 36,5 maanden. De toename van de duur van een inburgeringstraject heeft te maken met de coronacrisis en de tijdens deze crisis door DUO verstrekte verlengingen, die we eerder beschreven.

Grafiek: gemiddelde duurt inburgeringstraject (in maanden)

1.5 Meeste statushouders doen examen op basisniveau

Vrijwel alle inburgeringsplichtige statushouders (86,2%) doen hun inburgeringsexamen op basisniveau (taalniveau A2). Eind 2021 is nog eens 6,6% van de inburgeringsplichtige statushouders voor het examen geslaagd op B1-niveau, het niveau voor meer gevorderden. 5,8% van de inburgeringsplichtige statushouders is ook geslaagd op B2-niveau dat weer een hoger niveau is dan B1.

Al deze percentages zijn door de tijd heen stabiel. Onder de oude Wet inburgering, waaronder deze groep inburgeringsplichtige statushouders valt, zijn inburgeringsplichtige statushouders zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan hun ingeringsplicht: het binnen drie jaar halen van het inburgeringsexamen op A2-niveau of hoger. Kiezen voor taalniveau A2 was een veilige keuze omdat dit taalniveau het makkelijkst te halen is en korter duurt. Onder de nieuwe wet is het minimale gevraagde taalniveau verhoogd naar B1.

Staafdiagram: percentage geslaagde statushouders per taalniveau* (A2, B1 en B2), december 2021

1.6 Percentage genaturaliseerde statushouders blijft fors stijgen

Het percentage genaturaliseerde statushouders blijft fors stijgen. Eind 2020 was 20% van de statushouders die sinds 2014 in Nederland zijn, genaturaliseerd. In de eerste helft van 2021 steeg dit percentage naar 30,4% en eind 2021 ligt dit percentage op 37,6%.

Mensen die vijf jaar of langer met een geldige verblijfsvergunning onafgebroken in Nederland wonen, hun inburgeringsexamen hebben gehaald of daarvan zijn vrijgesteld omdat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen en geen gevaar zijn voor de openbare orde en veiligheid, kunnen door naturalisatie Nederlander worden. Om genaturaliseerd te worden, moeten mensen afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Ook moeten zij op de naturalisatieceremonie de zogeheten verklaring van verbondenheid afleggen.

Grafiek: percentage genaturaliseerde statushouders

Introductie

In dit hoofdstuk kijken we of (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders binnen de leeftijdscategorie 18-65 én 18-33 onderwijs volgen en op welk niveau. De leeftijdscategorie voor een aantal indicatoren van deze groep, wijkt daarmee iets af van de andere hoofdstukken. De peildatum is 31 december 2021. Het gaat om de groep die tussen 2014 en 2021 naar Nederland is gekomen en is gehuisvest in een gemeente. Migranten die zich vestigen bij een statushouder als gezinshereniger of nareiziger, horen ook bij deze groep.

Uit de cijfers blijkt dat het percentage onderwijsvolgenden daalt omdat het percentage onderwijsvolgenden in oudere cohorten afneemt. Hun opleiding is afgerond. Het percentage statushouders met een diploma groeit. Steeds meer vrouwelijke statushouders volgen onderwijs.

2.1 Percentage onderwijsvolgenden daalt

Eind 2021 volgt 13,6% van de statushouders in de leeftijdscategorie 18-65 onderwijs. Ten opzichte van 2020 zien we een daling. Toen volgde 15,8% van de statushouders in de leeftijd van 18 tot 65 jaar onderwijs. Het gaat hierbij om door het Rijk bekostigd onderwijs, zoals een vo-, mbo-, hbo- of universitaire opleiding.

Onder de 18-33-jarigen is het percentage statushouders dat onderwijs volgt hoger, namelijk 25,2%. Het is logisch dat mensen uit deze leeftijdscatgeorie vaker onderwijs volgen. Zij behoren tot de groep die in aanmerking komt voor studiefinanciering. Ook hier is een dalende trend zichtbaar. Eind 2020 volgde 28,6% van de statushouders uit deze leeftijdscategorie onderwijs.

