Inleiding

Hoe ondersteun je jongeren naar maatschappelijke participatie in de vorm van werk, opleiding of ondernemerschap? Wat is er voor nodig om ze te bereiken en je een beeld te vormen van wat ze willen en kunnen? En hoe formuleer je een plan van aanpak en begeleid je jongeren bij het uitvoeren van dat plan? Deze werkwijzer laat zien wat professionals het best kunnen doen om álle jongeren te laten participeren in de maatschappij.

Net als alle Nederlanders moeten ook jongeren meedoen in de maatschappij. De belangrijkste wettelijke kaders daarbij, de kwalificatieplicht (voor jongeren van 16 tot 23) en de Participatiewet (voor jongeren van 18 tot 27) bepalen dat ze zelf de weg moeten vinden naar school of werk, eventueel met een klein zetje. Veel jongeren kunnen dat prima zelf, maar er is een groep die daar om allerlei redenen hulp bij nodig heeft. Met de juiste aanpak kun je deze jongeren doelgericht bereiken en in beweging krijgen. Daarover gaat deze werkwijzer.

De werkwijzer beschrijft alle stappen op weg naar participatie

Jongeren begeleiden van de bank naar een school of baan bestaat uit twee fasen (al is niet alles voor elke jongere van belang). De eerste fase bestaat uit alle stappen die nodig zijn om jongeren een eigen toekomstplan te laten maken. De professional moet eerst met een jongere in contact zien te komen en vervolgens de jongere activeren en eventueel ondersteunen bij het nadenken over de eigen toekomst. De tweede fase begint als de professional een diagnose stelt over de participatiemogelijkheden van de jongere en een passende interventiestrategie uitkiest. De jongere en de professional maken dan samen het plan van aanpak dat de Participatiewet vereist en de professional begeleidt de jongere bij het uitvoeren van dat plan.

De werkwijzer is voor alle professionals die met jongeren werken

Deze werkwijzer maakt deel uit van het Programma Effectiviteit en Vakmanschap, een programma om methodisch werken binnen het sociaal domein te stimuleren. De Werkwijzer Jongeren is bedoeld voor alle professionals in het sociaal domein die werken met jongeren van 16 tot 27 jaar. Niet elke professional houdt zich bezig met elke stap in het proces. De eerste fase is traditioneel het terrein van jongerenwerkers en leerplicht- of RMC-ambtenaren. Wanneer jongeren een uitkering aanvragen krijgen ze begeleiding van klantmanagers Werk en Inkomen. Vaak zijn er ook accountmanagers, job- of lifecoaches, maatschappelijk werkers, werkgevers of re-integratiebedrijven bij betrokken. Maar deze taakverdeling is aan het veranderen, want participatie is nauw verbonden met de situatie op andere levensterreinen. En in veel gemeenten werken afdelingen Werk en Inkomen en Jeugd samen. Of een gemeente kiest voor een integrale aanpak waardoor ook (generalisten van) wijkteams met jongeren gaan werken. De werkwijzer is zo opgezet dat alle professionals makkelijk kunnen vinden wat van belang is voor hun rol of functie.

De werkwijzer beperkt zich tot motiveren, activeren en begeleiden

Deze werkwijzer gaat niet in op het vaststellen van het recht op een uitkering, rechtmatigheid en handhaven. In de Participatiewet is het recht op een uitkering verbonden aan strikte voorwaarden. Zo is er voor jongeren een zoekperiode van 4 weken waarin ze aantoonbaar hun best moeten doen om zelf werk of een opleiding te vinden. Drang en dwang is vooral van belang bij jongeren die wel mogelijkheden hebben om te participeren maar dat niet doen (niet-willers). Maar om die jongeren te motiveren en activeren, is de wortel meestal effectiever dan de stok. Drang en dwang komen daarom slechts aan de orde vanuit een motivatie-perspectief.

Leeswijzer

Hoofdstuk 1 schetst de achtergronden van jongeren die buiten beeld zijn en geeft je praktische tips hoe je ze (outreachend) kunt bereiken.

Hoofdstuk 2 belicht hoe je jongeren het beste aan het denken kunt zetten over hun eigen toekomst. Soms moet je ze daarvoor vooral zelf motiveren, soms ook steun uit hun omgeving organiseren of oorzaken van stress wegnemen. Het hoofdstuk geeft je veel tips over effectieve gespreksvoeringstechnieken.

Hoofdstuk 3 behandelt de diagnose van de participatiemogelijkheden van jongeren. Daar vind je tips, inzichten en instrumenten om goed in beeld te brengen wat een jongere wil en kan. Daarmee kun je jongeren helpen hun eigen toekomstplan te maken.

Hoofdstuk 4 helpt je om na de diagnose de juiste interventiestrategie te kiezen voor een jongere. Daarmee kun je je ondersteuningsplan maken.

Hoofdstuk 5 beschrijft hoe je samen met de jongere een plan van aanpak kan maken dat echt aansluit bij de situatie en wensen van de jongere. Het eigen toekomstplan van de jongere en jouw ondersteuningsplan vormen hiervoor de basis.

De laatste vier hoofdstukken zoomen in op verschillende interventie-strategieën die je kunt inzetten om jongeren te begeleiden en de vaardigheden die elke strategie van je vraagt. Deze zijn gebaseerd op het interventiemodel dat voor het eerst is uitgewerkt in het boek 'De jeugd maar geen toekomst? Naar een effectieve aanpak van sociale uitsluiting'. Hoofdstuk 6 gaat over kansen creëren voor jongeren die dat op eigen kracht niet lukt en hoofdstuk 7 over verschillende manieren om jongeren iets te leren. Hoofdstuk 8 geeft informatie en voorbeelden over compenserende benaderingen en manieren om gedrag van jongeren te sturen en hoofdstuk 9 over samenwerken en co-creatie.

De werkwijzer besluit met vier bijlagen. Bijlage 1 bevat twee overzichten die je helpen jongeren en interventies te matchen. Bijlage 2 geeft extra informatie over integrale samenwerking in complexe situaties door een casus vanuit verschillende invalshoeken te belichten. Bijlage 3 beschrijft wanneer interventies ineffectief zijn en hoe je dat kunt voorkomen. Bijlage 4 ten slotte bevat de namen van de meelezers die feedback hebben gegeven op eerdere versies van de tekst.

Introductie

Welke jongeren zijn buiten beeld van gemeenten en andere instanties en hoe kun je ze het beste bereiken? Dit hoofdstuk beschrijft deze groep jongeren en geeft tips wat je wel en vooral niet moet doen om contact met ze te maken.

Jongeren zijn een bijzondere doelgroep die om een aanpak op maat vragen. Dat geldt nog sterker voor de jongeren die buiten beeld zijn.

1.1 Wat maakt jongeren een bijzondere doelgroep?

Jongeren zijn nog meer dan volwassenen in ontwikkeling. Ze hebben een toekomst voor zich en we verwachten dat ze hun steentje gaan bijdragen aan de maatschappij. Het is de groep bij wie de ambities het grootst zijn, maar die ook het eerst en het hardst getroffen wordt door een economische crisis. Er verandert bovendien voor jongeren nogal wat als ze 18 jaar worden. Dan worden ze opeens als volwassen beschouwd en wordt er aanzienlijk meer eigen verantwoordelijkheid van ze verwacht.

Zowel de problemen als de inspanningen om daar oplossingen voor te vinden zijn bij jongeren groter. Voor jongeren is zelfredzaamheid deels nog een ontwikkelopgave (1). Daarom zijn professionals geneigd hen op een paternalistische manier te benaderen.

Jongeren buiten beeld

Bijna 135.000 jongeren zitten niet op school, zijn niet aan het werk en hebben geen uitkering. Voor een deel van hen is dat tijdelijk, bijvoorbeeld omdat ze net van school komen en nog geen werk hebben. Anderen zitten in een instelling of zijn bekend bij jeugdzorg. Zo’n 66.000 jongeren zijn echt buiten beeld.

Veel professionals merken dat ze deze jongeren soms moeilijk kunnen bereiken en in beweging kunnen krijgen. Dat is niet alleen een zorg van hun ouders, maar ook van de gemeente. De ervaring is dat het vaker om jongens gaat dan om meisjes.

Voetnoten

  1. Zie voor meer informatie het overzicht Ontwikkelingstaken door Han Spanjaard en Wim Slot, pdf ( 278 kB).

1.2 Wie zijn de jongeren buiten beeld?

Jongeren buiten beeld zijn geen homogene groep, maar we kunnen ze wel globaal typeren.

Woonsituatie

Jongeren buiten beeld wonen vaak in achterstandswijken. Die omgeving is weinig stimulerend door verloedering, overlast en criminaliteit. Bewoners van deze wijken zijn gemiddeld armer en minder gezond. Hun opleidingsniveau is lager en in veel van die wijken spreekt een deel van de bewoners de Nederlandse taal slecht. Bij een klein deel van de jongeren is de woonsituatie nog slechter: ze zijn dakloos en er is vaak te weinig plek voor ze in de opvang.

Opleiding

De meeste van deze jongeren zijn laagopgeleid, wat niet altijd wil zeggen dat ze een laag IQ hebben. Hun schoolloopbaan kan bepaald zijn door hun motivatie en gedrag, niet hun leerbaarheid. En er zijn ook jongeren met een hbo-diploma die na hun studie niet verder komen.

Beperkingen

Een deel van de jongeren buiten beeld heeft een zintuiglijke, lichamelijke of verstandelijke beperking, is langdurig ziek of heeft gedragsproblemen. Daardoor hebben ze soms praktijkonderwijs bezocht of speciaal onderwijs (met name cluster 4 voor jongeren met gedragsproblemen) (1) . Bij wat we van deze jongeren verwachten, moeten we rekening houden met hun beperkingen, maar die zijn niet altijd makkelijk te herkennen.

Voetnoten

  1. Voor meer informatie over speciaal onderwijs,  zie de website van het Landelijk Expertise Centrum Speciaal Onderwijs

Sociale omgeving en cultuur

Hun sociale netwerk biedt deze jongeren vaak weinig mogelijkheden en steun. Veel jongeren hebben niet het gevoel dat ze erbij horen in de maatschappij. Ze hebben het gevoel dat ze geen echte kans krijgen, hoe goed ze ook hun best doen. Een deel van hen voelt weinig binding met de samenleving en doet ook weinig moeite meer om daarbij te horen.

De jongeren ontmoeten elkaar op straat, thuis, sportscholen of bij muziekstudio’s, religieuze instellingen, coffeeshops, buurtcentra, kappers (barbershops), shishalounges of vertrouwenspersonen. De sociale vaardigheden die deze jongeren daar verwerven en de straatcultuur sluiten vaak niet goed aan bij de cultuur op scholen en bij werkgevers.

Houding, zelfbeeld en interesses

Deze jongeren zijn vaak onzeker en hebben meestal een negatief zelfbeeld en slechte ervaringen met scholen, instanties en werkgevers.  Daarnaast hebben ze vaak weinig vertrouwen in de overheid. Ze veroorzaken vaak overlast of zijn betrokken bij criminaliteit en hebben vaak te maken met minder zichtbare problemen zoals verveling, depressiviteit, slapeloosheid, hoofdpijn, stress en een ongezonde levensstijl. Veel jongeren zijn geïnteresseerd in zaken als muziek, sport, social media, YouTube-filmpjes (van vloggers) en gamen.

1.3 Hoe bereik je jongeren buiten beeld?

Een enkele keer komen jongeren naar je toe in een spreekkamer of wijkcentrum, maar meestal gaat het initiatief niet van hen uit. Sommige professionals hebben de ervaring dat deze jongeren moeilijk te bereiken zijn. Dat hoeft niet zo te zijn, maar het vraagt wel een andere benadering: erop af (1).

Telefoon

Bellen werkt vaak niet goed om contact te leggen. Veel jongeren nemen de telefoon niet op als er een onbekend nummer belt, omdat ze geen zin hebben om schuldeisers of instanties aan de lijn te krijgen die iets van ze willen. Bellen met een gemeentetelefoon waarvan de nummerherkenning uit staat, werkt meestal ook niet. Een berichtje via WhatsApp werkt meestal beter.

Huisbezoek

Als een jongere niet reageert, is een huisbezoek een andere mogelijkheid. Maar ouders zijn niet altijd goed op de hoogte van wat hun kinderen doen. Het bezoek van iemand van de gemeente kan ertoe leiden dat ouders hun kind flink aanspreken. Afhankelijk van je doel met het gesprek kan dat een voor- of een nadeel zijn. Het kleurt in ieder geval het begin van het contact. Is er niemand thuis, laat dan een briefje met je contactgegevens achter, waarop staat waarom je contact zoekt en wanneer je dat je nog een keer doet. Soms weten de buren of jongeren op straat waar je de jongere kunt vinden.

Via social media

Jongeren gebruiken onderling meestal WhatsApp en social media als:

  • Snapchat
  • Instagram
  • YouTube
  • Facebook

In hun eigen omgeving

Wanneer je geen naam en contactinformatie hebt, kun je jongeren ook outreachend benaderen in de openbare ruimte of ontmoetingsplekken. De essentie is om jongeren op te zoeken in hun eigen omgeving via de mensen met wie ze optrekken of die ze kennen, zoals:

  • rolmodellen
  • vertrouwenspersonen uit de wijk, moskee of kerk
  • jeugdpreventie- of jeugdinterventieteams
  • straatcoaches
  • peers

Hoe maak je contact?

Als je het contact hebt gelegd, is de volgende stap echt contact maken. Dat doe je vanuit oprechte interesse en vanuit het vertrouwen dat iedereen uiteindelijk iets van zijn leven wil maken. Probeer op de hoogte te zijn van de interesse van jongeren of daar in ieder geval belangstelling voor te tonen: actuele muziek, bekende vloggers (vaak rolmodellen voor jongeren, bijvoorbeeld voor hun gevoel voor humor) en laat jezelf zien. Eigenlijk gewoon doen op hun manier, die soms anders kan zijn dan je als professional gewend bent. Om de kloof tussen de leefwereld van jongeren en systeemwereld van professionals te overbruggen, moeten beide partijen uit hun comfortzone stappen.

Als jongeren naar jou komen, vraag je waarom ze zijn gekomen of wat je voor ze kunt doen. Maar als je jongeren in hun eigen omgeving opzoekt ben jij degene die iets uit moet leggen. Puur als vertegenwoordiger van je organisatie (vaak de gemeente) sta je vaak al op achterstand, maar als je kunt laten zien dat je voor je vak gekozen hebt om verschil te maken in het leven van jongeren heb je een goede kans. Hoe pak je dat aan?

Zorg voor een goede pitch

Naast een openingszin, belangstelling en een informeel praatje (‘Ha jongens, wat zijn jullie aan het doen? Alles goed?’), is het handig een pitch te hebben. Een verhaal over waarom jij als mens en als professional daar bent. Vertel wie je bent, waar je van bent, waarom je graag in contact komt met jongeren en waarom het voor een jongere interessant zou zijn om met je in gesprek te gaan.

De opbouw van een pitch

  • Stel jezelf voor:
    Ik ben … Ik spreek jongeren aan omdat ik ze wil helpen om aan hun toekomst te werken, als ze daar behoefte aan hebben of dat nodig hebben.
  • Stel een vraag:
    Hoe gaat het? Zit je op school, ben je aan het werk? Hoe ben je met je toekomst bezig?
  • Doe een aanbod:
    Als je wilt, kan ik je misschien helpen om weer met je toekomst bezig te gaan, om school of werk te vinden.
  • Geef een toelichting:
    Het gaat om wat jij zelf echt wilt. Wat dat is, kunnen we samen uitzoeken. Daarna gaan we samen zoeken naar de beste plek voor jou. Ik ken ook andere mensen die daarbij kunnen helpen als het nodig is en als jij dat ziet zitten.
  • Vraag om samenwerking als team:
    Ik wil je helpen om aan je toekomst te werken, maar ik verwacht dat je daar zelf ook wat voor doet. Je kunt bij mij niet zomaar een toekomst bestellen, dat kan niemand voor je regelen behalve jijzelf. Ik kan je daar wel bij helpen.

Een professional uit Eindhoven zegt bijvoorbeeld: ‘Ik zie mijn werk niet als werk, maar doe het echt vanuit mijn hart, ik wil gewoon de jongeren helpen.’ Een professional uit Breda verwoordt het zo: ‘Ik wil jongeren helpen om aan hun toekomst te werken.’

Het is belangrijk dat je verhaal klopt met je houding en je non-verbale gedrag. Jongeren hebben snel door of je oprecht geïnteresseerd bent of dat je een eigen agenda hebt. En ze onthouden vaak wat je toezegt en welke fouten je maakt. Wees je bewust van toezeggingen en doe wat je zegt.

Zo bereik je jongeren

  • Blijf niet achter een loket of je bureau werken, maar werk outreachend.
  • Wacht niet tot de jongere naar je toe komt. Ga naar ontmoetingsplekken, zoals (informele) sportscholen, studio’s en religieuze instellingen.
  • Werk niet alleen met de jongere in kwestie, maar betrek de omgeving van de jongere erbij (een communitybenadering).
  • Zoek niet alleen telefonisch en schriftelijk contact. En wees ook bereikbaar buiten kantooruren.
  • Zet social media in, zoals Snapchat, Instagram, YouTube en Facebook en WhatsApp.
  • Benader jongeren niet paternalistisch of uit de hoogte. En be- of veroordeel jongeren niet op gemaakte keuzes of hun verleden. Maak persoonlijk contact. Wees eerlijk en oprecht, toon respect, geef vertrouwen, bied hulp.
  • Wees je bewust van je imago of reputatie. Vergeet niet dat veel jongeren negatieve ervaringen hebben met instanties en er daarom weinig vertrouwen in hebben.

Voetnoten

  1. Meer over de benadering Eropaf! in het gelijknamige boek van Jos van der Lans. Een korte introductie staat in de Youtube-video Trailer, EROPAF! van Jos van der Lans

Introductie

Voor alles is het belangrijk om het vertrouwen van jongeren te winnen door je houding en de dingen die je doet. Hoe je jongeren vervolgens in beweging krijgt om over hun toekomst na te gaan denken, hangt af van de reden waarom ze tot stilstand zijn gekomen.

Of het lukt jongeren in beweging te krijgen, hangt voor een deel af van jouw houding. Kijk met een open blik naar situaties en vul niet te snel dingen in (1). Ook van belang: authenticiteit (jezelf zijn), aansluiten bij de ander, een positieve benadering en de regie bij de ander leggen en laten. De volgende casus illustreert het belang van een open blik.

Casus: moedwil of misverstand?

Een jongeman laat het vaak afweten op z’n werk. Zijn werkgever baalt daarvan. Hij wil hem eigenlijk ontslaan, maar belt nog even naar de vso-school waar de jongen vandaan komt. De school adviseert hem om de jongen uit te nodigen en het probleem te bespreken. De werkgever strijkt met de hand over het hart. Hij nodigt de jongen inderdaad uit voor een kop koffie, maar die komt niet opdagen. De werkgever wordt witheet en belt weer de school, die bij de jongen op huisbezoek gaat om de reden te achterhalen. Wat blijkt: de jongen had de uitnodiging letterlijk genomen en hij lust geen koffie.

width="854" height="480" frameborder="0" allowfullscreen="allowfullscreen" title="Video embed"

De video Casus (3:09 minuten) illustreert hoe je een jongere kunt laten vertellen over zijn achtergrond en plannen.

Bekijk de video op Vimeo.

Voetnoten

  1. Bekijk als illustratie van het belang van een open blik, de Youtube-video Test Your Awareness: Whodunnit?

2.1 Vertrouwen winnen

De kern bij het activeren van jongeren is vaak het herstellen van hun vertrouwen en het ontwikkelen van een positief zelfbeeld met een sociale omgeving die dat steunt. Vertrouwen ontstaat in de interactie, door oprechte interesse, met een open blik kijken (laat het verleden het verleden) en door respectvol, open en eerlijk en positief te zijn (1).  Er is een gelijkwaardige relatie nodig waarin je de jongere zelf medeverantwoordelijk maakt (2).

Doe de goede dingen

Vertrouwen ontstaat ook doordat je de goede dingen doet waarmee de jongere verder komt: bereikbaar zijn, ook (terug)bellen of appen buiten kantoortijden, er zijn op moeilijke momenten, duidelijk zijn, de jongeren confronteren met de realiteit en ondersteunen bij dingen die ze moeilijk vinden. Het is ook belangrijk om het sociale netwerk van de jongere hierbij te betrekken en na te gaan wie daarin VIP’s zijn (very important persons) die de jongere kunnen steunen en wie VAP’s (very annoying persons) die beter op afstand gehouden kunnen worden. En vergeet niet successen te vieren!

Confronteer de jongere met de maatschappelijke norm

Activeren kan ook door jongeren te confronteren met wat we maatschappelijk normaal vinden: ‘Wat heb je gedaan om te voorkomen dat je hier terecht zou komen? Welke moeite heb je gedaan om een baan of opleiding te vinden?’ Zo’n confrontatie is pas effectief bij een goede relatie. Zie ook hoofdstuk 8.

Algemene tips:

  • Wees positief en verwachtingsvol. Denk In Mogelijkheden (even DIMmen). Onderwijsprestaties van kinderen worden voor een groot deel bepaald door de verwachtingen van de leerkracht.
  • Zeg vaker ja dan nee.
  • Stel open vragen.
  • Vraag door op antwoorden die jongeren geven. Nodig ze uit tot meer praten door vragen (‘En?’, ‘Hoezo? of ‘Dus?’) of aansporingen (‘Vertel!’)
  • Praat zoveel mogelijk over wij (inclusief) en niet over ik en jij: ‘Hoe gaan we dat aanpakken?’ en ‘Als dat is wat je wilt, zullen we die instantie moeten overtuigen. Wat kunnen we tegen ze zeggen?’

Neem Jezelf mee naar je werk

Authentieke communicatie vraagt dat je jezelf laat zien. Dat je niet alleen boven de waterlijn over inhoud en proces praat; veilig, zakelijk en rationeel met afstand tussen ik en het. Maar dat je dingen onder de waterlijn benoemt: hoe het gesprek gaat en welk gevoel je daarbij krijgt. Als je iets van de jongere vraagt, doe dat dan in de vorm van een verzoek (verbindende communicatie) en niet in de vorm van een opdracht (3). We kunnen de communicatieniveaus bij het contact met jongeren zo weergeven:

Een toelichting op de termen:

  • De inhoud is waar het over gaat, bijvoorbeeld een toekomstplan: ‘Dus als ik het goed begrijp zou je eigenlijk graag eigen baas willen zijn.’
  • De procedure bestaat uit de stappen die we met elkaar zetten, hoe wat we nu doen in het grotere plaatje past: ‘We hebben dit gesprek omdat je een uitkering komt aanvragen en het de bedoeling is dat je zo snel mogelijk op eigen benen staat. Ik wil volgende week graag weer afspreken en de tussentijd benutten om meer duidelijkheid te krijgen over je verschillende mogelijkheden.’
  • Interactie is de manier waarop we met elkaar aan het praten zijn, wat er gebeurt tussen ons: ‘Ik luister naar je en probeer met je mee te denken, maar heb het gevoel dat je maar half luistert, omdat je steeds op je mobiel zit te kijken.’
  • Emotie; benoem je emoties door te zeggen wat het met je doet: ‘Ik merk dat ik daar boos van word.’
  • Behoefte uitspreken; zeg wat je behoeften zijn: ‘Ik wil graag het gevoel hebben dat we elkaar serieus nemen en zinvol bezig zijn.’
  • Verzoek doen; geef verzoeken de vorm van een ik-boodschap: ‘Zou je me daarbij willen helpen en je telefoon wegleggen?’

Voetnoten

  1. Bekijk over het onderwerp vertrouwen winnen ook de video’s Embracing Vulnerability van Brené Brown en Communicatie met jongeren is een andere taal
  2. Lees meer over zelfregie op de website van Movisie: Werken vanuit zelfregie. Hoe pak ik dat aan? (pdf, 1,2 MB)
  3. Lees voor verbindende (geweldloze) communicatie het Wikipedia-artikel over dat onderwerp en bekijk de video Marshall Rosenberg demonstrates Nonviolent Communication.

Meer gesprekstips

Wees een OEN, gebruik LSD en NIVEA, neem ANNA mee en laat OMA thuis

  • OEN: open, eerlijk en nieuwsgierig
  • LSD: luisteren, samenvatten en doorvragen
  • NIVEA: niet invullen voor een ander
  • ANNA: altijd navragen, nooit aannemen
  • OMA: oordelen, meningen, aannames/adviezen

2.2 Methoden om jongeren in beweging te krijgen

Hoe komen we van de huidige situatie naar een betere toekomst? De beste garantie voor duurzaamheid is als een jongere zelf een keuze maakt en zelf stappen zet. In principe zijn er vier factoren die ertoe doen:

  1. interne motivatie
  2. externe motivatie in de vorm van groepsdruk en -steun
  3. overzicht over de stappen die de jongere moet zetten
  4. remmende zaken zoals stress

Als jongeren niet in beweging komen, kan dat verschillende oorzaken hebben: te weinig motivatie, te veel aan hun hoofd (stress, overbelasting), of de weg kwijt zijn (niet weten of niet begrijpen). Moeten we meer gas geven, de rem eraf zien te krijgen of een nieuwe bestemming invoeren in het navigatiesysteem? Verschillende problemen vragen om verschillende oplossingen.

Meer gas geven

  • motiverende gespreksvoering
  • oplossingsgericht werken (interne motivatie vergroten)
  • eigen kracht en een informele mentor (JIM= Jouw Ingebrachte Mentor) voor externe steun en stimulans door het sociaal netwerk
  • aansluiten op de straatcultuur

Rem eraf

  • mindfulness
  • draaglast verkleinen om stress te verminderen

Route uitstippelen

  • een plan van aanpak als hulpmiddel om jongeren overzicht te geven over de stappen die ze moeten zetten (zie hoofdstuk 5).
  • een tijdje meelopen als gids, vader- of moederfiguur of lifecoach, vooral nodig bij jongeren die uit het speciaal of praktijkonderwijs komen.

In de rest van dit hoofdstuk bespreken we achtereenvolgens al deze methoden om jongeren te activeren.

2.2.1 Motiverende gespreksvoering

Mensen zijn meestal ambivalent als het om verandering gaat: ze willen het wel en ze willen het niet. De kern van motiverende gespreksvoering is het benutten van deze ambivalentie om de kloof tussen het huidige gedrag en de reden waarom iemand wél wil veranderen te vergroten. Hierdoor ontstaat een onaangename spanning: motivatie om te veranderen. De essentie is om het gedrag van een jongere niet langs een externe meetlat te leggen, maar langs de eigen – ambivalente – redenen om te willen veranderen.

Belangrijk in motiverende gespreksvoering zijn empathie, ambivalentie gebruiken om de discrepantie te vergroten en uitlokken dat een jongere zélf zegt te willen veranderen (verandertaal). Het is belangrijk om te voorkomen dat er discussie ontstaat, want daarmee kan de jongere de wens en verantwoordelijkheid voor verandering weer buiten zichzelf leggen. Meebewegen kan door de jongere een keuze te geven, zelf keuzes te laten maken en het tempo te laten bepalen.

Meer informatie

De volgende bronnen geven meer informatie over motiverende gespreksvoering:

2.2.2 Oplossingsgericht werken

De essentie van oplossingsgericht werken is focus op de oplossing in plaats van op het probleem: wanneer is het probleem opgelost? Laat de jongeren visualiseren hoe die situatie er uitziet en laat ze zelf hun toekomstdroom concreet maken. Een techniek die hiervoor gebruikt wordt is de wondervraag: ‘Als je morgen wakker wordt, is er een wonder gebeurd: je toekomstdroom is uitgekomen. Wat is het eerste waaraan je merkt dat er een wonder is gebeurd? Hoe ziet je leven er dan uit?’

Een ander uitgangspunt is een positieve benadering: uitbouwen wat al goed gaat in plaats van werken aan wat niet goed gaat. Een manier om dit te doen is te zoeken naar uitzonderingen: in welke situaties gaat het al goed, lukt het al? Wat gaat er al goed? Vervolgens is het idee dat je meer doet van wat werkt en minder doet van wat niet werkt en niet probeert te veranderen wat goed gaat.

Meer informatie

De volgende bronnen geven meer informatie over oplossingsgericht werken:

2.2.3 Aansluiten op de straatcultuur

De open benadering die in dit hoofdstuk wordt geadviseerd is een goede standaardbenadering die aansluit bij belangrijke maatschappelijke waarden als zelfsturing, gelijkwaardigheid en eigen verantwoordelijkheid. Soms kan die benadering toch te ver af staan van de (straat)cultuur en waarden van een jongere. In die gevallen kun je beter aansluiten op de masculiene straatcultuur. Daar geldt dat hoe meer respect je verdient, hoe beter er naar je geluisterd wordt. Toon dus lef en een zelfverzekerde houding.

Meer informatie

De volgende bronnen geven meer informatie over aansluiten op de straatcultuur:

2.2.4 Rolmodellen en het sociale netwerk

Mensen tegen wie de jongere opkijkt zoals topsporters, bekende dj’s of mensen in de wijk en het sociale netwerk hebben vaak meer invloed dan professionals. Gebruik maken van samenkracht gaat in wezen om het versterken van ondersteunende sociale relaties. Dat kan bijvoorbeeld door rolmodellen in te zetten of door contact op te nemen met de ouders van de jongere of met VIP’s uit het eigen sociale netwerk. Bemiddel zo nodig in die relatie door de toekomstplannen van de jongere te bespreken en te vragen welke rol de VIP daarin zou willen en kunnen spelen. Een formelere manier om het sociale netwerk te betrekken, is het organiseren van een eigenkrachtconferentie.

In de Thuislozenteams uit de jaren 1990 draaide de hele werkwijze om het terugvinden en herstellen van het contact met iemand die de jongere vroeger vertrouwde, bijvoorbeeld een oom, leraar, sportcoach. Die persoon werd vervolgens gevraagd om een oogje in het zeil te houden en regelmatig aan de jongere te vragen hoe het gaat.

Ook in de JIM-aanpak, ontwikkeld als alternatief voor uithuisplaatsingen, draait het om het inschakelen van het sociale netwerk van een jongere. De JIM is een door de jongere zelfgekozen vertrouwenspersoon, zoals een tante, buurman, goede vriendin of sportcoach. Iemand die zowel van de jongere als de ouders vertrouwen krijgt en met hulpverleners wil samenwerken. De JIM is een steunfiguur voor de jongere en adviseert ouders en hulpverleners.

Meer informatie

De volgende bronnen geven meer informatie over rolmodellen en het sociale netwerk:

  • het boek ‘De JIM-aanpak; het alternatief voor uithuisplaatsing van jongeren’ van Levi van Dam en Sylvia Verhulst
  • www.eigen-kracht.nl

2.2.5 Mindfulness

Door stress kunnen jongeren dichtklappen of juist gaan stuiteren en alle kanten op vliegen. Het vraagt rust om bij jezelf te rade te kunnen gaan en in contact te komen met jezelf om erachter te komen wat je écht wilt. Mindfulness is een manier van aandachtig aanwezig zijn in het hier en nu, een accepterende mindset zonder oordeel. Die houding kan het vermogen om te gaan met de uitdagingen van het leven vergroten. Het kan onder meer helpen stress te verminderen en beter om te gaan met chronische klachten of depressie. Mindfulness vraagt training in het omgaan met de eigen gedachten. Belangrijke elementen zijn vertragen, rust, naar binnen gaan en ervaren wat je voelt en denkt en daar in eerste instantie niets mee doen, alleen maar gewaarworden en onderzoeken.