Deze daling wordt vooral veroorzaakt doordat het aantal onderwijsvolgende statushouders in de oudere cohorten (2014, 2015 en 2016) afneemt. De daling onder deze groepen is groter, dan de groei onder de nieuwe cohorten. (1) Het percentage onderwijsvolgenden is eind 2021 het hoogst onder statushouders die in 2016, 2017 en 2018 naar Nederland kwamen. De cohorten 2017, 2018 en 2019 vertonen nog groei.

In de oudere cohorten begint het percentage onderwijsvolgenden te dalen. Een opleiding is immers tijdelijk en iedereen binnen een jaargroep – die dat zou willen – heeft op een gegeven moment onderwijs gevolgd. Daarom zijn we ook ook gaan volgen welk aandeel van de statushouders op enig moment onderwijs heeft gevolgd en een Nederlands diploma heeft behaald. Hier gaan we later nader op in.

Grafiek: percentage onderwijsvolgende statushouders per leeftijdscategorie
Grafieken: percentages onderwijsvolgende statushouders (18-33 jaar) per cohort (2014-2019)

Kijken we naar het percentage onderwijsvolgenden naar verblijfsduur, dan zien we dat er in jongere cohorten steeds sneller en een steeds groter aandeel statushouders een opleiding volgt. In cohort 2019 is het percentage onderwijsvolgenden in de eerste helft van het derde verblijfsjaar in Nederland bijvoorbeeld al hoger dan in de cohorten 2017 en 2018.

grafiek: percentage onderwijsvolgende statushouders (18-33) per cohort naar verblijfsduur in Nederland

In de nieuwe Wet inburgering wordt veel belang gehecht aan onderwijs. De wet heeft voorzien in een onderwijsroute die inburgeraars voorbereidt op het volgen van een opleiding in Nederland. Zij moeten daarvoor binnen anderhalf jaar een taaldiploma halen op B1-niveau. Doel is dat vooral meer statushouders in het bezit komen van een Nederlands diploma. De inschatting is dat 25% van de inburgeraars met een asielachtergrond de onderwijsroute zal afleggen. (2) Gemeenten zijn daar zelf minder positief over, zij schatten in dat 18% de onderwijsroute zal volgen. (3)

Verschillen tussen groepen

Uit onderzoek van CBS met cijfers tot oktober 2021 weten we dat Eritreeërs uit het cohort 2014 tussen de leeftijd 18-22 op dat moment het minst vaak onderwijs volgen (55%). Syriërs (77%), Iraniërs (75%) en Irakezen (73%) tussen de 18-22 bleken juist veel vaker onderwijs te volgen. Afghanen (60%) en de overige nationaliteiten (66%) zaten daar tussenin. Dat betekent dat de opbouw van de groep statushouders in een gemeente ook invloed zal hebben op het percentage onderwijsvolgenden.

Voetnoten

  1. Hierbij speelt ook mee dat de cohorten uit 2015 en 2016 in absolute aantallen grotere cohorten zijn. De afname is dus niet alleen procentueel groter, het gaat ook nog over een grotere groep. Dit heeft daardoor ook wat meer invloed op het totaalcijfer.
  2. Bron: Divosa
  3. Bron: KIS

2.2 Het onderwijsniveau stijgt

Steeds meer statushouders volgen onderwijs op een hoger niveau. Eind 2018 volgde de helft van de statushouders nog onderwijs op vo/mbo1 niveau. In de loop der jaren zien we een verschuiving van dit niveau naar mbo2-mbo4-niveau. Eind 2021 volgt 56,2% van de statushouders onderwijs op mbo2-mbo4-niveau en 20,6% op vo/mbo1-niveau. Ook het neemt het percentage statushouders dat hbo of wetenschappelijk onderwijs volgt toe van 12,3% eind 2018 naar 17,5% eind 2021.