Als professional kun je jongeren helpen vertragen door contact te maken vanuit oprechte belangstelling, rust en ruimte te bieden, verdiepende vragen te stellen, elk antwoord zonder oordeel te accepteren en erop door te vragen. En stilte te laten zijn. Het gaat vooral om communicatie onder de waterlijn. Het kan ook helpen om het gesprek niet in een spreekkamer te voeren, maar tijdens een wandeling.

Meer informatie

De volgende bronnen geven meer informatie over mindfulness:

2.2.6 Verminderen van de draaglast

Soms is het nodig om dingen uit handen te nemen van een jongere die overbelast is. Dat kan door een tijdje mee te lopen, als ouder of als lifecoach: de jongere helpen keuzes te maken en het leven (weer) op orde te brengen, zodat er weer voldoende stabiliteit is om te kunnen functioneren in een baan of opleiding. Het kan ook door problemen op te lossen. Denk aan een regeling voor afbetaling van schulden, een woning, bemiddelen in een verstoorde relatie met ouders of psychische zorg regelen. Voor een hulpmiddel om de draagkracht en draaglast van jongeren in kaart te brengen, zie de passage over het balansmodel in hoofdstuk 3.2.2.

Introductie

Als een jongere is gaan nadenken over de toekomst, is de volgende stap de diagnose: in hoeverre wil en kan de jongere participeren? Is er hulp of interventie nodig?

Om een plan van aanpak te kunnen maken dat aansluit bij iemands situatie en wensen, moet je een beeld krijgen van wat een jongere wil en kan. Begin het gesprek door te vragen waarom iemand niet op school zit of werkt: ‘Wat heb je gedaan om te voorkomen dat je hier nu zit?’ ‘Waarom ben je hier?’ Ga na of jongeren in de zoekperiode van vier weken wel hun best hebben gedaan om werk of een opleiding te vinden. Bepaal dan of er directe interventie nodig is met de Zelfredzaamheidmatrix (zie hoofdstuk 3.3.1). Daarmee kun je de situatie op alle belangrijke levensgebieden snel in kaart brengen.

3.1 Willen, referentiekader en kunnen

Bij het stellen van een diagnose breng je drie aspecten van de jongere in beeld:

  1. willen
  2. referentiekader
  3. kunnen

3.1.1 Willen

Bij het willen gaat het vooral om de vraag wanneer en waarvoor de motivatie van een jongere maximaal is en voor welke tweede keuzes ze zich ook willen inzetten als hun eerste keuze niet haalbaar blijkt. Er zijn drie elementen te onderscheiden aan motivatie:

  • de richting van de motivatie: wat wil de jongere?
  • de hoeveelheid motivatie: hoeveel moeite wil de jongere daarvoor doen?
  • het referentiekader: waarom wil de jongere dat? Wat vindt de jongere normaal? Hoe ziet de jongere de maatschappij? Vertrouwt hij op de overheid?

Motivatie is altijd ergens op gericht. Probeer een zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen van iemands drijfveren en van waar iemand zichzelf over een paar jaar ziet. Waar loopt iemand warm voor, is iemand bereid daarvoor in beweging te komen en is dat morgen ook nog zo?

De (intrinsieke) motivatie waar je mee aan het werk gaat kan uiteindelijk een ander, ook positief, resultaat opleveren. Zo probeert de Buzinezzclub jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt hun ondernemersdroom te laten verwezenlijken. De jongeren werken met een actieplan op maat aan hun doelen en volgen workshops en trainingen. Uiteindelijk blijkt maar voor 10% van de deelnemers ondernemen haalbaar. De meesten gaan terug naar school of op zoek naar een baan (1).

Achterhaal dan of jongeren binnen hun mogelijkheden bereid zijn de moeite te doen die nodig is om hun ambities te realiseren. Bedenk dat je motivatie niet zonder meer kunt afleiden uit gedrag, want dat wordt ook bepaald door iemands kunnen.

Motivatie kan ook van buitenaf komen. Financiële prikkels en sancties werken meestal kort en verstoren en ondermijnen op langere termijn de intrinsieke motivatie (2).  Maar de invloed van een ondersteunend en stimulerend sociaal netwerk is meestal juist groot.

Wat werkt bij het stellen van een diagnose?
  • Vermijd een discussie en stel open vragen. Probeer jongeren zelf te laten ontdekken en formuleren wat ze willen en in hoeverre en onder welke voorwaarden dat haalbaar is.
  • Kijk niet normatief naar de motivatie van de jongere en geef er geen oordeel over.

3.1.2 Referentiekader

Iemands referentiekader is niet zo makkelijk te veranderen. Daarbij aansluiten en bijsturen is dan productiever dan de strijd aangaan. Het volgende citaat laat zien dat een jongere andere ambities heeft dan ons sociale systeem als normaal definieert.

"Als je geen werk hebt, ga je 12 uur naar buiten, kom je ’s nachts weer naar huis, ga je weer slapen, word je weer wakker, heel de dag gaat hetzelfde. Dan heb je elke keer hetzelfde ritme. En wat gebeurt er: na een tijdje raak je gewend aan die ritme. En dat wil zeggen: als je werk hebt, wil je niet meer gaan, wil je uitslapen tot 12 uur...

Kijk, ik ben met iemand bevriend geraakt, ik ben dagelijks bij de moskee. We staan om 6 uur ‘s ochtends op, gaan bidden, ontbijten en brengen dan de hele dag in de moskee door. Ik voel me heel goed, ik ben elke dag vrolijk, gelukkig en als ik bij de andere kant zou zitten, zou ik misschien nou al in aanraking zijn gekomen met justitie, politie, dit en dat."

Deze jongen is erin geslaagd zijn dagritme zonder echte bezigheden te vervangen door een nieuwe invulling waarvoor hij zijn bed uit komt. Maar ook die botst met de (impliciete) normen van ons sociale systeem, waarin we in de praktijk meestal aansturen op laaggeschoold flexibel werk. Onderaan beginnen is goed te verkopen aan jongeren die het gevoel hebben dat ze erbij horen en die erop vertrouwen dat ze daarna door kunnen groeien. Als dat gevoel en dat vertrouwen ontbreekt, kan het de moeite waard zijn om te onderzoeken of meegaan in de eigen motivatie van een jongere perspectief kan opleveren.

3.1.3 Kunnen

Kunnen is alles wat jongeren hebben om hun ambities waar te maken. Het omvat behalve individuele competenties ook het sociale netwerk van een jongere en de kansen die jongeren krijgen of juist niet krijgen omdat ze gediscrimineerd worden of geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kunnen laten zien.  Het sociale netwerk van een jongere is nuttig omdat daarin mensen kunnen zitten die zorg kunnen bieden, kunnen helpen met dingen die de jongere niet begrijpt of niet kan of die toegang kunnen verschaffen tot banen en kansen (via-via’s).

Bij ‘kunnen’ zijn drie niveaus te onderscheiden (3):

  1. menselijk kapitaal (microniveau): individuele competenties en specifieke talenten en hulpbronnen zoals een fiets, ov-kaart of spaargeld. Instrumenten om dit in kaart te brengen zijn bijvoorbeeld competentiescans (zie het diagnoseschema).
  2. sociaal kapitaal (mesoniveau): het sociale netwerk en hulpbronnen daarin. Een instrument om het sociaal kapitaal in kaart te brengen is een netwerkkaart te maken van VIP’s (en VAP’s) (4). 
  3. maatschappelijke kansen (macroniveau): krijgt iedereen wel evenveel kansen om te participeren? Jongeren krijgen soms te maken met discriminatie op grond van hun leeftijd, slechte gezondheid of beperkingen, niet-westerse achtergrond, of omdat ze laagopgeleid zijn, tot een achterstandsgroep horen of in een achterstandswijk wonen (5). Ook een justitieel verleden kan hun kansen verkleinen.

Een justitieel verleden hoeft een VOG niet altijd in de weg te staan. Bij de beoordeling wordt ook gekeken naar de leeftijd van de aanvrager, de tijd die verstreken is sinds iemand het strafbare feit pleegde, de ontwikkeling die iemand sindsdien doorgemaakt heeft en de relevantie van dat feit voor de beoogde functie (6).

Voor de diagnose zijn dus vier dingen van belang:

  • de competenties van de jongere
  • het sociale netwerk van de jongere
  • de maatschappelijke kansen van de jongere
  • waarvoor de jongere gemotiveerd is: normaal meedoen, op een alternatieve manier meedoen of niet meedoen (het opgegeven hebben)

Het diagnose-schema van willen en kunnen laat zien hoe je een diagnose van een jongere kunt vertalen in een interventiestrategie.

Hoe je de juiste interventie kiest, wordt verder uitgewerkt in het SLIM-model (zie hoofdstuk 4).

Voetnoten
  1. Zie voor meer informatie de website van de Buzinezzclub
  2. Bekijk de YouTube-video Promoting Motivation, Health, and Excellence: Ed Deci at TEDxFlourCity.
  3. Lees meer over de Capability-benadering (kunnen) in het essay Social Exclusion: Concept, Application, and Scrutiny van Amartya Sen (pdf, 419 kB) op de website adb.org.
  4. Lees meer over sociaal kapitaal op de webpagina over Robert D. Putnam op de website canonsociaalwerk.eu.
  5. Meer informatie over discriminatie is te lezen in de factsheets discriminatie op de website van Radar.
  6. Lees meer over de VOG en jongeren op de website van screeningsautoriteit Justis.

3.2 Diagnose met een gesprek

Om het willen en kunnen in beeld te brengen kun je een gesprek voeren met de jongere. Welke vragen kun je stellen?

3.2.1 Vragen over willen

De motivatie van jongeren kun je in beeld brengen met vragen als de volgende:

  • Als je nou op een ochtend wakker wordt en je toekomstdroom door een wonder is uitgekomen, wat is er dan allemaal anders? Waar merk je aan dat je droom is uitgekomen? Waar ga je dan heen als je de deur uit gaat? Hoe ziet het er daar uit? Wat doe je daar? Hoe voel je je?
  • Wie zijn belangrijk voor je? Wat doen zij? Werken ze of zitten ze op school? Wat verwachten ze van jou? Hoe zien ze jouw toekomst?
  • Wat is voor jou het belangrijkst: vrienden en vriendinnen (op straat), je familie of gezin of je school? Waar hoor je het meeste bij?
  • Heb je het gevoel dat voor jou ook een normale toekomst is weggelegd met school, werk of een gezin? Heb je er vertrouwen in dat instanties je kunnen helpen? Heb je het gevoel dat je bij de samenleving hoort? En zo niet, wat zie je dan wel als jouw groep? Waar hoor je dan wel bij?
  • Op een schaal van 1 tot 10, hoe hard doe je nu je best voor die droom? Waarom niet minder? Hoe zou het meer kunnen worden?
  • Op een schaal van 1 tot 10, hoe belangrijk vinden je familie en vrienden dat je met je toekomst bezig bent?

3.2.2 Vragen over kunnen

Van het kunnen van jongeren kun je je een beeld vormen door vragen te stellen zoals:

  • Over de schoolloopbaan
    Waarom ben je toen naar die school gegaan? Wat ging er goed op school? Wat ging er niet zo goed? Wat heb je geleerd? Waar liep je tegenaan? Heb je gespijbeld? Wat zeiden leraren over jou? Jongeren noemen vaak alleen de naam van een school en niet welk type onderwijs het was. Het is daarom handig om zelf de namen en locaties van praktijkscholen en vso-scholen in je regio te kennen.
  • Over de manier van leren
    Hoe leer je het beste nieuwe dingen? Hoe heb je geleerd wat je nu kunt? Door uitleg te lezen, uit te proberen, aanwijzingen te volgen of het zelf te bedenken? Hoe zoek je bijvoorbeeld uit hoe je nieuwe mobiel werkt?
  • Over het cv, voor zover een jongere al gewerkt heeft
    Wat ging goed en wat ging minder goed. Wat vond je het leukst om te doen? Hoe vond je je collega’s? Wat vond je leidinggevende van jou? Waarom ben je daar weg gegaan? Ga na of er in het cv een voortgaande lijn in te herkennen is of met vaak een nieuwe start. Of is het een gatenkaas? Zijn de baantjes die erop staan representatief voor de mogelijkheden van de jongere, of waren het instrumentele bijbaantjes? Is de jongere in staat een goed cv te maken?
  • Over hobby’s en passies
    Zijn er dingen waar je veel mee bezig bent? Wat vind je daar leuk aan? Wat moet je daarvoor kunnen?
  • Over de sociale omgeving
    Wie kunnen je stimuleren en steunen bij het zoeken van een school of baan? Kun je de banden met die personen aanhalen? Wie uit je omgeving zou je graag als mentor betrekken bij het traject? Wie zijn een belemmering voor participatie? Wat bindt je toch aan die mensen? Hoe kan je zorgen dat zij school of werk minder in de weg staat?
  • Over maatschappelijke kansen
    Kun je een VOG krijgen? Heb je ervaring met discriminatie? Zo ja, hoe ga je daarmee om?

3.3 Diagnose met een diagnose-instrument

Er zijn verschillende instrumenten om verder inzicht te krijgen in het kunnen van mensen. Die zijn in de spreekkamer niet allemaal even bruikbaar voor jongeren. Maar je kunt de manier van denken van die instrumenten wel zelf toepassen. We bespreken hier kort een laagdrempelig instrument, de Zelfredzaamheidmatrix. Ook gaan we in op het balansmodel (draaglast en draagkracht) en het scannen van competenties. Samen kunnen die op een niet al te ingewikkelde manier een goed beeld geven van het kunnen van een jongere.

De Werkwijzer Diagnose-instrumenten van Divosa bespreekt zeven instrumenten die door gemeenten worden gebruikt bij het uitvoeren van de Participatiewet.

3.3.1 Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM)

De ZRM is een grofmazig instrument om het kunnen van een jongere in kaart te brengen. Je kunt de ZRM gebruiken om de zelfredzaamheid of juist acute nood van jongeren op elf levensterreinen te beoordelen: financiën, dagbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, verslaving, activiteiten van het dagelijks leven, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie. De matrix laat per domein zien welke niveaus van zelfredzaamheid er zijn en welke indicatoren dat meten. Niet-zelfredzaamheid is op de elf dimensies zo gedefinieerd:

  1. Iemand heeft geen of onvoldoende inkomsten, doet impulsieve, ongepaste uitgaven of heeft oplopende schulden.
  2. Iemand heeft geen dagbesteding (en veroorzaakt daardoor soms overlast).
  3. Iemand is dakloos, zit in de nachtopvang, heeft ongeschikte of te dure huisvesting of heeft te maken met dreigende huisuitzetting.
  4. Iemand heeft te maken met (potentieel) huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing.
  5. Iemand vormt een gevaar voor zichzelf of anderen, denkt regelmatig over zelfdoding of heeft moeilijkheden in het dagelijks functioneren door (onbehandelde) geestelijke gezondheidsproblemen.
  6. Iemand heeft direct medische aandacht nodig vanwege onbehandelde (chronische) aandoeningen of lichamelijke beperkingen.
  7. Iemand voldoet aan de criteria voor verslaving (preoccupatie met gebruiken of bemachtigen van middelen, onthoudingsverschijnselen of afkick-ontwijkend gedrag, verwaarlozing van essentiële activiteiten van het dagelijks leven door het gebruik van middelen).
  8. Iemand heeft ernstige beperkingen op het gebied van zelfzorg (eten, wassen, aankleden, naar het toilet gaan) of complexe activiteiten die niet uitgevoerd worden.
  9. Iemand heeft geen familie en vrienden met vaardigheden of mogelijkheden om te helpen en nauwelijks contacten buiten een (eventueel foute) vriendenkring of iemand trekt zich blijvend terug uit sociale relaties.
  10. Iemand is maatschappelijk geïsoleerd of heeft geen motivatie of sociale vaardigheden om deel te nemen aan de maatschappij.
  11. Iemand is regelmatig (meerdere keren per jaar) in contact gekomen met politie of heeft lopende zaken bij justitie.

De uitkomsten geven een indicatie voor de noodzaak van een crisisinterventie en van de intensiviteit van de benodigde begeleiding. Als iemand op meerdere terreinen (vaak minstens drie) onvoldoende zelfredzaamheid is, spreken we van multi-problematiek en is er reden voor zorg (1).

3.3.2 Balansmodel

In de jeugdhulpverlening wordt veel gewerkt met het balansmodel om te analyseren of jongeren wel in staat zijn om te voldoen aan alle eisen die aan ze gesteld worden en om de uitdagingen aan te kunnen waarmee ze te maken krijgen. Iemand raakt overvraagd als de draaglast toeneemt (bijvoorbeeld doordat er veel gebeurt of het heel druk is), of als de draagkracht vermindert (bijvoorbeeld door vermoeidheid of ziekte). Iemands vermogen bestaat uit individuele factoren (zoals competenties, zelfbeeld, gezondheid), sociale factoren (zoals netwerk en buurt) en maatschappelijke factoren (zoals inkomen, erbij horen, kansen). Positieve factoren zijn beschermend en dragen bij aan de draagkracht, negatieve factoren zijn risicofactoren die bijdragen aan de draaglast. Deze definitie komt overeen met de definitie van kunnen in hoofdstuk 3.1.3.

Als jongeren overvraagd worden, kan je helpen om de draaglast te verminderen door ze te ontzorgen, bijvoorbeeld door taken over te nemen. Je kunt ook helpen om de draagkracht te vergroten door het sociale netwerk te versterken, competenties te ontwikkelen of kansen te bieden (2).

3.3.3 Scannen van competenties en talenten

Voor een baan of opleiding is een aantal verschillende competenties nodig: dingen die je moet kunnen als je werkt, dingen die je moet kunnen om werk te vinden en aanpassingsvermogen om mee te kunnen bewegen in veranderende omstandigheden (flexibiliteit, leren leren). Breng bij het stellen van een diagnose ook de competenties en talenten van de jongere in kaart.

Basiscompetenties

De basiscompetenties op het gebied van werknemersvaardigheden zijn de volgende:

  • afspraken maken en nakomen
  • stressbestendigheid en flexibiliteit
  • communicatieve vaardigheden
  • gevoel voor (arbeids)verhoudingen
  • zelfstandigheid en een actieve houding
  • nauwkeurigheid en kwaliteit
  • samenwerken en collegialiteit
  • productiviteit
  • leervermogen

Jongeren met een startkwalificatie (een havo-, vwo-, of een mbo-2 diploma) horen deze werknemersvaardigheden te hebben, maar de helft van alle werkloze jongeren heeft geen startkwalificatie (voor de crisis was dat zelfs twee derde van de werkloze jongeren).

Bij die jongeren moet je zelf in kaart brengen wat iemand wel kan en waar nog ontwikkeling nodig is. Vraag wat er goed en niet goed ging op school en bij eerdere banen en wat voor feedback de jongere kreeg van vrienden, familie, leraren of collega’s. Maak eventueel gebruik van een checklist werknemersvaardigheden (3).

De vaardigheden die nodig zijn om werk te vinden zijn de volgende:

  • een cv maken
  • vacatures vinden
  • solliciteren
  • jezelf presenteren

Stel vragen om een beeld te krijgen van de werk-vindvaardigheden van een jongere. Hoe solliciteer je nu? Hoe ziet het cv eruit? Welke reacties krijg je (4)?

Werknemersvaardigheden zijn belangrijker dan vaardigheden om werk te vinden. Werk vinden is iets wat de meeste mensen maar af en toe hoeven te doen en waarbij we ze kunnen helpen. Werk houden is belangrijker. Als het nodig is kunnen we daar tijdelijk met jobcoaching in ondersteunen, maar uiteindelijk moet iedereen dat zelfstandig doen.

Talenten

Jongeren kunnen soms onverwachte bijzondere talenten hebben die aanknopingspunten bieden voor participatie. Zoals een jongen op een praktijkschool die niet snel leert, maar wel elke computer kan repareren. Een gesprek over passies geeft een beeld van wat jongeren kunnen en wanneer ze op hun best zijn: hobby’s, sport, dieren, alles waar hun ogen van gaan glimmen. Niet iedereen heeft in een school- of werkomgeving gezeten die kwaliteiten, talenten en mogelijkheden al zichtbaar maakten.

Voetnoten
  1. Lees meer over zelfredzaamheid op de website van de Zelfredzaamheid-Matrix.
  2. Lees voor meer achtergrondinformatie het balansmodel (pdf 135 kB) op de website van het NJI.
  3. Lees voor meer informatie over de basiscompetenties bijvoorbeeld de Checklist werknemersvaardigheden van SBCM (pdf, 164 kB) op de website talentontwikkelen.nl.
  4. Meer informatie over solliciteren is te vinden op www.werk.nl (UWV).

3.4 Andere diagnose-activiteiten

In hoofdstuk 3.2 kwam al aan de orde hoe je je in een gesprek een beeld kunt vormen van iemands basiscompetenties, vaardigheden voor het vinden van werk en talenten. Maar niet iedereen is een prater. En sommige mensen kunnen beter praten dan werken. Gedrag zegt meestal meer dan verhalen. Er zijn ook andere manieren om je een beeld te vormen dan praten over gedrag: dossier- en overdrachtsinformatie (voor zover nog actueel), een specialistische diagnose of tijdens het werk observeren.

Warme overdracht

Veel informatie over een jongere is al bekend bij anderen. Een warme overdracht is de beste manier om die informatie snel en goed over te dragen. Hoe complexer de situatie, hoe meer een warme overdracht de diagnose ten goede komt. Profiteer ook zeker van de kennis die het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs over jongeren hebben opgebouwd. Deze jongeren hebben vaak langdurig ondersteuning nodig in de vorm van job- of lifecoaching en hun beperkingen en kwaliteiten zijn niet altijd makkelijk te herkennen.

Specialistische diagnose

Soms zie je een discrepantie tussen het onderwijsniveau en het kunnen, of tussen de manier waarop een jongere praat en zich gedraagt. Of je hebt het gevoel dat er iets niet klopt. In die gevallen kun je een specialistische diagnose inzetten. Formuleer dan wel een gerichte vraag, met een focus op wat een jongere wél kan.

Raadpleeg voor observaties die kunnen helpen bepalen of het verstandig is hier verder naar te kijken het overzicht Pluis of niet pluis in de Werkwijzer Psychische aandoeningen en lichte verstandelijke beperkingen.

Observeren tijdens het werk

Ten slotte kun je je een beeld vormen door het observeren van iemand die aan het werk is. Zet iemand aan het werk, monitor werknemersvaardigheden en laat iemand zelf ervaren wat hij wel en niet leuk vindt. Of geef jongeren opdrachten, kijk hoe ze die uitvoeren en ga na op welke punten ze haperen. Dit is de achterliggende gedachte van methoden als Individuele Plaatsing en Steun (IPS) en WorkFirst.

Introductie

Als je een diagnose hebt gesteld, is de volgende stap een passende interventie bepalen. Aan de hand van hun kunnen en willen onderscheiden we vier handelingsstrategieën van jongeren. Bij elke handelingsstrategie past een type interventiestrategie.

Met de diagnose in de hand moet een professional de juiste interventiebenadering kiezen en een adequaat ondersteuningsplan maken. Als de interventiestrategie aansluit bij het beeld dat de jongere van zichzelf heeft, is het resultaat meestal effectief. Maar als de interventie daarmee strijdig is, ontstaat weerstand, stagnatie en uitval (zie bijlage 3). Een hulpmiddel om de diagnose te vertalen in de juiste interventie is het Subjectief Logisch Interventie Model (SLIM-model ) (1). Het is een manier om tot een op dit moment adequaat ondersteuningsplan te komen. Het is niet bedoeld om jongeren en interventies in hokjes te plaatsen.

Voetnoten
  1. Lees meer over het SLIM-model in het boek ‘De jeugd maar geen toekomst? Naar een effectieve aanpak van sociale uitsluiting’ van Henk Spies, Suzanne Tan en Maarten Davelaar (2016), Amsterdam: SWP.

4.1 Vier typen jongeren

Aan de hand van hun kunnen en willen onderscheiden we vier typen jongeren:

1. Willen wel, kunnen niet

  • Deze jongeren hebben het gevoel erbij te horen en vertrouwen op overheid en instituties: ze zijn normaal gemotiveerd voor baan of opleiding.
  • Ze hebben anderen nodig om verder te komen

OPGESLOTEN

2. Willen en kunnen

  • Deze jongeren hebben het gevoel erbij te horen en vertrouwen op overheid en instituties: ze zijn normaal gemotiveerd voor baan of opleiding.
  • Ze zijn klaar om aan het werk te gaan

INGESLOTEN

3. Kunnen niet en willen niet (meer)

  • Deze jongeren hebben niet het gevoel erbij te horen en vertrouwen niet op overheid en instituties: ze hebben het opgegeven.
  • Ze leven van dag tot dag.

UITGESLOTEN

4. Willen anders, kunnen wel

  • Deze jongeren hebben niet het gevoel erbij te horen en vertrouwen niet op overheid en instituties: ze zijn anders gemotiveerd.
  • Ze streven andere vormen van meedoen na en zijn ondernemend.

WEGGEGAAN

4.2 Vier typen interventiestrategieën

Een interventie moet aansluiten bij het willen en kunnen van een jongere. Hierboven zijn vier typen jongeren onderscheiden. Parallel daaraan kunnen ook vier typen interventiestrategieën onderscheiden worden, die gebaseerd zijn op verschillende veronderstellingen over iemands willen en kunnen. Wat die inhouden illustreren we met het gezegde:

Geef iemand een vis en hij heeft eten voor een dag. Leer iemand vissen en hij heeft eten voor heel zijn leven.

De faciliterende benadering (zie hoofdstuk 6): ‘Hier heb je een hengel.’ Je veronderstelt dat degene die de hengel krijgt die zal gebruiken om vis te vangen omdat hij net als wij visser wil en kan worden: een conformist. Bij een faciliterende benadering ligt de rol van de professional in het creëren van kansen die deze jongeren zelf niet kunnen creëren, bijvoorbeeld vanwege discriminatie of achterstelling. Een groot deel van de aandacht gaat naar werkgevers, instanties, onderwijsinstellingen of schuldeisers. De rol van professional is bij deze benadering enerzijds die van verkoper en onderhandelaar (ten opzichte van de werkgever, instantie of schuldeisers) en anderzijds die van secretaresse (ten opzichte van de jongeren).

De pedagogische benadering (zie hoofdstuk 7): ‘Ik kan je leren vissen.’ Je veronderstelt een jongere die in essentie wel wil, maar niet goed kan vissen en voor zichzelf kan zorgen (Ik ben niet goed in vissen). Je neemt aan dat de motivatie van de jongere mee zal groeien met het leren van competenties en soft skills van een visser, dat de jongeren kansen die ze krijgen benutten. Het past bij afhankelijke jongeren die anderen nodig hebben om vooruit te komen. Bij deze benadering richt de professional zich op begeleiding, training, werkervaring en op overbruggen van deels symbolische afstanden tussen jongeren en werkgevers: jongeren in contact brengen met de wereld van werk, organisaties, instanties, werkgevers – werelden die ze vanuit hun eigen sociale netwerk vaak maar een beetje kennen. De rol van de professional is die van leraar.

De compenserende benadering (zie hoofdstuk 8): ‘Neem wat van mijn vis en luister goed naar me.’ Je veronderstelt een jongere die niet kan en ook niet (meer) wil. De compenserende benadering is bedoeld voor overlevers: jongeren die van dag tot dag leven als ze geen ondersteuning krijgen. Bij deze benadering is de rol van de professional directief, maar warm: structuur bieden, empowerment, gezond denken, ontwikkelen van motivatie en soft skills. Daarnaast breid je het sociale netwerk uit door het overbruggen van afstanden en het bouwen van een ondersteunend netwerk van gelijksoortige jongeren dat kan helpen om een positief zelfbeeld te ontwikkelen. De rol van de professional is die van een ouderfiguur.

De participatieve benadering (zie hoofdstuk 9): ‘Laten we samen op zoek gaan.’ Je veronderstelt een jongere met talenten en dromen. De participatieve benadering is gericht op samenwerking en co-creatie voor ondernemers. In deze benaderingen kenmerkt de rol van de professional zich door gelijkwaardigheid, co-creatie, stimuleren van ondernemerschap of een ondernemende houding, het creëren van een ondersteunend sociaal netwerk van gelijkgestemden en het opbouwen van een functioneel netwerk van mensen die elkaar kunnen helpen en versterken. De rol van de professional is die van maatschappelijk ondernemer.

width="854" height="480" frameborder="0" allowfullscreen="allowfullscreen" title="Video embed"

In de video '4 effectieve interventies' (7:30 minuten) worden de vier benaderingen toegepast op Jeffrey. Welke werkt voor Jeffrey?

Bekijk de video op Vimeo.

Criminele jongeren

Sommige criminele jongeren kunnen tot het type ondernemers gerekend worden. Het gaat dan om de grotere jongens die in staat zijn die criminaliteit te organiseren. De interventies voor deze groep zijn het spiegelbeeld van die bij de (legale) ondernemers: uit elkaar trekken van het criminele sociale netwerk waaraan ze hun identiteit ontlenen, ontmantelen van het functionele netwerk van mensen die elkaar nodig hebben en gebruiken (sociaal kapitaal), de financiële structuur verstoren en kaalplukken (maatschappelijk kapitaal) en mogelijkheden bieden om ondernemende en organisatorische kwaliteiten op een maatschappelijk nuttige en gewenste manier in te zetten (menselijk kapitaal).

Kleinere criminelen vallen onder het type overlevers. Het gaat in verhouding vaak om jongeren met lichte verstandelijke beperkingen die makkelijk te beïnvloeden zijn.

De volgende illustratie brengt de handelingsstrategieën van de vier typen jongeren in beeld:

Deze illustratie hoort bij een draaischijf met het SLIM-model: de buitenring schetst vier typen werkzoekenden en de binnenring geeft vier mogelijke benaderingen weer. Het is een hulpmiddel voor professionals om tot een effectieve interventie of begeleidingsplan te komen. Ook kan de draaischijf dienst doen bij reflectie op gesprekken met een cliënt of voor gebruik in de spreekkamer. 

De juiste interventie kiezen met het SLIM-model

Hoe zorg je dat je de juiste benadering kiest voor elk type jongeren? Dat staat in het SLIM-model:

Het model legt een verband tussen:

  • situaties van in- en uitsluiting: ingesloten, uitgesloten, opgesloten en druk met mijn eigen dingen (weggegaan)
  • handelingsstrategieën van jongeren: gericht op een baan, gericht op overleven, gericht op anderen om verder te komen en gericht op eigen activiteiten
  • beleidslijnen: herverdeling, sociale integratie, gedragsverandering en sociale innovatie
  • op die beleidslijnen gebaseerde interventiestrategieën: kansen creëren, bij de hand nemen, leren en dromen en ondernemen

De linking pin tussen al die zaken zijn mensbeelden van willen en kunnen: conformisten, afhankelijken, overlevers en ondernemers.

Het beeld van een jongere is een momentopname. Omdat jongeren nog volop in ontwikkeling zijn, is het belangrijk om je regelmatig af te vragen of de plaatsing van de jongere in het model nog wel klopt. Ook is het belangrijk om niet routinematig met de klok mee (in het model) te redeneren: eerst gedrag, dan competenties, dan een kans. Sluit aan bij waar een jongere zit en doe wat nodig is. Niet voldoende aansluiten is een belangrijke oorzaak van ineffectiviteit en uitval.

Sluit aan op de leefwereld van jongeren

Jongeren hebben een beeld van zichzelf (zo ben ik) en beleid is gebaseerd op een beeld van jongeren (zo zijn ze). Als die beelden met elkaar matchen, werkt een interventie meestal. De basis voor dit beeld wordt gelegd door de diagnose van willen en kunnen (zie hoofdstuk 3). De naam van het model benadrukt dat rechttoe rechtaan logica bij interventies alleen werkt als die logica ook aansluit op hoe de jongere zichzelf ziet, op de subjectiviteit van de jongere. Leg dus als professional een link tussen leefwereld en systeemwereld, zodat jij en de jongere samenwerken en elkaar niet tegenwerken.