De verklaring is tweeledig. Ten eerste maken meer statushouders gebruik van een gestapelde onderwijsroute. Zij starten op het vo of mbo1-niveau en combineren dat vaak met hun inburgeringsonderwijs. Vervolgens stromen ze door naar mbo2 of hoger als zij hun inburgeringsdiploma hebben behaald. Ten tweede is er een groep die eerst de inburgering afrondt en zich pas daarna inschrijft voor een opleiding omdat dan het taalniveau voldoende is om die opleiding te volgen.

Staafdiagram: percentage onderwijsvolgende statushouder, per niveau

2.3 Percentage diploma’s stijgt naar 15%

Eind 2021 heeft 15% van de statushouders een opleiding in Nederland afgerond. 7,6% van de statushouders tussen de 18 en 65 jaar is geslaagd voor een opleiding op vo/mbo1 niveau, 3,2% van de statushouders in deze leeftijdcategorie is geslaagd op mbo2-mbo4niveau en 0,4% op hbo/woniveau.

Staafdiagram: percentage onderwijsvolgende statushouders, per niveau

2.4 Steeds meer vrouwen volgen onderwijs

In eerdere jaren zagen we dat vooral mannen onderwijs volgden. Vanaf 2021 zien we dat vrouwen iets vaker onderwijs volgen dan mannen.(1) Eind 2021 volgt 25,7% van de vrouwelijke statushouders in de leeftijdscategorie 18-33 jaar onderwijs. Bij de mannelijke statushouders in deze leeftijscategorie ligt dit percentage op 24%.

Percentages onderwijsvolgende statushouders (18 - 33 jaar) per geslacht

Voetnoten

  1. Ondanks dat het aandeel van de vrouwen dat onderwijs volgt iets hoger ligt, is het aantal vrouwen dat onderwijs volgt in de benchmarkgemeenten lager. Dat komt omdat mannen in de leeftijdscatgeorie 18-33 met 60,2% oververtegenwoordigd zijn.

Introductie

In dit hoofdstuk kijken we of (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders binnen de leeftijdscategorie 18-65 aan het werk zijn en hoeveel uren zij werken. De peildatum is 31 december 2021. Het gaat om de groep die tussen 2014 en 2021 naar Nederland is gekomen en is gehuisvest in een gemeente. Migranten die zich vestigen bij een statushouder als gezinshereniger of nareiziger, horen ook bij deze groep.

Uit de cijfers blijkt dat het percentage werkenden sinds 2018 op het hoogste niveau zit. Statushouders hebben ook vaker een grotere baan. Er zijn wel flinke verschillen tussen het percentage werkende mannen en het percentage werkende vrouwen.

3.1 Percentage werkenden naar hoogste niveau sinds 2018

Het aandeel werkende statushouders neemt in 2021 weer toe. Eind 2021 werkt 32,7% van de statushouders die sinds 2014 naar Nederland gekomen zijn. De stijging van het aandeel werkende statushouders vindt met name plaats in het tweede en derde kwartaal; in het tweede kwartaal stijgt het aandeel werkende statushouders met 2,7% en in het derde kwartaal met 2%. In het vierde kwartaal blijft het percentage werkende statushouders gelijk aan het derde kwartaal.

Eind 2020 lag het percentage werkende statushouders op 28,4%. In de hele meetperiode vanaf maart 2018 is het aandeel werkende statushouders nog niet zo hoog geweest. De dip door de coronacrisis lijkt daarmee definitief voorbij. De cijfers laten zien dat statushouders in 2021 baat hebben bij de grote vraag naar personeel.