De functies van het netwerk

De weg naar participatie vraagt iets van jongeren zelf (inzet en competenties), van hun sociale omgeving (steun) en van de maatschappij (gelijke kansen). Interventies kunnen zich op al deze niveaus richten: op microniveau (de jongere zelf), mesoniveau (diens omgeving) en macroniveau (maatschappelijke kansen). Tussen individuele competenties en maatschappelijke kansen zit een sociaal netwerk. Dat netwerk heeft als het goed is twee functies. Het biedt veiligheid en steun, geeft je het gevoel dat je ergens bij hoort en zorgt daarmee voor een positieve identiteit en zelfbeeld (verbinden). En in het netwerk kunnen mensen zitten die jongeren kansen kunnen bieden of ze kunnen introduceren bij mensen en in werelden die ze nog niet kennen (overbruggen).

Subjectief logisch interventiemodel (SLIM-model) (pdf, 27 kB)

4.3 Jongeren matchen met interventiestrategieën

In bijlage 1 staan twee op het SLIM-model gebaseerde overzichten die je helpen het juiste type interventie te bepalen. Het eerste overzicht neemt de typen jongeren als uitgangspunt en het tweede overzicht start bij de vier soorten benaderingen.

Introductie

Het toekomstplan van de jongere en het ondersteuningsplan van de professional vormen de basis voor het plan van aanpak op maat.

De Participatiewet schrijft voor dat gemeenten met jongeren een plan van aanpak maken met afspraken over het zoeken naar werk, verplichtingen en eventuele ondersteuning (1). In de praktijk blijkt het meestal om een eenzijdig opgelegd plan te gaan. Maar de bedoeling van de wet is uitdrukkelijk dat het ook een plan van de jongere zelf is waar de jongeren zich eigenaar van voelt. Daarvoor moeten professionals het perspectief van de jongere zelf als uitgangspunt nemen.

Het plan is een vorm van vastgelegde verandertaal (motiverende gespreksvoering), met een vastgelegd doel (oplossingsgericht werken), stappen om dat doel te bereiken en aandacht voor competenties van de jongere zelf, het sociale netwerk en maatschappelijke kansen. Dat betekent dat dit toekomstplan van de jongere dus over de grenzen van de Participatiewet heen kan gaan en zich ook kan uitstrekken tot andere levensterreinen (2). 

Voetnoten
  1. Zie artikel 44a van de Participatiewet.
  2. Meer informatie over een toekomstplan vind je in het kennisdossier van het Nederlands Jeugdinstituut.

5.1 Het toekomstplan van de jongere

Een toekomstplan geeft in ieder geval antwoord op de volgende vragen, of het nu op papier gezet wordt of niet:

  • Wat wil de jongere en waarom? Waar wil de jongere over twee jaar staan wat betreft participatie (door werk, school of ondernemerschap), wonen, sociale relaties, gezondheid enzovoort?
  • Wat gaat de jongere daarvoor doen?
  • Wie uit het sociale netwerk kunnen daarbij ondersteunen en helpen? Wat gaan zij doen?
  • Wat heeft de jongere verder nodig om dat te bereiken (onder welke voorwaarden kan het lukken)?
  • Wat zijn aandachtspunten voor de professional om goed te onthouden?

Als professional help je de jongere om tot een plan voor zichzelf te komen.

5.2 Het ondersteuningsplan van de professional

Dit toekomstplan van de jongere zelf wordt vervolgens aangevuld met een ondersteuningsplan van de professional. Een methodiek om de juiste interventies te bepalen staat beschreven in hoofdstuk 4. Een ondersteuningsplan geeft in ieder geval antwoord op de volgende vragen, of het nu op papier gezet wordt of niet:

  • Vraagt de situatie vooral om kansen creëren, een jongere iets leren, samen dromen en ondernemen, iemand bij de hand nemen, of een combinatie daarvan?
  • Wat betekent dit voor de dagbesteding (school/werk/zelfstandige activiteiten) van de jongere? Wie gaat daarvoor zorgen? Wie moeten er verder betrokken worden, waarvoor en wie gaat dat doen?
  • Wat betekent het voor de intensiteit van begeleiding? Wie gaat dat doen, met welke frequentie en in welk tijdsbestek?
  • Wat zijn evaluatiemomenten?
  • Wat zijn aandachtspunten voor de jongere (zoals afspraken over het zoeken naar werk)?

Het plan van de jongere en het plan van de professional vormen samen de basis voor een plan van aanpak. Daarvoor worden beide plannen naast elkaar gelegd met ruimte voor opmerkingen over en weer (de jongere geeft zijn mening over het plan van de professional en vice versa):

Plan van aanpak

Jongere Professional Ruimte voor wederzijdse opmerkingen
Wat wil ik en waarom? Welk type interventie past bij de situatie van deze jongere?  
Wat ga ik daarvoor zelf doen? Welke dagbesteding past bij de situatie van deze jongere?  
Wie kunnen me daarbij helpen en hoe? Wie gaat de jongere begeleiden en hoe intensief moet de begeleiding zijn?  
Wat heb ik verder nodig?    
  Op welke momenten wordt de begeleiding geëvalueerd?  
Wat zijn aandachtspunten voor mijn begeleider? Wat zijn aandachtspunten voor de jongere (waaronder iemands plichten)?  

Het resulterende plan heeft in ieder geval de volgende elementen:

  • het verhaal (de pitch) van of over de jongere op basis van de diagnose.
  • het langetermijndoel (toekomstplan van de jongere zelf)
  • kortetermijndoelen
  • de eerste stap: welke dagbesteding?
  • wat de jongere gaat doen
  • wat het sociale netwerk kan doen en wie dat met hen bespreekt
  • wat je zelf als professional gaat doen
  • de afspraakfrequentie
  • een evaluatiemoment

De pitch is het verhaal dat de jongere en de professional kunnen gebruiken in contact met werkgevers, scholen, instanties, schuldeisers. Het is een realistisch, positief verhaal over mogelijkheden van een jongere en onder welke voorwaarden de jongere die kan realiseren.

Het plan van aanpak bevat nuttige informatie voor de jongere en de professional om steeds bij de hand te hebben in gesprekken met anderen. Het dient om de rode draad vast te houden en als agenda voor evaluatie en bijsturingsgesprekken. Het kan ook nuttig zijn als verantwoording, maar daar is het niet voor bedoeld. Daar is een registratiesysteem voor.

Introductie

Jongeren die willen en kunnen werken hebben alleen een kans nodig. De rest kunnen en doen ze waarschijnlijk zelf.

Deze conformistische jongeren willen meedoen in de samenleving, hebben het gevoel dat ze erbij horen en onderschrijven de gebruikelijke maatschappelijke normen en waarden. En ze hebben de juiste combinatie van competenties en sociale ondersteuning (1). Steun bieden in de vorm van motiveren en ontwikkelen van vaardigheden is niet nodig en kan zelfs irritatie opwekken, omdat je daarmee voorbijgaat aan wat ze al willen en kunnen. Het gaat niet om een individueel probleem, maar om maatschappelijk probleem: te weinig banen of discriminatie. Een uitdaging is wel de jongeren hun motivatie vast te laten houden als kansen uitblijven of als het ze niet lukt kansen te benutten.

  1. Bekijk de video Later word ik chef-kok voor een voorbeeld van een jongere bij wie de faciliterende benadering past.

6.1 Soort interventies

Deze jongeren hebben last van te veel concurrentie voor weinig banen en vooroordelen over dingen die ze zelf niet kunnen veranderen zoals hun afkomst, wijk of uiterlijk. Daardoor komen ze niet door het selectieproces van werkgevers (of scholen, banken en andere instanties). Gelukkig zijn er wel wat dingen die je daaraan kunt doen.

Maak een individuele kennismaking mogelijk

Creëer situaties waarin de werkgever de jongere ziet als individu in plaats van als lid van een groep; situaties waarin er geen concurrentie is. Bijvoorbeeld door namens een jongere contact te zoeken met een werkgever met de pitch uit het plan van aanpak en aan te sturen op een individuele kennismaking. Als professional kun je misschien wél een opening creëren. Ook als een werkgever op het moment geen concrete vacature heeft, is er altijd de mogelijkheid dat er binnen afzienbare tijd wel ruimte ontstaat. Banen waarin laagopgeleide jongeren terecht komen, vind je vaak bij kleine bedrijven in het mkb zonder personeelsafdeling (1).

Zorg voor een completer beeld

Zorg dat selectieprocessen niet plaatsvinden op basis van alleen papier, maar op basis van een completer beeld. Gebruik bijvoorbeeld video’s van jongeren in plaats van of in aanvulling op cv’s (2). Of zorg voor persoonlijk contact. Dat kan bijvoorbeeld door kennismakingsbijeenkomsten te organiseren voor werkgevers en jongeren (denk aan speed meets of werkgeverdiners) of met stages of werkervaringsplekken waarin beide partijen elkaar beter kunnen leren kennen voordat ze moeten beslissen over een dienstverband. Succesfactoren zijn een gelijkwaardige relatie tussen jongere en werkgever, duidelijke verwachtingen vooraf, minimaliseren van angst en onzekerheid, herhaald en gestructureerd contact, betrokkenheid van een derde partij met gezag, rationele overwegingen verwoorden, vrijblijvendheid van de kennismaking en empathie ontwikkelen (3).

Tips

  • Stuur bij telefonisch contact met werkgever, school of andere instantie aan op een afspraak met de jongere erbij (een driegesprek). Weersta de verleiding om aan de telefoon alvast het gesprek te beginnen zonder de jongere erbij. Want het doel is om het gesprek te voeren in persoonlijk contact waarbij iedereen elkaar kan zien en ervaren.
  • Bereid het eerste contact en het gesprek goed voor. Het is ideaal als je kunt openen met: 'Ik ben (eigen naam) van de gemeente (naam gemeente). Ik bel u omdat ik hier naast mij (naam jongere) heb zitten die zegt dat ze graag bij u zou willen werken. Ze heeft het een en ander over uw bedrijf gehoord en is enthousiast. Bent u geïnteresseerd in een kennismakingsgesprek? Als de werkgever interesse heeft, maak je direct een afspraak en hang je op. Dat verhaal moet dan natuurlijk wel kloppen. In de voorbereiding zal de jongere dus informatie over bedrijven moeten verzamelen, via internet, via kennissen, of zo mogelijk door te gaan kijken. Vraag wat de jongere aanspreekt in het bedrijf waar de werkgever ook trots van kan worden. Dus niet: het is lekker dicht bij huis, maar bijvoorbeeld: de manier waarop jullie met elkaar omgaan spreekt me aan.
  • Sluit aan bij de regionale werkgeversbenadering en gebruik je eigen netwerk binnen en buiten de gemeente. Kleine bedrijven die jongeren kansen kunnen bieden zijn niet altijd in beeld bij de regionale werkgeversbenadering. Bouw daarom (samen met collega’s) zelf een netwerk van werkgevers die je kunt benaderen met kandidaten. Vraag bijvoorbeeld jongeren (in groepsbijeenkomsten) naar namen van contactpersonen bij bedrijven waar ze werken of gewerkt hebben. Een bedrijf dat al een jongere een kans heeft geboden, staat misschien ook sympathiek tegenover andere jongeren.
Voetnoten
  1. Voor tips om de kennismaking tot een succes te maken, zie de studie 'Overbruggen van vooroordelen door kennismaking. Onder welke omstandigheden werkt het?' van Kennisplatform Integratie en Samenleving.
  2. Een voorbeeld hoe dat kan werken is solliciteren via WhatsApp bij uitzendbureau YoungCapital.
  3. Meer informatie over dit onderwerp vind je in de handreiking Effectieve kennismaking tussen jongeren en werkgevers vanaf pagina 48.

6.2 Vaardigheden van de professional

De faciliterende benadering vraagt dat professionals goed kunnen verkopen en onderhandelen. Om een jongere voor te kunnen stellen aan een werkgever, school, of andere instantie, heb je een verkoopverhaal over de jongere nodig: wie is het, welke kwaliteiten heeft hij of zij en onder welke voorwaarden kan het werken. Deze informatie staat in het plan van aanpak (zie hoofdstuk 5).

Daarnaast kun je gebruikmaken van beïnvloedingsstrategieën (Cialdini): Bekijk voor meer informatie over deze beïnvloedingsstrategieën de video The science of Persuasion.

  • wederkerigheid: geef om iets terug te krijgen
  • sociale bewijskracht: de meeste andere mensen doen dit ook
  • consistentie: wie a zegt moet ook b zeggen
  • sympathie: wees aardig
  • autoriteit: de specialist zegt het
  • schaarste: zoals deze kom ik ze niet vaak tegen

Introductie

Sommige jongeren willen graag meedoen of een stap verder komen, maar slagen daar zelf niet in door een gebrek aan competenties of ondersteunend sociaal netwerk. Zij hebben anderen nodig om verder te komen.

Deze afhankelijke jongeren hebben meer nodig dan een kans. Eerst moet je hun competenties en sociale omgeving versterken zodat ze kansen die langskomen ook kunnen grijpen (1). Ze hoeven niet gemotiveerd te worden om mee te doen, maar je moet wel zorgen dat ze de moed erin houden.

Voetnoten

Bekijk de video De moeite voor een voorbeeld van een jongere bij wie de pedagogische benadering past.

7.1 Soorten interventies

Opvallend aan deze afhankelijke jongeren is dat ze zichzelf vaak als het belangrijkste probleem zien. Hun afhankelijke opstelling nodigt uit tot een paternalistische benadering. Dat kan soms adequaat zijn, maar het kan ook het gevoel van tekortschieten blijven bevestigen en leiden tot aangeleerde hulpeloosheid. Ga dus uit van wat jongeren wél kunnen, plaats ze in een leer- of werkomgeving waarin ze succes kunnen ervaren en daag ze uit om op een ondernemende manier na te denken. Bijvoorbeeld met:

  • begeleiding gericht op individuele leerdoelen
  • trainingen in bijvoorbeeld een cv maken, jezelf presenteren, sollicitatiebrieven en solliciteren, sociale vaardigheden of budgetteren
  • werkervaring opdoen (en referenties van werkgevers verzamelen)
  • excursies naar werkgevers en instanties, snuffelstages
  • werken met rolmodellen, bijvoorbeeld uit de sport

7.2 Vaardigheden van de professional

Begeleiden in een echte leeromgeving

Leren is het meest effectief in de zone van naaste ontwikkeling; net buiten je comfortzone, maar niet te ver daarbuiten, want dan wordt je overvraagd. Meer hierover in de video Zone of Proximal Development van Lev Vygotsky. Focus op dingen die de jongere nog net niet zelfstandig kan, maar met een beetje hulp wel. En een echte leeromgeving werkt beter dan een kunstmatige of gesimuleerde omgeving. First place, then train is het belangrijkste principe van Individuele Plaatsing en Steun (IPS) als aanpak bij re-integratie van voor mensen met beperkingen en van het pedagogische concept natuurlijk leren.

Gebruik het dagelijks leven van jongeren als leeromgeving om basiscompetenties te ontwikkelen (1).

Zelf ontdekken is een effectievere manier van leren dan iets voorgeschoteld krijgen. Maak daarom gebruik van het pedagogisch gesprek als instrument om jongeren zelf dingen te laten ontdekken door het stellen van richtinggevende open vragen. Beweeg mee met de manier van redeneren van de jongere en stimuleer je gesprekspartner om die redenering scherper te maken. Vervolgens stel je kritische vragen om de jongere zwakke punten in de eigen redenering te helpen inzien. Ten slotte stel je sturende vragen (wat niet hetzelfde is als iemand vertellen wat te doen) die leiden naar een beter begrip en betere antwoorden. Dit kun je organiseren door jongeren een klus te laten klaren die ze zelf belangrijk maar lastig vinden en ze daarbij te begeleiden. Het gaat niet om het testen van wat de jongere zelfstandig kan (zoals in traditioneel onderwijs), maar om de vooruitgang. Je leert jongeren dingen zelfstandig te doen die ze nog net niet zelfstandig kunnen (2).

Casus: hoe help je een jongere een verzekering afsluiten?

Een professional treft een jongere die op zoek blijkt naar een verzekering voor de tweedehands auto die hij net heeft gekocht.

Jongere (J) Weet jij een goede verzekering?
Professional (P) Geen idee. Waar zou je informatie daarover kunnen vinden?

(J) Weet ik niet. Wat voor verzekering heb jij dan?
(P) Gewoon bij de ANWB, maar ik weet niet of dat de beste is.
(J) Die neem ik dan ook. Kun jij dat voor me regelen? Ik weet niet hoe dat moet
(P) Wat weet je dan niet?
(J) Waar ik dat moet regelen.
(P) Hoe zou je daar achter kunnen komen dan?
(J) Op internet zoeken misschien?
(P) Loop maar even mee, dan gaan we naar een computer… Ga maar zitten, zoek het maar op
(J) Hier is de website; daar staat een nummer. Kun jij daarheen bellen voor mij?
(P) Waarom kun je niet zelf bellen dan?
(J) Je weet toch...
(P) Nee, ik weet niks (lachend). Leg eens uit.
(J) Ik weet niet wat ik moet zeggen.
(P) Waarom wil je ze bellen dan?
(J) Om een verzekering af te sluiten.
(P) Dat kun je dan toch zeggen? Hier is een telefoon, bel maar. De jongere belt en krijgt een telefoniste aan de lijn.
(J) Hallo, met …, ik wil een autoverzekering afsluiten. De telefoniste vraagt gegevens op.
(J) Ik wil graag betalen via een acceptgiro.
Telefoniste (T) Dat kan niet, ik heb een bankrekeningnummer van u nodig.
(J) Hoezo kan dat niet? Mijn vader betaalt altijd met een acceptgiro. En ik heb geen bankpas bij me.
(T) Dat kan bij ons helaas niet, ik heb echt een bankrekeningnummer van u nodig.
(J) Begint te schelden.
(P) Drukt telefoon weg. Wat doe je nou? Krijg je op die manier een verzekering voor elkaar? (J) Die trut moet normaal tegen mij doen!
(P) En nu dan? Ga je nu onverzekerd rond rijden?
(J) Nee, dan krijg ik een bekeuring.
(P) Misschien moet je dan even naar huis gaan en je bankpas ophalen.
(J) Komt een half uur later terug met bankpas. Hij belt opnieuw en regelt een verzekering.

Aansluiten bij verschillende leerstijlen

Leren is effectiever als je kunt aansluiten op iemands favoriete manieren om nieuwe dingen te leren. Volgens Kolb zijn er vier verschillende leerstijlen (3).

  • Denkers leren door theorie te verkennen, verbanden leggen en te beredeneren. Ze krijgen graag uitleg, concepten en theorie aangereikt zoals in het traditionele onderwijs.
  • Beslissers leren door te experimenteren, problemen op te lossen, beslissingen te nemen en praktisch gebruik te maken van ideeën. Ze zijn vaak niet zo geïnteresseerd in de hele theorie, maar krijgen liever een checklist. Het is de (aangeleerde?) favoriete leerstijl van veel consulenten en klantmanagers.
  • Doeners leren door ervaring op te doen, dingen uit te proberen en al doende te verbeteren. Ze gaan het liefst aan de slag met een opdracht zonder al te veel uitleg.
  • Dromers houden van observeren en reflectie, hun fantasie de vrije loop laten, brainstormen en iets van verschillende kanten bekijken. Ze buigen zich het liefst over reflectievragen. Dit is vaak de favoriete leerstijl van mensen met een coachend of begeleidend beroep en ook een impliciete aanpak in veel begeleidingsmethodieken die gebaseerd zijn op praten.

Het is belangrijk om te voorkomen dat je eigen voorkeur leidend is in hoe je het met een jongere aanpakt.

Je kunt snel een indicatie krijgen van iemands leerstijl door te vragen hoe iemand zich de werking van bijvoorbeeld een nieuw mobieltje (of tv of spelcomputer) eigen maakt: gewoon op knoppen gaan drukken en kijken wat er gebeurt (doener), de gebruiksaanwijzing lezen (denker), tips vragen aan iemand die hetzelfde toestel heeft (beslisser) of op zoek gaan naar overeenkomsten met een bekend toestel en van daaruit verder ontdekken (dromer). Een andere manier is te vragen hoe de jongere zich iets aangeleerd heeft. Hobby’s zijn een goed onderwerp. Wat kun je goed? Hoe heb je dat geleerd?

Blijf niet bij iemands favoriete leerstijl, maar doorloop ook alle andere leerstijlen om zo tot compleet leren te komen. Begin bijvoorbeeld door iets te doen, reflecteer daar dan op, leg dan de achterliggende theorie uit en probeer die ten slotte met een korte checklist uit. Je kunt op elk punt in deze cirkel starten.

width="854" height="480" frameborder="0" allowfullscreen="allowfullscreen" title="Video embed"

De video Leerstijlen (2:09 minuten) laat zien hoe een professional het startpunt van de leercirkel afstemt op een jongere. In dit voorbeeld is de jongere een dromer. Daarom begint de professional bij observeren en reflectie. Daarna volgen uitleg, een checklist en ten slotte doen.

Toelichting: Jeffrey is een dromer, het ‘rondje Kolb’ begint daarom bij observeren en reflectie, dan uitleg, dan een checklist, dan doen.. Het startpunt hangt af van de jongere.

Bekijk de video op Vimeo.

Voetnoten
  1. Lees meer over het dagelijks leven als leeromgeving in Natuurlijk willen risicojongeren leren (pdf, 4,2 MB) door Henk Spies.
  2. De documentaire Japanse levenslessen laat zien hoe een Japanse leraar het ontwikkelen van levensvaardigheden combineert met traditioneel onderwijs.
  3. Op YouTube staan verschillende filmpjes over de leerstijlen van Kolb.

Introductie

Jongeren die van dag tot dag leven, zijn vooral bezig om op korte termijn steeds de meest dringende problemen op te lossen, waarmee ze vaak weer een volgend probleem creëren.

Hun situatie is ze boven het hoofd gegroeid, ze staan vooral reactief in het leven. Ze zijn niet bezig met investeren in hun toekomst. In hun beleving houden anderen weinig rekening met hen, dus daar doen ze zelf ook niet (meer) zo hun best voor. We kunnen bij deze overlevers niet zomaar commitment veronderstellen aan wat we als maatschappelijk normaal beschouwen. Hun manier van in het leven staan is meestal een reactie op sociale uitsluitingsprocessen, maar leidt onbedoeld ook tot zelfuitsluiting. Een voorbeeld is een thuisloze jongere die een woning krijgt, daar dan zijn thuisloze vrienden uitnodigt en in korte tijd de woning weer kwijtraakt door overlast. Deze jongeren hebben behoefte aan een compenserende, sturende benadering (1).

  1. Een voorbeeld van een jongere bij wie deze benadering past zie je in de documentaire De laatste kans. Sommige jongeren hebben veel aandacht nodig omdat hun sociale vaardigheden tekortschieten, zie bijvoorbeeld de video Houding en gedrag zijn soms echt lastig.

8.1 Soorten interventies

De kern van de sturende interventiestrategie is het bouwen aan een relatie van vertrouwen en geaccepteerd gezag en die gebruiken om de jongere de goede kant op te sturen. Leer de jongeren gezond denken door ze te confronteren met onproductief gedrag en met maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden. Wat vind jij normaal en wat vinden de meeste mensen normaal? Stimuleer zelfreflectie en geeft tips hoe iemand beter kan bereiken wat hij of zij eigenlijk wil.

Confronteren en opdrachten geven is niet genoeg. Er moet bij de jongeren ook het vertrouwen zijn dat ze in goede handen zijn. Deze jongeren hebben vaak negatieve ervaringen met instanties en weinig vertrouwen in de overheid. Het is belangrijk hun wereld terug te brengen tot voor hen overzichtelijke proporties, met kleine keuzes en stappen die ze zelf kunnen zetten. Overlevers stemmen vaak met hun voeten en het risico op (opnieuw) uitval is reëel. Voor je interventies betekent dat voortdurend schakelen tussen enerzijds erop af, contact zoeken en vertrouwen opbouwen en anderzijds streng en consequent zijn. Je zou ze zoiets kunnen zeggen:

Ik ga geen oogje dichtknijpen. Als ik dingen hoor of zie die niet mogen, doe ik daar iets mee. Als je dat niet wilt, moet je ervoor zorgen dat ik niks hoor of zie. Dat gaat het makkelijkst als je je gewoon aan de afspraken en regels houdt.

Belangrijke elementen zijn:

  • Geef intensieve, kort-cyclische begeleiding, bijvoorbeeld een taak van een uur in plaats van een dag.
  • Zorg voor quick wins voor succeservaringen.
  • Zorg voor empowerment: leer ze gezond denken en bouw hun zelfvertrouwen op.
  • Bied een duidelijke structuur en omgangsvormen die veiligheid en betrouwbaarheid versterken: een goed pedagogisch klimaat. Meer dan bij andere jongeren begint voor deze groep opbouwen van vertrouwen met betrouwbaarheid en voorspelbaarheid, waardoor ze meer in rust kunnen kiezen en handelen dan in hun stressvolle dagelijkse leven.
  • Laat ze leren door te doen.
  • Werk aan hun sociale vaardigheden en zelfreflectie.
  • Regel werkstages en begeleid werken.
  • Neem problemen uit handen die ze zelf niet kunnen oplossen (compenseren).
  • Laat ze onder begeleiding zelf problemen op andere levensterreinen oplossen, want daardoor vergroten ze hun vaardigheden (basiscompetenties) die ook van belang zijn om te werken.

8.2 Vaardigheden van de professional

Jongeren van het type ‘overlevers’ doen een beroep op allerlei vaardigheden van professionals: motiveren, activeren, pedagogische vaardigheden, kunnen bemiddelen tussen jongere en werkgevers (of andere instanties of schuldeisers). Daar komt bij:

  • feedback geven en confronteren
  • een verdiepte diagnose stellen
  • jobcarving en jobcoaching
  • sociaal netwerk versterken

Feedback geven en confronteren

Feedback geven is een manier om jongeren inzicht te geven in hun eigen gedrag. Daarmee draagt het bij aan zelfsturing. Het is belangrijk om steeds een link te leggen tussen gedrag en gevolg: benoem wat het gedrag bij jou of een ander oproept, vraag of dat ook de bedoeling was en vertel hoe het anders kan (gewenst gedrag). Voor het geven van feedback is de volgende formule bruikbaar. Die heeft overeenkomsten met verbindende communicatie (zie hoofdstuk 2.1), maar dan met een meer sturende toon.

  • Gedrag; beschrijf het ongewenste gedrag met een concreet voorbeeld en check of de ander het herkent.
  • Gevoel/gevolg; beschrijf de gevolgen ervan (voor jezelf, de werkgever of een ander) en check of de ander het herkent.
  • Gewenst; beschrijf het gewenste resultaat of gedrag. Betrek de ander bij dit proces, dat geeft grotere kans op draagvlak. Maak onderscheid tussen gedragsgerichte feedback en resultaatgerichte feedback.

Confronteren is een harde vorm van feedback, waarbij je tegenstellingen benoemt en tegenover de ander gaat staan. Het kan gaan om tegenstellingen binnen de ander (bijvoorbeeld tussen woorden en daden of tussen wat iemand in de ene situatie doet en in de andere). Het kan ook gaan om tegenstellingen tussen jou en de ander, bijvoorbeeld een verschil in normen en waarden, in wat je normaal vindt. Benoem ook als je confronteert wat het met je doet, ga na of de ander je waarneming en interpretatie deelt en werk toe naar een oplossing. Wacht niet te lang met dingen aankaarten en voorkom dat het tot een uitbarsting komt.

Houd het contact persoonlijk door ik-boodschappen over te brengen (dit is wat ik zie, dit is wat het met me doet) en benadruk dat het gaat om gedrag (het gaat niet om wie je bent, maar om wat je doet). Probeer zo snel mogelijk weer te de-escaleren. Wees hard op de inhoud en zacht op de relatie.

Verdiepte diagnose, jobcarving en jobcoaching

Bij deze jongeren is het belangrijk om een gedetailleerder beeld te krijgen:

  • Ga na wat iemands sociale achtergrond is, want dat heeft veel invloed op iemands referentiekader en de manier waarop iemand nadenkt over de toekomst. Een jongen die een groot deel van zijn jeugd op straat in een achterstandswijk heeft doorgebracht denkt anders over de toekomst dan een meisje uit een arbeidersgezin dat praktijkonderwijs heeft gevolgd. En een meisje dat haar traditionele gezin is ontvlucht is en daardoor nauwelijks een sociaal netwerk meer heeft, heeft een heel ander referentiekader dan een normale jongen die impulsief betrokken is geraakt bij criminele activiteiten en daarom heeft vastgezeten.
  • Zorg voor meer inzicht in iemands competenties. Vorm je niet alleen een beeld van iemands algemene werknemersvaardigheden, maar ook van meer specifieke cognitieve en communicatieve vaardigheden. Zo sluit je goed aan bij iemands mogelijkheden, voorkom je dat je de jongere onbedoeld te overvraagt (en faalervaringen bezorgt) en kun je een werkplek vinden of creëren waar de jongere goed kan functioneren. Ga ook na of de jongere misschien een psychische aandoening heeft of een lichte verstandelijke beperking (1).
  • Achterhaal iemands motivatie; wat zijn de onderliggende motieven en behoeften van de jongere waar we bij kunnen aansluiten? Wees wel realistisch. Een dikke Mercedes is meestal niet haalbaar. Een werkplek waar mensen je serieus nemen door je uniform, of waar je juist contact maakt en je deel voelt van een groep kunnen we misschien wel realiseren.
  • Onderzoek iemands manier van leren; hoe leren jongeren nieuwe dingen? Hoe hebben ze geleerd wat ze al kunnen? Hoe gaan jongeren om met nieuwe situaties en wat helpt het meeste om die zo zelfstandig mogelijk op te lossen? Wat moet een begeleider wel en niet doen?
  • Inventariseer het sociale netwerk; wie zijn belangrijke mensen in het leven van de jongere? Hoe kunnen die de jongere ondersteunen? Wat is daarvoor nodig?

Aan de hand van het verdiepte beeld maak je een zoekprofiel van een geschikte werkplek voor de jongere. Eventueel kun je een baan aanpassen door er taken uit te halen die te moeilijk zijn of niet passen bij de jongere of door juist passende taken toe te voegen (2).

Gaat een jongere eenmaal aan het werk, zorg dan dat je weet op welke onderdelen de match met de stage, werkervaringsplek of baan klopt en op welke niet. Zo kun je gerichte ondersteuning (jobcoaching) bieden die aansluit op iemands manier van leren, om te voorkomen dat het mis gaat en om de competenties van de jongere te ontwikkelen (3).

Sociaal netwerk versterken

Vaak hebben deze jongeren baat bij een ouderfiguur: iemand die er is als er iets misloopt, als er dingen geregeld moeten worden of als een jongere behoefte heeft aan steun en advies. In het ideale geval is dat iemand uit het eigen sociale netwerk. Dat biedt de meeste continuïteit. Het kan ook een buddy zijn (een vrijwilliger) of een informele mentor (4). Bij deze jongeren is vaak het vertrouwen in de wereld en de overheid in het bijzonder kwetsbaar. Wisseling van begeleiders draagt niet bij aan het vertrouwen, al is dat soms onvermijdelijk.

Slimme wekservice

Begeleiding hoeft niet altijd veel om het lijf te hebben. Soms is het al genoeg om ’s ochtends om 7 uur even na te gaan of een jongere wel opstaat om naar school of werk te gaan. Toen een jongere net aan een stage begonnen was, ging zijn begeleider de eerste twee dagen zelf langs om aan te bellen (want de mobiele telefoon van de jongere stond ’s nachts op stil). Toen het de begeleider opviel dat er iedere dag bouwvakkers bezig waren, vroeg hij hen of ze elke ochtend op hetzelfde tijdstip even wilden aanbellen bij de jongere om hem te wekken.