Het percentage werkenden is gemeten over de groep statushouders die sinds 2014 een verblijfsstatus heeft gekregen en is ingeschreven bij een gemeente. Dit betekent dat er mensen tussen zitten die al een paar jaar in een gemeente wonen, maar ook mensen die pas een maand bij een gemeente ingeschreven staan.

grafiek: percentage werkende statushouders (18 - 65 jaar)

Verschillen tussen groepen

Uit onderzoek van CBS met cijfers tot juli 2021 weten we dat Eritreeërs uit het cohort 2014 op dat moment het vaakst aan het werk zijn (54%). Syriërs (36%) bleken juist minder vaak aan het werk te zijn. Afghanen (48%), Irakezen (40%), de overige nationaliteiten (40%), en Iraniërs (38%) zaten daar tussenin. Dat betekent dat de opbouw van de groep statushouders in een gemeente ook invloed zal hebben op het percentage werkenden in een gemeente.

3.2 Mannen vaker aan het werk

Mannelijke statushouders zijn vaker aan het werk dan vrouwelijke statushouders. Van alle mannelijke statushouders werkt 45,1%. Bij vrouwelijke statushouders ligt dit percentage op 15%. Ook zien we dat bij vrouwen de stijging van het aandeel werkenden beperkter is. Eind 2018 werkte 5,6% van de vrouwelijke statushouders. Bij mannen lag dit percentage toen op 31,7%.

Staafdiagram: percentage werkende statushouders (18 - 65 jaar) per geslacht

Uit onderzoek van het Kennisplatform Integratie en Samenleving blijkt dat er verschillende redenen zijn waarom de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders achterblijft bij die van mannen. Ten eerste zien gemeenten dat mannen kansrijker zijn op de arbeidsmarkt; ze zijn vaak al wat langer in Nederland en hebben over het algemeen meer werkervaring in het land van herkomst. Als de man eenmaal aan het werk is en het echtpaar daardoor uit de bijstand komt, verdwijnt ook de vrouw uit beeld bij de gemeente.

Ook traditionele rollenpatronen kunnen een rol spelen bij de keuze om de vooral de man aan het werk te helpen. Uit gesprekken met vrouwelijke statushouders bleek dat zij wel gemotiveerd zijn om te werken, maar dat zij eerst een stabiele situatie voor hun gezin willen creëren voordat zij die stap willen zetten. Ook blijkt dat zij soms meerdere tussenstappen nodig hebben om aan het werk te komen. Hun arbeidstoeleiding meestal met een uitgebreid traject gericht op de vraag ‘wat zijn eigenlijk mijn talenten en mogelijkheden?’. Het rapport geeft gemeenten verschillende tips over hoe zij de arbeidstoeleiding van vrouwelijke statushouders kunnen inrichten.

3.3 Hoe langer in Nederland, hoe vaker aan het werk

Hoe langer in Nederland, hoe groter het aandeel statushouders dat werkt. Van de statushouders uit cohort 2014 werkt 44,7%. Bij cohort 2015 ligt het percentage werkenden op 42,8% en bij cohort 2016 op 39,7%. In de cohorten 2017, 2018 en 2019 ligt het percentage werkenden lager.

Voor alle cohorten geldt dat het percentage werkende statushouders hoger ligt dan voor de coronacrisis.

grafiek: percentage werkende statushouders per cohort (2014-2019)

3.4 Nieuwe groepen sneller aan het werk, coronacrisis remt dat af

Kijken we naar het percentage werkenden naar verblijfsduur, dan zien we twee dingen.

Ten eerste: wie later naar Nederland kwam, is vlugger aan het werk. De mensen die in 2015 naar Nederland kwamen, zijn sneller aan het werk dan de mensen die in 2014 naar Nederland kwamen. En wie in 2016 kwam, is weer sneller aan het werk dan in 2015. Vanaf het cohort 2017 lijkt die ontwikkeling niet door te zetten. In cohort 2017 zie je vanaf het derde verblijfsjaar dat het aandeel werkende mensen zelfs wat lager is dan het cohortjaar ervoor.