Een sociaal netwerk is ook van belang voor morele ondersteuning: regelmatig even informeren hoe het gaat en of de jongere nog op koers ligt naar een baan en op eigen benen staan. Met andere woorden, een positief referentiekader ontwikkelen waarin werken en voor jezelf zorgen normaal zijn. Ten slotte is een sociaal netwerk ook een via-via: een toegang tot banen en kansen. Maar dan moet je wel mensen in je netwerk hebben die zelf werken en contacten hebben. Het is de moeite waard om met jongeren na te gaan wie dat in hun netwerk zijn en hoe ze de banden met die personen kunnen aanhalen. Bij het begeleiden van deze jongeren kun je plezier hebben van de informatie, e-publicaties en hulpmiddelen van het SBCM, de Sectorraad GO, de databank effectieve jeugdinterventies, SBB en de presentiebenadering van Andries Baart.

  1. Raadpleeg voor meer informatie over psychische aandoeningen en wat die kunnen betekenen voor competenties de Werkwijzer Psychische aandoeningen en lichte verstandelijke beperkingen.
  2. Zie voor meer informatie over jobcarving Methode MaakWerk (pdf, 326 kB) en voor meer informatie over functiecreatie Win-win-win met Functiecreatie en Jobcreators.
  3. Tips en informatie vind je in Begeleiden en coachen vanuit de individuele vraaggerichte benadering en Maatschappelijke participatie; Handboek voor trajectbegeleiders sociale activering, arbeidsintegratie en activerende hulpverlening (pdf, 680 KB).
  4. Zie hiervoor de website jimwerkt.nl over de JIM-aanpak.

Introductie De participatieve benadering: samenwerken

Ondernemende jongeren voelen zich vaak meer verwant met de subgroep, community of leefstijl waar ze bij horen dan onderdeel van de samenleving als geheel. De subgroep is ook hun referentiekader voor participeren en geld verdienen. Deze non-conformistische, initiatiefrijke jongeren hebben vaak alternatieve ambities voor maatschappelijke participatie, bijvoorbeeld ondernemerschap.

Veel jongeren in achterstandswijken willen niet voor een baas werken, maar ‘een eigen bizznizz, je weet toch…’. Anderen zijn vooral druk met hun eigen ding doen zoals een hobby uitoefenen, actief zijn in een community of gamen. Die jongeren zijn niet ongemotiveerd, maar anders gemotiveerd. Baantjes die ze misschien al gehad hebben waren dan meer instrumenteel, een bijzaak en weerspiegelen niet wat ze kunnen en willen (1).

Het bedrijf van Hatice en haar vriendinnen

Hatice is een gedreven jonge vrouw uit een Turkse familie die een hbo-opleiding doet, fulltime op kantoor werkt en daarnaast ‘s avonds en in het weekend met vriendinnen een bedrijfje runt in de aankleding van bruiloften en evenementen. Haar eerste baan kreeg ze via haar moeder, die een gesubsidieerde baan heeft bij een museum en Hatice voorstelde toen het museum hulp zocht.

Vanwege de economische crisis is er een reële kans dat Hatice haar baantje bij het museum kwijt zal raken. Daarom gaat ze via een vriendin op een administratiekantoor werken. Ze begint voor een uur in de week als schoonmaakster en stroomt door naar een fulltime administratieve baan. Ze is gewend hard te werken en zoekt naar andere mogelijkheden. Om haar heen in de Turkse gemeenschap gaan steeds meer meisjes trouwen en ze praten alleen nog maar over bruiloftsplannen.

Hatice besluit daar iets mee te gaan doen. Ze maakt met twee vriendinnen bedank-cadeaus, die ze via een website aanbieden. Er blijkt niet veel markt voor te zijn, want mensen vinden ze te duur. ‘Toen kwamen we op het idee van witte duiven. De opa van mijn vriendin traint duiven. We vroegen hem wat hij ervan zou vinden als wij witte duiven zouden kopen en hij die zou trainen, zodat we die mee zouden kunnen nemen naar bruiloften. Vervolgens gebruikten we social media om ideeën te krijgen om onze producten en diensten uit te breiden, met een prijs voor het beste idee.’

Inmiddels kunnen de vriendinnen van alles verzorgen dat met de aankleding van een bruiloft te maken heeft. Hatice gebruikt de pauzes van haar kantoorbaan om daarvoor in de stad spulletjes te zoeken. Soms lukt het haar zelfs om naar het stadhuis te gaan voor de huwelijkssluiting van haar klanten. De avonden en weekenden gebruikt ze voor haar eigen bedrijf. Alles wat ze verdienen investeren de vriendinnen in het bedrijf. Hatice is momenteel zeven dagen per week in touw, maar wil het volgend jaar rustiger aan doen omdat ze dan meer tijd aan haar studie wil besteden.

  1. Zie voor een voorbeeld van een jongere bij wie deze benadering past de video SIB Rotterdam: Teun maakt van zijn hobby een jobby via Buzinezzclub!.

9.1 Soorten interventies

Jongeren die anders zijn, vormen in zekere zin onze hoop: het zijn degenen die voor innovatie kunnen zorgen. Vanuit veiligheidsoptiek vormen ze ook een bron van vrees en vanuit rechtmatigheidsoptiek letten we vaak extra op om na te gaan of ze wel voldoen aan de voorwaarden voor een uitkering en bijverdienen. Als ze daar de competenties en talenten voor hebben, kunnen we de alternatieve ambities van deze jongeren ook als uitgangspunt nemen voor hun maatschappelijke participatie. Dromen en ondernemen zijn dan belangrijke ingrediënten van een interventie. Bijvoorbeeld van een hobby hun werk maken, imam of dominee worden, of creatief ondernemer of kunstenaar. Vaak komen deze jongeren nog niet in aanmerking voor formele begeleiding naar het zelfstandig ondernemerschap. En in de praktijk kan het resultaat ook zijn dat ze toch terug naar school gaan of uitstromen naar een baan.

Een starterskrediet voor een eigen bedrijf

"Ik heb een keer een jongen die uit detentie kwam geholpen een eigen zaak te beginnen. Hij had vastgezeten voor het dealen van drugs. Ik zag dat hij een vlotte babbel had en commercieel was. Toen ik hem vroeg wat hij het liefste wilde, zei hij dat hij een eigen garage wilde beginnen. Ik vroeg hem wat hij daar voor nodig had en hij noemde een bedrag van 25.000 euro. Ik zei toen dat hij misschien een starterskrediet kon krijgen, maar dat hij dan wel een goed ondernemingsplan moest maken. Hij kon het nauwelijks geloven, maar heeft het toch gedaan. En hij heeft het krediet gekregen omdat hij er ook nog wat eigen geld in stopte. Nu heeft hij een goedlopende eigen garage.
- Een klantmanager jongeren "

Succesvolle interventies voor deze jongeren kenmerken zich door de volgende elementen:

  • een gelijkwaardige benadering
  • co-creatie: laten we samen op zoek gaan. ‘Wat wil je precies? Hoe kunnen we dat verbinden aan wensen en behoeften van je klanten of opdrachtgevers of van de samenleving? Wat kun jij doen? Wat kan ik bijdragen? Hoe kunnen we meer partijen vinden die kunnen helpen?’
  • ondernemend denken en richting geven bij het maken van een basaal ondernemingsplan
  • een levensvatbaarheidsanalyse maken
  • bouwen aan een netwerk dat functioneel is (met potentiële klanten, samenwerkingspartners, opdrachtgevers en financiers) en steun biedt (door een groep van gelijkgestemden)

9.2 Vaardigheden van de professional

Om deze ondernemende jongeren goed te kunnen begeleiden moet een professional de volgende vaardigheden bezitten:

  • samenwerken vanuit een positieve basishouding; maar wat als alles lukt? Wel is het zinnig te zorgen voor een plan b voor het geval het niet lukt: werk of terug naar school
  • ondersteunen bij het maken van een ondernemingsplan (1).
  • realistisch kijken naar sterke punten en zwaktes van de jongere en die kunnen verbinden aan kansen en bedreigingen in de markt: een sterkte-zwakteanalyse of SWOT-analyse maken (2).
  • een netwerk helpen bouwen door te verbinden, faciliteren en het proces te begeleiden (vergelijkbaar met de rol van een Eigen Kracht-coördinator) (3).
  1. Meer informatie over het ondernemersplan is te vinden op de website Ondernemersplein.
  2. Lees hier meer over op Wikipedia.
  3. Meer informatie over Eigen Kracht op de website van Stichting Eigen Kracht Centrale.

Bijlage 1 Kenmerken van jongeren en interventies

In deze bijlage staan twee overzichten die je helpen het juiste type interventie voor een jongere te bepalen.

Deze overzichten zijn gebaseerd op het SLIM-model (zie hoofdstuk 4). Het eerste overzicht neemt de typen jongeren als uitgangspunt en het tweede overzicht start bij de vier soorten benaderingen.

Kenmerken van jongeren en interventies (pdf, 40 kB)

Bijlage 2 Dezelfde casus vanuit verschillende invalshoeken belicht

Wanneer je jongeren van de bank naar een opleiding of werk begeleidt, bekijk je ze vooral met een participatiebril. Vaak hebben jongeren ook te maken met professionals met een andere bril op. In deze bijlage bespreken we dezelfde casus uit verschillende invalshoeken. Om onderling begrip te kweken tussen verschillende professionals en als basis voor coördinatie en een integrale aanpak.

Deze werkwijzer kijkt naar jongeren vooral vanuit een participatieperspectief: jongeren moeten volwaardig meedoen aan de samenleving en zorgen dat ze daarvoor de noodzakelijke competenties bezitten, de startkwalificatie. Maar behalve de Participatiewet en de kwalificatieplicht, zijn er ook andere kaders en voorzieningen relevant voor jongeren (1). Al die kaders beogen het beste voor jongeren maar leggen andere accenten, bijvoorbeeld door in te zetten op gezond leven, een veilige en stimulerende omgeving of je aan de wet houden. Vanuit verschillende invalshoeken worden de volgende subgroepen onderscheiden: jongeren met een licht verstandelijke beperking, risicojongeren, spookjongeren, onzichtbare jongeren, probleemjongeren, overbelaste jongeren, dak- en thuisloze jongeren, zwerfjongeren, voortijdig schoolverlaters, thuiszitters, vluchtelingen en asielzoekers.

Als er sprake is van multi-problematiek vallen jongeren in meerdere kaders tegelijk. Vanuit verschillende invalshoeken kun je dan op verschillende manieren kijken naar een jongere, zoals de volgende casus uit de praktijk duidelijk maakt.

Het verhaal van Jeffrey

"Een paar dagen geleden stond die man opeens voor m’n deur. Hij zei dat-ie een briefje had gestuurd, maar dat heb ik nooit gezien. Hij wilde met me praten over mijn school, dat hij had gehoord dat ik daar al een tijdje niet meer heenga. Hoe dat komt en wat ik van plan ben en zo. Hij ging allemaal vragen stellen, over vroeger, waar ik mee bezig ben, hoe het nu verder moet en dat soort dingen.

Ik zei hem dat ik helemaal geen zin in school heb, ik ben nu 22. Ik wil werken en met muziek bezig zijn. Toen ik 15 was ben ik van school gegaan. Ze vonden toen dat ik naar een school moest voor mensen met gedragsproblemen. Dat heb ik niet gedaan, mijn ouders hebben me toen naar familie in de Dominicaanse Republiek gestuurd. Daar ging ik een beetje mijn eigen gang. Ik ben wel hier geboren, maar ik ben in mijn leven steeds weer een tijdje daar en dan weer hier geweest. Mijn ouders zijn gescheiden. Als mijn vader werk had, woonde ik bij mijn moeder. En als mijn moeder dan weer werk had, ging ik bij mijn vader wonen. Soms hier, soms daar.

Tussen mijn 10e en 15e jaar woonde ik in Nederland. Toen ik op mijn 17e weer terugkwam naar Nederland ging ik naar een wijkschool en toen naar een mbo-1-opleiding bij Zadkine. Maar ik wilde liever werken. Ik ging toen bij een sapfabriek werken. Maar daar werd ik heel moe van en ik kreeg maar 50 euro per week. Dat was veel te weinig! Jongens in mijn wijk reden in een dikke Mercedes rond. Bij mij in de wijk ken ik bijna niemand die gewoon een baan heeft. Wij krijgen gewoon de kans niet, er wordt met twee maten gemeten. Ik ging toen ook een beetje in drugs handelen, ik kende genoeg jongens op straat en in de Dominicaanse Republiek had ik al een beetje geleerd hoe het werkt. Je moet iemand van je woord zijn. Maar na twee jaar werd ik opgepakt. Ik had gelukkig maar weinig bij me, dus ik hoefde maar twee dagen in een politiecel. Maar ik was wel heel erg geschrokken, ik voelde me de hele tijd in de gaten gehouden. Ik zag: of je wordt een keer opgepakt, of je wordt doodgemarteld. Het is gewoon niet echt een fijn gevoel. Je doet het om te overleven.

Ik dacht: ik ga een uitkering nemen, beetje rustig. Als ik mijn uitkering heb, heb ik toch te eten en ik hoef niet achterom te kijken. Maar ik kreeg niet zomaar een uitkering. En dan denk je aan McDonalds en Praxis en zo, en daar zit zekerheid in en dan ga je aan school denken. Dus toen ben ik toch weer naar school gegaan. Ik heb een tijdje begeleid gewoond, maar dat ging niet zo goed. Daarom woon ik weer bij mijn moeder.

Ik heb kort bij een paprikateler gewerkt, maar daar werd ik ontslagen omdat ik te langzaam werkte. Maar school heb ik ook geen zin meer in. Ik ben een beetje met muziek bezig, af en toe draai ik op party’s. Ik ken veel muziek ook uit Zuid-Amerika die ze hier nog niet kennen, dan gaat iedereen los! Daar verdien ik niet zoveel mee, maar daar zou ik graag mee over de wereld toeren. Zoals Armin van Buren. Verder zie ik af en toe jongens die ik op straat ken, maar ik weet niet hoe het nou verder moet.

Dat vertelde ik die man allemaal. Ja, ik heb niet gezegd dat ik drugs handelde, hoor. Die man zei dat hij met collega’s ging overleggen en dat hij morgen terug zou komen. Ik ben benieuwd of hij mij een kans kan bieden."

Professionals die Jeffrey kennen geven extra informatie:

  • Het ROC heeft een melding gedaan dat Jeffrey een tijdje niet meer op school gesignaleerd is. Hij krijgt op dit moment studiefinanciering. Naar aanleiding van de melding van de school heeft een RMC-medewerker hem aangeschreven en een huisbezoek afgelegd. Jeffrey was niet thuis, maar een buurman gaf het adres van zijn moeder.
  • Jeugdhulpverlening kent Jeffrey, want hij heeft in een begeleidwonenproject gezeten. Dat is mislukt omdat Jeffrey zich niet aan de regels hield en de hulpverleners geen grip op hem konden krijgen.
  • Via het Jongerenloket is Jeffrey een keer aangemeld bij een werkproject, maar dat ging mis vanwege zijn te lage werktempo.
  • Een wijkagent heeft Jeffrey op straat gesignaleerd samen met bekende drugshandelaren.

Uit het verhaal van Jeffrey valt op te maken dat heel veel professionals met hem bezig zijn of zijn geweest. Vanaf zijn tiende gaat het waarschijnlijk om:

  • onderwijsprofessionals zoals leraren (uit het basisonderwijs, het vmbo-entreeonderwijs en het ROC), de schoolarts, schoolmaatschappelijk werk, een zorgadviesteam en DUO (voor studiefinanciering)
  • professionals van justitie en politie: verschillende rechtbanken (bij de echtscheiding van zijn ouders, leerplicht, een kinderstrafrechter), de Raad voor de Kinderbescherming, advocaten voor diverse zaken, het openbaar ministerie voor strafuitvoering, bureau Halt, (jeugd)reclassering, een wijkagent, de recherche en de vreemdelingendienst (IND)
  • professionals van de gemeente en landelijke overheid: een leerplichtambtenaar, een RMC-trajectbegeleider, jeugdhulpverleners (Wmo), een klantmanager werk en inkomen, UWV en schulddienstverlening
  • zorgprofessionals uit het jongerenwerk en de jeugdzorg (specialistische jeugd en opvoedhulp), een welzijnsstichting (voor gezinsproblematiek), maatschappelijk werk, MEE en instellingen voor begeleid wonen

Vanuit verschillende invalshoeken kun je met verschillende ogen naar deze casus kijken. Hieronder beschrijven we per invalshoek wat relevante regelgeving is, welke vragen je zou moeten stellen over Jeffrey en wat er nu zou moeten gebeuren. Deskundigen uit de verschillende domeinen leverden hiervoor de input. Het gaat er niet om vast te stellen wat beter is, maar om de verschillende manieren van kijken naast elkaar te zetten.

Invalshoek onderwijs

Wetgeving
RMC-wet, kwalificatieplicht, DUO (studiebeurs)

Welke vragen moet je stellen?
Waarom gaat Jeffrey niet meer naar school? Zijn er problemen tussen Jeffrey en andere leerlingen of docenten? Wat is zijn leerbaarheid, waarom heeft hij een advies voor het speciaal onderwijs gekregen? Wat heeft hij nodig om een startkwalificatie te kunnen halen? Hoe lang kan hij nog een studiebeurs krijgen? Wat heeft de school gedaan om uitval te voorkomen? Voor veel jongeren is de overgang van een kleinschalig vmbo waar iedereen je kent en waar veel individuele aandacht is naar het grootschalige en anonieme mbo te groot. Ze hebben aandacht nodig. Dat geldt zeker voor jongeren die uit het praktijkonderwijs komen.

Wat moet er nu gebeuren?
Er moet gesproken worden met Jeffrey en de school om na te gaan of hij weer terug naar de school kan of dat er passender onderwijs gevonden kan worden. Als hij niet naar school kan, moet de professional zorgen dat hij zich uitschrijft (ook in verband met zijn studiebeurs) en hem overdragen voor een intake voor een werktraject in het kader van de Participatiewet.

Invalshoek participatie

Wetgeving
Participatiewet (inclusief nieuwe doelgroepen )

Welke vragen moet je stellen?
Woont Jeffrey zelfstandig of bij zijn moeder? Heeft hij nog recht op studiefinanciering (wat bijstand uitsluit)? Wat zijn Jeffreys mogelijkheden om zelfstandig in zijn bestaan te voorzien? In hoeverre zijn de competenties die hij laat zien in zijn illegale activiteiten ook bruikbaar voor een baan? Zijn het lage werktempo en het advies voor speciaal onderwijs indicatoren voor arbeidsbeperkingen? Dat zou vastgesteld moeten worden om zijn loonwaarde en toegang tot het doelgroepenregister te bepalen (zodat hij eventueel gebruik kan maken van loonkostensubsidie).

Wat moet er nu gebeuren?
De volgende stappen zijn advies inwinnen over zijn competenties en leerbaarheid bij zijn laatste school en advies inwinnen over zijn motivatie en eventuele stoornis bij de hulpverlening. Een professional moet met Jeffrey gaan praten over zijn interesses en mogelijkheden. Is het lage tempo dat hij heeft laten zien in het werkproject het gevolg van desinteresse, gebrekkige inzet of is er sprake van een beperking? Afhankelijk van het beeld dat hieruit naar voren komt, kun je een loonwaardebepaling (laten) doen.

Invalshoek zorg

Wetgeving
Wmo, Jeugdwet, Zorgverzekeringswet

Welke vragen moet je stellen?
In hoeverre kan Jeffrey voor zichzelf zorgen? Wat is zijn probleemoplossend vermogen? Vormt hij een gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving? In hoeverre ondersteunt zijn moeder hem? Wie zijn er verder in zijn sociale omgeving die hem kunnen ondersteunen naar zelfstandigheid? Omdat Jeffrey ouder dan 18 is, wordt er meer zelfstandigheid van hem verwacht en zijn er minder mogelijkheden voor ondersteuning. In principe kan hij alleen hulp krijgen als hij daar zelf om vraagt of wanneer hij een gevaar vormt voor zichzelf of zijn omgeving.

Wat moet er nu gebeuren?
Ga na in hoeverre hij bekend is in de hulpverlening en of er aanleiding is voor zorgen. Onderzoek in overleg met andere professionals (uit de domeinen veiligheid en onderwijs) of er zorg-ondersteuning nodig is.

Invalshoek veiligheid

Wetgeving
Adolescentenstrafrecht, jeugdwet, jeugdreclassering, reclassering voor volwassenen, VOG

Welke vragen moet je stellen?
Hoe vaak is Jeffrey in aanraking met justitie gekomen? Heeft hij naast het drugsdelict nog andere strafbare feiten gepleegd? Is hij veroordeeld of is er een transactie overeengekomen of iets anders? Staan er nog zaken open? Wat voor werk of opleiding lijkt hem leuk om te doen? Dat is ook van belang voor de beoordeling voor een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) en daarmee voor het bepalen van waar zijn kansen wel en niet liggen.

Wat moet er nu gebeuren?
Als Jeffrey voor een baan, opleiding of stage een VOG nodig heeft, moet hij die gewoon aanvragen. De VOG-beoordeling is maatwerk, dus denk niet te snel dat dit een probleem zal zijn. Minder dan 0,5% van de VOG-aanvragen wordt geweigerd. Als je geen strafblad hebt, krijg je altijd een VOG. Als je wel een strafblad hebt, dan wegen de volgende factoren mee om tot een beslissing te komen:

  • iemands leeftijd
  • het soort werk dat iemand wil doen
  • (de ernst van) de strafbare feiten die iemand heeft gepleegd
  • hoe lang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd
  • of iemand vaker met politie of justitie in aanraking is gekomen

Vertel de jongere dat ze hun zienswijze kunnen geven als ze in eerste instantie te horen krijgen dat de aanvraag waarschijnlijk wordt afgewezen. Met een zienswijze laat je weten waarom die VOG voor jou zo belangrijk is en vertel je hoe je je inzet om je leven een positieve wending te geven. Het helpt als professionals (zoals een decaan, klantmanager of re-integratieconsulent) het verhaal ondersteunen. Wijs de jongeren er wel op dat ze hun zienswijze moeten geven binnen twee weken nadat ze de brief over het voornemen voor een afwijzing hebben gekregen. Sommige strafbare feiten vormen voor de ene baan of stage wel een bezwaar maar voor de andere niet. Geef de moed dus niet op na één afwijzing (2).

Professionals moeten hun bemoeienis coördineren

Het verhaal van Jeffrey laat de noodzaak zien voor een vroegtijdige, preventieve aanpak waarin alle invalshoeken aan de orde komen. Privacywetgeving staat soms in de weg dat professionals informatie onderling uitwisselen en niet alle informatie uit het verleden is nog relevant. Maar het is belangrijk dat verschillende professionals die met Jeffrey bezig zijn (geweest), van elkaars bemoeienis op de hoogte zijn en hun acties coördineren. Het is ook essentieel dat professionele steun en bemoeienis aansluit bij Jeffrey en zijn sociale netwerk. Hiervoor is een centrale vertrouwenspersoon vaak de sleutel (zie ook hoofdstuk 8.2).

Voetnoten

  1. Meer informatie over die kaders en voorzieningen vind je in hoofdstuk 4 van de Handreiking van jeugd naar volwassenheid (pdf, 836 kB). Zie ook het overzicht van de Wet- en regelgeving rond de transformatie van de jeugdhulp.
  2. Lees meer over de VOG en jongeren op de website van screeningsautoriteit Justis.

Bijlage 3 Effectiviteit en vakmanschap

Hoe vaak maak je een positief verschil in het leven van jongeren? Met hoeveel jongeren bereik je nog geen bevredigend resultaat? Om welke redenen is dat? In hoeverre hangt dat samen met vakmanschap? Waar zie je voor jezelf de meeste verbeterruimte?

Aangezien we normaal alleen uitstroom bijhouden (naar werk, opleiding of andere inkomsten) en niet een positief verschil in iemands leven, zijn hierover geen harde gegevens beschikbaar. Het is wel duidelijk dat lang niet alle uitstroom ook het resultaat is van onze interventies. Schattingen liggen vaak tussen 10 en 20 procent.

Effectiviteit: waarom gaat het soms mis?

Om interventies effectief vorm te kunnen gegeven, is het goed stil te staan bij de vraag waarom het soms (of eigenlijk best vaak) mis gaat. In principe zijn er vier soorten redenen te onderscheiden:

1. Het medicijn bestaat, maar deze patiënt krijgt het niet

Soms komt dit doordat jongeren zich niet melden. Een flinke groep jongeren zonder startkwalificatie zit niet op school, is niet aan het werk en heeft geen uitkering. Naar verwachting heeft een groot deel van hen wel ondersteuning nodig. Daarom moet je proberen ze te bereiken en activeren (zie hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2). Een andere reden waardoor jongeren geen hulp krijgen, is dat ze niet voldoen aan de voorwaarden van de Participatiewet, zoals de inspanningsverplichting in de vier weken zoektermijn. Of ze houden zich niet aan de voorwaarden van een uitkering. Dat betekent dat veel jongeren die zich aanmelden toch geen ondersteuning krijgen. Volgens benchmarks is de ‘preventiequote’ 35-40%. Als het goed is komt dat doordat ze de ondersteuning niet nodig hebben, maar in de praktijk zijn er onder deze groep vaak ook jongeren die tussen wal en schip vallen. Een goede diagnose (zie hoofdstuk 3) kan dit probleem voorkomen.

Wat kun je als professional doen?

  • jongeren outreachend benaderen en activeren
  • zorgen dat er al begeleiding is in de zoekperiode, bijvoorbeeld door een collega uit het jongerenwerk, via nazorg van de oude school, door het inschakelen van het sociale netwerk van de jongere of via een vrijwilligersorganisatie of vereniging
  • een onderbouwde uitzondering maken op de wachtperiode van vier weken

2. Het medicijn dat zou helpen bestaat niet, of we hebben het niet

Voor sommige situaties ontbreekt een passende oplossing. Bijvoorbeeld omdat er geen instrumenten beschikbaar zijn om een jongere naar ondernemerschap te begeleiden. Omdat de zorgstructuur ontbreekt die nodig is om een jongere aan de slag te houden. Of simpelweg omdat we (nog) geen idee hebben hoe we een situatie kunnen oplossen. Oplossingen voor dit probleem kun je zoeken in goede diagnose, in nieuwe maatregelen voor nieuwe doelgroepen, nieuwe interventiemethodieken voor nieuwe situaties en nieuwe trajecten ontwikkelen of verordeningen aanpassen om een doelgroep te bedienen die tot nu toe buiten de boot viel.

Wat kun je als professional doen?

  • Bespreek de casus met collega’s of deskundigen.
  • Bedenk en organiseer creatieve oplossingen, bijvoorbeeld samen met het sociale netwerk van de jongere.
  • Meld je leidinggevende wat het probleem is, welke lacunes er in het beleid zijn en vertel wat je denkt dat er eigenlijk nodig zou zijn.
  • Maak een onderbouwde uitzondering op het beleid.

3. Iemand krijgt een medicijnen-cocktail en er is geen regie

Soms zijn er meerdere behandelaars die allemaal hun eigen behandelplan volgen zonder dat iemand de regie voert, waardoor er onbedoelde bijwerkingen ontstaan. Ongeveer 15% van de jongeren heeft op meerdere terreinen zorg en ondersteuning nodig. Oplossingen voor dit probleem gaan over afstemming, samenwerking en regie; over casus-overleggen, samenwerking in sociale teams en informatie-uitwisseling.

Wat kun je als professional doen?

  • Loop een tijdje mee met een jongere.
  • Ga in gesprek met jongere of via het dossier na wie er nog meer met deze jongere bezig is. Wissel informatie uit met andere professionals.
  • Organiseer een integraal casus-overleg.

4. Iemand krijgt een verkeerd medicijn of behandelplan

Ondanks alle successen zijn interventies ook vaak niet effectief. Trajecten naar werk, realiseren bijvoorbeeld 60% uitstroom naar een baan, wat betekent dat 40% niet direct werk vindt. Ook al kunnen zij misschien stapjes gezet hebben die niet zichtbaar worden in de officiële resultaten, het blijft een feit dat elk traject ook uitvallers kent en niet voor elke deelnemers optimaal is. Het is waarschijnlijk naïef om ervan uit te gaan dat 100% succes mogelijk is. Maar we willen wel leren van onze fouten en verkeerde inschattingen. Om de resultaten te verbeteren moet je trajecten evalueren en aanpassen en de bestaande praktijken verbeteren. Gebruik bijvoorbeeld het model in hoofdstuk 4 om interventies en doelgroepen beter te matchen.

Wat kun je als professional doen?

  • Stel een goede diagnose.
  • Evalueer je aanpak bij deze jongere door te kijken naar de resultaten en de ervaringen van de jongere zelf.
  • Bespreek casussen die niet goed lopen met collega’s.
  • Leg lastige casussen voor aan deskundigen.

Meer in het algemeen hangt je effectiviteit als professional af van je vakmanschap en je professionele ruimte. Dat zijn zaken die je voortdurend ontwikkelt in je werk (1).

Voetnoten
  1. Reflecteren in de praktijk. Meer achtergronden over vakmanschap vind je in twee video’s van Barry Schwarz: Our loss of wisdom en Using our practical wisdom.

 

Bijlage 4 Samenstelling meeleesgroep

Deze werkwijzer heeft geprofiteerd van feedback, adviezen en (ervarings)deskundigheid van de volgende mensen:

Naam Organisatie
Elou Akhiat Beroepsvereniging voor Klantmanagers
Alaoui Alaoui Hogeschool InHolland
Therese van Amelsvoort Universiteit Maastricht
Piet Boekhoud De Nieuwe Kans
Albert Boelen Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs
Maurice Bronts Beroepsvereniging voor Klantmanagers
Jamal Chifri Movisie
Marcel van Druenen Divosa
Peter van Eekert Divosa
Emile Gronert +Confidence
Miranda Grootscholte Centrum voor arbeidsverhoudingen bij overheidspersoneel
Tjeerd Hulsman Arbeidsdeskundig Kennis Centrum
Peter Killestijn Divosa
Henk Kuipers gemeente Emmen
Jasmijn Lee Sack Fong Beroepsvereniging voor Klantmanagers
José Manshanden gemeente Utrecht
Menno Meihuizen ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Francien Rosing Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Yvonne van Sark YoungWorks
Karlijn Stals Nederlands Jeugdinstituut
Claudia Toet Jongerenloket Rotterdam
Mira Tzvetkov Delftse Jongerenacademie
Francoise Vermunt ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
José Vianen Nederlands Jeugdinstituut
Annerijn Vink ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Geke van der Werff gemeente Groningen
Line Wiener ministerie van Veiligheid en Justitie
Denis Wiering gemeente Rotterdam
Bas Wijnen Nederlands Jeugdinstituut
Joukje Woelders Divosa
Jolanda Wolfs gemeente Zoetermeer
Hilde van Xanten Movisie

Colofon

Divosa

Aidadreef 8 | 3561 GE Utrecht
Postbus 9563 | 3506 GN Utrecht
030 233 23 37
info@divosa.nl
divosa.nl

Auteur

Henk Spies

Redactie

Peter Killestijn (Divosa)

Eindredactie

Anneke Nunn

Productcoördinatie

Caroline Huisman (Divosa)

Contentmanagement

Saskia Schrijver

Vormgeving schema’s

Marion Klerken, YON-Vormgeefwerk (vormgeving schema’s)
Mark Baars, Vorza (vormgeving draaischijf in 4.2)

Versie

Januari 2017