Ten tweede is het duidelijk dat het negatieve corona-effect niet is ingelopen. De coronacrisis deed het percentage werkenden in alle groepen dalen en/of heeft de toetreding van statushouders tot de arbeidsmarkt vertraagd. Inmiddels stijgt het percentage werkenden en is het in bijna alle cohorten weer op niveau van voor de crisis, maar zonder de crisis had dat percentage veel hoger kunnen zijn.

grafiek: percentage werkende statushouders per cohort naar verblijfsduur in Nederland

3.5 Meeste statushouders hebben een grotere baan

Bijna de helft van de werkende statushouders heeft een baan van 0,8 fte of meer. 28% heeft een grotere parttime baan, 16% een kleine baan van minder dan 0,3 fte. 7% van de werkende statushouders heeft meer dan één baan. In de loop van de jaren zien we het percentage statushouders met grotere banen toenemen en het percentage met kleinere banen afnemen. Ook in absolute aantallen groeit het aantal werkenden met een grotere baan. Vooral sinds zomer 2021. Statushouders werken dus niet alleen vaker, zij werken ook in steeds grotere banen.

percentage werkende statushouders (18-65 jaar) naar omvang baan

Introductie

In dit hoofdstuk kijken we of (voormalig) inburgeringsplichtige statushouders binnen de leeftijdscategorie 18-65 aan het werk zijn en hoeveel uren zij werken. De peildatum is 31 december 2021. Het gaat om de groep die tussen 2014 en 2021 naar Nederland is gekomen en is gehuisvest in een gemeente. Migranten die zich vestigen bij een statushouder als gezinshereniger of nareiziger, horen ook bij deze groep.

Uit de cijfers blijkt dat het percentage statushouders in de bijstand afneemt.

4.1 Percentage in de bijstand neemt verder af

Het percentage statushouders in de bijstand neemt af. Eind 2021 heeft 56,4% van de statushouders een bijstandsuitkering. Eind 2020 lag dit percentage nog op 59,3%. De daling in de laatste periodes wordt veroorzaakt door het hogere percentage statushouders dat betaald werk heeft.

grafiek: percentage statushouders (18-65 jaar) met bijstandsuitkering

Uit onderzoek van het CBS met cijfers tot juli 2021 weten we dat Irakezen uit het cohort 2014 op dat moment het vaakst een uitkering hebben (50%). Daarna komen Iraniërs en Syriërs met 44 en 45%. Afghanen (37%) en Eritreeërs (38%)en overige groepen (37%) hebben minder vaak een uitkering. Dat betekent dat de opbouw van de groep statushouders in een gemeente ook invloed zal hebben op het percentage uitkeringsgerechtigden in een gemeente. Eerder zagen we al dat het percentage werkenden verschilt onder de verschillende groepen.

Over het algemeen herkennen gemeenten het beeld dat Eritreeërs makkelijker werk vinden dan Syriërs. Daarvoor zijn verschillende verklaringsrichtingen. Een belangrijke demografische verklaring is dat Eritreeërs over het algemeen jonger zijn dan Syriërs. Vanuit de bijstand is het voor jongere mensen vaak makkelijker om aan het werk te komen. Vanuit de benchmark horen we van gemeenten ook dat Eritreeërs vaak snel aan de slag willen om geld naar hun familie te kunnen sturen of hun vluchtschulden af te betalen.

Geld verdienen staat daarmee voorop en het type werk dat zij doen, is voor deze groep wat minder van belang. Syriërs hebben hogere verwachtingen over hoe hun leven er in Nederland uit kan zien en zoeken vaker naar werk met ontwikkelpotentieel. Uit de CBS-cijfers over de onderwijsvolgenden (18-22) blijkt bovendien dat Eritreers en Afghanen ook minder vaak onderwijs volgen.

Bronnen en verantwoording

De cijfers in deze rapportage van de Divosa Benchmark Statushouders zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het CBS heeft voor deze benchmark op verzoek van de Divosa benchmarkorganisatie een databestand samengesteld. In dit bestand zijn opgenomen:

  • COA-data over asielopvang
  • IND-data over verleende verblijfsvergunningen asiel en gezinshereniging
  • DUO-data over inburgering en onderwijs
  • Informatie uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB) van het CBS over: persoonskenmerken, woonsituatie, verhuizingen, werk, bijstand, jeugdzorg, re-integratievoorzieningen en Wmo.

Afwijkende percentages

De percentages in deze factsheet kunnen iets afwijken van de percentages uit de vorige factsheets. Dat komt omdat er nu meer gemeenten deelnemen aan de Divosa Benchmark Statushouders en de groep dus afwijkt van de eerdere meting. Ook speelt mee dat het CBS in de update van zomer 2021 (met cijfers tot en met eind 2020) – met terugwerkende kracht – statushouders heeft meegenomen die in de vorige updates nog ontbraken. Het gaat om statushouders die langer dan gemiddeld in een COA-opvang verbleven nadat zij een vergunning kregen.

Aan de Divosa Benchmark Statushouders nemen 182 gemeenten deel. De inwoners in deze gemeenten vertegenwoordigen 61% van alle inwoners in Nederland. Omdat statushouders naar inwoneraantal over gemeenten verdeeld worden, vertegenwoordigen deze gemeenten daarom ook zo’n 61% van de statushouders die sinds 2014 een status hebben gekregen.

De Divosa Benchmark is een gezamenlijk product van Divosa, BMC en Stimulansz. Meer weten? Kijk op divosa-benchmark.nl.

Ontwikkeling aantal statushouders in de benchmark

De groep statushouders die we in de Divosa Benchmark Statushouders volgen, wordt elk jaar groter. De benchmark volgt namelijk de groep statushouders die vanaf januari 2014 een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen en ingeschreven zijn bij de gemeente. Ook genaturaliseerde statushouders blijven we volgen.

Voor de resultaten in de benchmark, waarop we rapporteren, maakt het uit hoe lang iemand in Nederland is. Hoe langer in Nederland, hoe groter de kans op werk. Hoe langer in Nederland, hoe groter de kans dat iemand geslaagd is voor het inburgeringsexamen. Dit is de reden waarom we op de kernindicatoren als werk, onderwijs, bijstand en inburgering ook altijd naar jaarcohorten kijken zodat we dit onderscheid kunnen maken.

Het aantal mensen dat elk jaar een asielstatus krijgt, kan enorm verschillen. Als de instroom van asielzoekers in een bepaald jaar groter is in vergelijking met met andere jaren, zal die groep de cijfers wat meer beïnvloeden. Dit heeft bijvoorbeeld een negatief effect op de cijfers als de groep ‘nieuwe’ statushouders in de benchmark relatief groot is ten opzichte van de groep die we al volgen. Andersom geldt ook dat als de groep nieuwkomers kleiner is, de positieve ontwikkelingen van de groep die hier al wat langer is, sterker meeweegt in de cijfers. Dit kan de resultaten beïnvloeden. Hier geldt wel: hoe groter de groep die we volgen wordt, hoe kleiner het effect van een dergelijke ontwikkeling. Maar het is wel belangrijk om hier rekening mee te houden.

Colofon

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht

T 030 - 233 23 37
E info@divosa.nl
www.divosa.nl

Auteurs

Marije van Dodeweerd (Divosa)
Waling Koning, Stimulansz (data-analyse)
Angid Pons (BMC Yacht)
Simon Wajer (BMC Yacht)

Met dank aan

Anneke Boven, Divosa

Alle deelnemende gemeenten aan de Divosa Benchmark Statushouders. Zij krijgen niet alleen zicht krijgen op hun eigen cijfers, maar dragen door hun deelname ook bij aan een landelijk beeld van de ontwikkelingen rondom de groep statushouders die we voor deze benchmark volgen.

Webredactie

Remco van Brink, Divosa

Divosa Benchmark

Een samenwerking van Divosa, BMC, Stimulansz